OPEL ASTRA J 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: ASTRA J, Model: OPEL ASTRA J 2016.5Pages: 345, PDF Size: 10.47 MB
Page 171 of 345

Rijden en bediening169Rijden en bedieningRijtips......................................... 170
Controle over de auto ..............170
Sturen ...................................... 170
Starten en bediening .................170
Nieuwe auto inrijden ................170
Contactslotstanden ..................171
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 171
Motor starten ........................... 171
Uitrol-brandstofafsluiter ...........172
Stop/Start-systeem ..................172
Parkeren .................................. 175
Uitlaatgassen ............................. 176
Roetfilter .................................. 176
Katalysator .............................. 177
Automatische versnellingsbak ...178
Versnellingsbakdisplay ............178
Keuzehendel ........................... 178
Handmatige modus .................180
Elektronische rijprogramma's ..180
Storing ..................................... 180
Stroomonderbreking ................181
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 182Remmen.................................... 182
Antiblokkeersysteem ...............182
Handrem .................................. 183
Remassistentie ........................185
Hellingrem ............................... 185
Rijregelsystemen .......................185
Traction Control .......................185
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 186
Interactief rijsysteem ...............188
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 190
Cruise control .......................... 190
Snelheidsbegrenzer ................192
Adaptieve cruise control ..........194
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 201
Indicatie afstand tot voorligger 204
Actieve noodrem .....................205
Parkeerhulp ............................. 207
Blindehoeksysteem .................215
Achteruitkijkcamera .................216
Verkeersbordherkenning .........218
Lane Departure Warning .........221
Brandstof ................................... 223
Brandstof voor benzinemotoren .....................223
Brandstof voor dieselmotoren . 223
Brandstof voor rijden op LPG ..224Tanken .................................... 226
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 229
Trekhaak .................................... 230
Algemene informatie ...............230
Rijgedrag en aanhangertips ....230
Aanhanger trekken ..................230
Aanhangerstabilisatie ..............234
Page 172 of 345

170Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit laten uitrollen wanneer de
motor niet draait (behalve tijdens
een Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Tijdens een Autostop blijven alle sys‐
temen werken, maar de stuurbe‐
krachtiging werkt beperkt en de rij‐
snelheid wordt verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 172.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de dy‐
namo worden vergroot. Dit kan door
stationair aanjagen, wat mogelijk
hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen Als de stuurbekrachtiging niet meerwerkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Controlelamp c 3 119.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel geheel tot aan de aanslag wordt gedraaid en langer
dan 15 seconden in die stand
wordt gehouden, kan het stuurbe‐
krachtigingssysteem beschadigd
raken en daardoor minder goed
werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het roetfilter wellicht vaker gereinigd. Autostop is wellicht niet
mogelijk wanneer de accu wordt bij‐
geladen.
Roetfilter 3 176.
Page 173 of 345

Rijden en bediening171Contactslotstanden0:contact uit1:stuurslot opgeheven, contact uit2:contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3:starten
Vertraagde uitschakeling
stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier geopend wordt of ten laatste
tien minuten nadat het contact is uit‐
gezet:
● elektrisch bediende ruiten
● zonnedak
● stekkerdozen
Het Infotainmentsysteem blijft van
stroom voorzien en zal 30 minuten
blijven werken of tot de sleutel uit de
contactschakelaar wordt gehaald, on‐
afhankelijk of er een portier geopend
wordt of niet.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Automatische versnellingsbak: trap
de rem in en zet de keuzehendel in
P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
korte vertraging totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.
Page 174 of 345

172Rijden en bedieningDe auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐
eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ongeveer vijf minuten worden verwarmd. De keuzehendel
moet in stand P staan.
Automatische startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch
doorstarten tot de motor loopt. Van‐
wege de controleprocedure begint de motor na een korte vertraging te lo‐
pen.Mogelijke redenen voor startproble‐
men:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keu‐
zehendel niet in P of N (automa‐
tische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motor koud is. Deze beper‐
king is er om het smeersysteem de
motor volledig te laten beschermen.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐ tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies be‐ perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal bedient. Een accusen‐ sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐leen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐ baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
Page 175 of 345

Rijden en bediening173Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op eco te drukken. De uit‐
schakeling wordt aangeduid wanneer de led in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat, activeer dan een Autostop zoals hier‐
onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven op de AUTOSTOP-po‐
sitie op de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warming en remmen normaal wer‐
ken.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop werkt de
stuurbekrachtiging wellicht minder goed.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het stop-startsysteem is niet ma‐
nueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is ho‐
ger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
Page 176 of 345

174Rijden en bediening●De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk
" Klimaatregeling " voor meer details
3 162.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 170.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐ schillende ontlaadbeveiligingen vande accu ingevoerd als onderdeel van
het Stop/Start-systeem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden ver‐ schillende elektrische functies, bijv.
de elektrische hulpverwarming of de
achterruitverwarming uitgeschakeld
of in een energiespaarstand gezet.De ventilatorsnelheid van het airco‐
systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Bedien het koppelingspedaal om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand op de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐ haald voordat u de koppeling hebt be‐
diend, gaat het lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven op het Driver Information Centre.
Controlelamp - 3 118.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐
den herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.
● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet vol‐ doende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information Cen‐ tre.
Page 177 of 345

Rijden en bediening175Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten, merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Trek de handrem aan zonder
op de ontgrendelingsknop te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
Trek bij auto's met elektrische
handrem gedurende ongeveer
één seconde aan schakelaar
m .
De elektrische handrem is aan‐
getrokken wanneer controle‐
lamp m oplicht 3 118.
● Zet de motor af.
● Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste ver‐ snelling inschakelen of de keu‐
zehendel in stand P zetten. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐
pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐ sleutel de achteruitversnellinginschakelen of de keuzehendel
in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ramen en het schuif‐ dak.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel ver‐
draaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.Bij auto's met automatische
versnellingsbak kan de sleutel
alleen worden verwijderd met
de keuzehendel in stand P.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in wer‐
king treden 3 237.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Page 178 of 345

176Rijden en bedieningLet op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐ tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven roetdeeltjes pe‐
riodiek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt in be‐
paalde rijomstandigheden automa‐
tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
ren. Doorgaans neemt dit tussen ze‐
ven en twaalf minuten in beslag. Au‐
tostop is niet beschikbaar en het
brandstofverbruik ligt mogelijk hoger.
Enige geur- en rookontwikkeling tij‐
dens deze procedure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter geregenereerd moet worden maar de recente rijom‐standigheden geen automatische re‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Tegelijkertijd verschijnt
Page 179 of 345

Rijden en bediening177Roetfilter is vol, rijd door of
waarschuwingscode 55 op het Driver
Information Centre.
% brandt wanneer het dieselpartikel‐
filter vol is. Start het regeneratiepro‐
ces zo spoedig mogelijk.
% knippert wanneer het maximale
vulniveau van het filter is bereikt. Start
het regeneratieproces onmiddellijk
om schade aan de motor te voorko‐
men.
Regeneratieproces Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 1/min. Indien nodig te‐ rugschakelen. De regeneratie van het dieselpartikelfilter wordt dan gestart.
Als controlelamp g ook gaat bran‐
den, is regeneratie niet mogelijk.
Roep de hulp van een werkplaats in.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De regeneratie verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Controlelamp % dooft zodra de rege‐
neratie is afgerond.
Katalysator
De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 223, 3 305 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Page 180 of 345

178Rijden en bedieningAutomatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Met de hand schakelen is mogelijk in
de handmatige modus door op de
keuzehendel te tikken 3 180.
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
Midlevel-display: in de handgescha‐
kelde modus verschijnt het nummer
van de geselecteerde versnelling.
Uplevel-display: in de handgescha‐
kelde modus verschijnen M en het
nummer van de geselecteerde ver‐
snelling.
KeuzehendelP:parkeerstand, druk op de ont‐
grendelingsknop, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
handrem is aangetrokkenR:achteruitversnelling, druk op de
ontgrendelingsknop, alleen in‐
schakelen wanneer de auto stil‐
staatN:neutrale standD:automatische modusM:handmatige modus: duw de keu‐ zehendel vanuit D naar links.