stop start OPEL ANTARA 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2017.5Pages: 231, PDF Size: 6.07 MB
Page 119 of 231

Klimaatregeling117x:uit1:minimumsnelheid4:maximumsnelheid
Ontwasemen en ontdooien● Luchtverdelingsschakelaar op l of J zetten
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten
● Ventilator op hoogste stand zetten
● Middelste ventilatieopeningen sluiten
● Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten
Achterruitverwarming Ü 3 32.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem
worden geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatieÜ:ontwasemen en ontdooien
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een buiten‐
temperatuur die iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenstis, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 128.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets
brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Page 120 of 231

118KlimaatregelingWanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
activeert u de ruitenwisser en scha‐
kelt u l uit.
Maximale koeling Ruiten en zonnedak kortstondig
openen zodat de warme lucht snel
kan ontsnappen.
● Airco met n inschakelen.
● Luchtrecirculatie met 4 inscha‐
kelen.
● Luchtverdelingsschakelaar op M
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Ventilator op hoogste stand zetten.
● Alle ventilatieopeningen openen.Ontwasemen en ontdooien
● Luchtverdelingsschakelaar op l of J zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilator op hoogste stand zetten.
● Middelste ventilatieopeningen sluiten.
● Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten.
● Verwarming achterruit Ü 3 32
inschakelen.
De airconditioning n en de luchtre‐
circulatie 4 worden automatisch
ingeschakeld om het ontdooien effi‐
ciënter te maken wanneer stand l of
J wordt geselecteerd.
Ingeschakeld ontwasemen en
ontdooien kan autostops in de weg
staan. Stop/Start-systeem 3 128.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Page 122 of 231

120KlimaatregelingLet op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 128.
Handmatige instellingen
Instellingen voor de klimaatregeling
kunnen worden gewijzigd met A/C of
door de aanjagersnelheid of de lucht‐ verdeelschakelaar anders te zetten.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt Automatische modus gedeacti‐ veerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C 3 117.
Luchtdebiet x
Activeer Automatische modus door
het luchtdebiet handmatig te wijzigen
of de ventilator in de stand uit x te
zetten.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: Schakel de ventilator in
en druk op AUTO.
Luchtverdeling
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de led in de toets brandt.M:naar hoofdhoogte via de
verstelbare luchtroostersL:naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK:naar de voetenruimtes en naar
de voorruitJ:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesV:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Automatische luchtrecirculatie t
De automatische luchtrecirculatie
heeft een luchtkwaliteitsensor die bij
registratie van schadelijke gassen in
de omgeving automatisch wordt inge‐
schakeld.
Page 123 of 231

Klimaatregeling121Om in te schakelen t indrukken. De
activering wordt aangeduid doordat
de led in de toets brandt.
De automatische luchtrecirculatie
werkt alleen als de motor draait.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Ontwasemen en ontdooien
● Druk op V. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets brandt.
● Aanjager op de gewenste snel‐ heid zetten.
Luchtrecirculatiemodus 4
wordt automatisch uitgescha‐
keld. Koeling A/C gaat werken.
● Verwarming achterruit RÜ
inschakelen.
Ontwasemen en ontdooien van de
ruiten uitschakelen: V opnieuw
indrukken, AUTO indrukken, aan de
schakelaar voor de aanjager of de
luchtverdeling draaien.
Ingeschakeld ontwasemen en
ontdooien kan autostops in de weg
staan. Stop/Start-systeem 3 128.
Page 126 of 231

124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 124
Economisch rijden ...................124
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 126
Starten en bediening .................126
Nieuwe auto inrijden ................126
Contactslotstanden ..................127
Motor starten ........................... 127
Uitrol-brandstofafsluiter ...........128
Stop/Start-systeem ..................128
Parkeren .................................. 130
Uitlaatgassen ............................. 131
Roetfilter .................................. 131
Katalysator .............................. 132
AdBlue ..................................... 133
Automatische versnellingsbak ...138
Versnellingsbakdisplay ............138
Keuzehendel ........................... 138
SPORT-modus ........................ 139
Handmatige modus .................140
Elektronische rijprogramma's ..140
Storing ..................................... 141
Stroomonderbreking ................141
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 142Rijsystemen............................... 142
All-wheel drive ......................... 142
Remmen .................................... 145
Antiblokkeersysteem ...............145
Handrem .................................. 145
Remassistentie ........................146
Hellingrem ............................... 147
Rijregelsystemen .......................147
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 147
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 148
Automatische niveauregeling ..149
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 150
Cruise control .......................... 150
Parkeerhulp ............................. 151
Brandstof ................................... 153
Brandstof voor dieselmotoren . 153
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 154
Trekhaak .................................... 155
Algemene informatie ...............155
Rijgedrag en aanhangertips ....155
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............158Rijtips
Economisch rijden
Zuinige stand
De brandstofbesparingsmodus is een functie voor een optimaal brandstof‐
verbruik. Deze beïnvloedt o.a. het
motorvermogen en -koppel, het acce‐
lereren en het aangegeven schakel‐
punt.
Handgeschakelde versnellingsbak
Page 127 of 231

Rijden en bediening125Activering
Druk op s op het instrumentenpa‐
neel. De led in de knop brandt om
activering aan te geven.Deactivering
Druk nogmaals op s; led in de
toets dooft.
Stop/Start-systeem 3 128.
Automatische versnellingsbak
Zuinige stand inschakelen, opdat de
versnellingsbak zodanig anders
schakelt dat de auto zuiniger rijdt.
Activering
Druk in de automatische modus op
s .
Controlelamp s op de instrumen‐
tengroep gaat branden 3 91.
De instellingen van bepaalde elektro‐
nische systemen worden aangepast, opdat de auto zuiniger rijdt:
● De motor reageert minder snel op bewegingen van het gaspe‐
daal.
● Het systeem schakelt eerder op en later terug.
● Bij een constante snelheidvergrendelt de versnellingsbak
zichzelf op de motor. Zo rijdt deze zuiniger en levert deze meervermogen en koppel.
● Bij het vertragen wordt de brand‐
stoftoevoer sneller uitgescha‐
keld. Afsluiting brandstoftoevoer
bij overtoeren 3 128.
Zuinige stand niet inschakelen bij trekken, bijv. van een aanhanger.Deactivering
Druk nogmaals op s; controle‐
lamp s dooft op de instrumenten‐
groep.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen
Page 128 of 231

126Rijden en bedieningwerken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 128.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
SturenVoorzichtig
Laat het stuurwiel bij een stil‐
staande auto nooit geheel
vergrendeld, omdat dit de stuur‐ bekrachtigingspomp kan bescha‐digen.
Als de stuurbekrachtiging niet meerwerkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Elektrische stuurbekrachtiging
Elektrische stuurbekrachtiging heeft
geen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Het systeem is onderhoudsvrij.
Let op
Als het stuurwiel tot in de eindstand wordt gedraaid en enige tijd in deze
stand wordt vastgehouden, werkt de
stuurbekrachtiging mogelijk minder
goed. Bij gebruik gedurende langere tijd werkt de stuurbekrachtiging
mogelijk minder goed. Nadat het
systeem is afgekoeld moet de stuur‐
bekrachtiging weer normaal werken.
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt door een systeemdefect, kunt u nog steeds sturen maar is er wellicht
meer kracht nodig. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Controlelamp 2 3 88.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop
voor het opladen van de accu is
wellicht niet mogelijk.
Dieselpartikelfilter 3 131.
Page 129 of 231

Rijden en bediening127ContactslotstandenLOCK:Ontsteking uitACC:Stuurslot opgeheven,ontsteking uitON:Ontsteking aan, bij diesel‐
motor: voorgloeienSTART:Starten
Stuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot endraai aan het stuurwiel totdat het
vastklikt.
9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotoren: draai de sleutel in de
stand ON voor het voorgloeien totdat
het controlelampje ! dooft 3 89.
Sleutel kort naar stand START
draaien en loslaten. Sleutel keert
automatisch terug in stand ON.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand LOCK.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de motor niet start,
10 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal stationaire toerental naarmate de
motortemperatuur stijgt. Met een
gematigde snelheid rijden, vooral bij
koud weer, totdat de normale motor‐
bedrijfstemperatuur is bereikt.
Tijdens een Autostop kan de motor
gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.
Stop/Start-systeem 3 128.
Page 130 of 231

128Rijden en bedieningDe auto starten bij lage
temperaturen
Bij extreem lage temperaturen,
d.w.z. minder dan -20 °C moet de
motor wellicht zo'n 30 seconden rond‐ draaien voordat deze start.
Sleutel op stand START zetten en
vasthouden totdat de motor start.
Startpogingen niet langer dan
30 seconden laten duren. Als de
motor niet start,
10 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen.
Nagaan of de motorolie de juiste
viscositeit heeft, de juiste brandstof
gebruikt is, er geen achterstallig
onderhoud is en of de accu
voldoende opgeladen is.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal bedient. Een accu‐ sensor zorgt ervoor dat een Autostop
alleen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Activering
Het Stop/Start-systeem is beschik‐ baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op s te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
Brandstofbesparingsmodus 3 124.
Autostop Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Bedien het koppelingspedaal
● Zet de hendel in de neutraalstand
● Laat het koppelingspedaal los
Page 131 of 231

Rijden en bediening129De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-
positie in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming, de stuurbekrachtiging
en de remprestaties onveranderd.
Afhankelijk van het koelvermogen kan de airconditioning het Stop/Start- systeem wel of niet hinderen.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog of te laag
● de temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bv. na hetrijden met hoge motorbelasting
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● de klimaatregeling verhindert geen motorstop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
"Klimaatregeling" voor meer details 3 118.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 126.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.