OPEL COMBO E 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: COMBO E, Model: OPEL COMBO E 2020Pages: 287, PDF Size: 28.92 MB
Page 211 of 287

Rijden en bediening209De telling van de rijtijdwaarschuwing
wordt teruggezet als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
● De auto heeft meer dan 15 minu‐
ten met een lopende motor stil‐
gestaan.
● Het contact is enkele minuten uitgeschakeld.
● De veiligheidsgordel bestuur‐ dersstoel is losgemaakt en het
bestuurdersportier is open.
Let op
Als de rijsnelheid tot onder 65 km/u
daalt, werkt het systeem even niet.
De rijtijd gaat weer tellen zodra de
snelheid weer hoger dan 65 km/u is.
Bestuurdersvermoeidheidsdetec‐
tie
Het systeem bewaakt het waakzaam‐ heidsniveau van de bestuurder. Een
camera boven aan de voorruit detec‐
teert trajectvariaties ten opzichte van
de rijstrookmarkeringen. Dit systeem
is met name geschikt voor wegen
waar snel mag worden gereden (snel‐
heid meer dan 65 km/h).Als het traject een bepaalde mate van vermoeidheid of onoplettendheid vande bestuurder doet vermoeden, acti‐
veert het systeem het eerste waar‐
schuwingsniveau. De bestuurder
ontvangt een bericht en er klinkt een
geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen op het
eerste niveau activeert het systeem een nieuwe waarschuwing met een
bericht en een doordringender
geluidssignaal.
In bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde wind) geeft het systeem ongeacht het waakzaam‐heidsniveau van de bestuurder
mogelijk waarschuwingen af.
De bestuurdersvermoeidheidsdetec‐
tie wordt opnieuw geïnitialiseerd als
het contact enkele minuten uitge‐
schakeld is geweest of als de snel‐ heid enkele minuten lager dan 65 km/
h is.Systeembeperkingen
In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk niet goed of hele‐
maal niet:
● slecht zicht als gevolg van onvol‐
doende verlichting van het
wegdek, sneeuwval, zware
regenval, dichte mist enz.
● verblinding door koplampen van tegenliggers, laagstaande zon,
weerkaatsingen op een vochtig
wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisselend schaduw en licht
enz.
● voorruitgedeelte vóór de camera bedekt met vuil, sneeuw, stickersenz.
● geen rijstrookmarkeringen gede‐ tecteerd of meerdere rijstrook‐
markeringen door wegwerk‐
zaamheden.
● voorliggers vlakbij
● slingerende wegen of smalle wegen.
Page 212 of 287

210Rijden en bedieningBrandstof
Brandstof voor benzinemotoren
De benzinemotoren zijn compatibel
met biobrandstoffen die voldoen aan
de huidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Benzine die voldoet aan de norm
EN228, gemengd met een biobrand‐
stof die voldoet aan de norm
EN15376.
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het
brandstofverbruik iets toe.
Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat
kan motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 268. Eventuele
andere informatie op een label op de
tankklep heeft altijd prioriteit. In
sommige landen moet mogelijk een
bepaalde brandstofkwaliteit (zoals
brandstof met een bepaald octaange‐
tal) worden gebruikt voor de juiste
werking van de motor.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn compatibel met biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN590 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 7% Fatty Acid Methyl Ester)
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN16734 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 10% Fatty Acid Methyl Ester)
Page 213 of 287

Rijden en bediening211
Paraffinediesel die voldoet aan de
norm EN15940 gemengd met een
biodiesel die voldoet aan de norm
EN14214 (met tot 7% Fatty Acid
Methyl Ester).
De dieselmotor kan op de brandstof‐
soort B20 of B30 die voldoet aan de
norm EN16709 rijden. Bij gebruik van
een dergelijke brandstofkwaliteit, ook
kortstondig, is het zaak om de speci‐
ale onderhoudsinstructies onder
"Zware omstandigheden" nauwgezet
op te volgen.
Neem voor meer informatie contact
op met een dealer of een erkende
werkplaats.
Voorzichtig
Het gebruik van andere soorten
(bio-)brandstoffen (pure of
verdunde plantaardige of dierlijke oliën, stookolie etc.) is streng
verboden (vanwege het gevaar
voor schade aan motor en brand‐
stofsysteem).
Let op
De enige toegestane dieseladditie‐
ven zijn additieven die voldoen aan
de norm B715000.
Voor auto's in Ecuador is het additief
DLP 32-600 nodig om schade aan het
inspuitsysteem te voorkomen. Dit
additief is alleen verkrijgbaar bij Opel
dealers. Schenk het additief in de
tank voordat u diesel bijtankt. Voor
elke 50 liter bijgetankte diesel moet u
30 ml additief toevoegen. U kunt het
additief met de dop van de verpakking ervan doseren. Met de dop kunt u 30
ml doseren.
Rijden bij lage temperaturen
Bij temperaturen onder 0 °C kunnen
sommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐ zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐ lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐
liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Page 214 of 287

212Rijden en bedieningTanken9Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een label met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de
tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.
Als de auto is uitgerust met een elek‐
tronisch sleutelsysteem, kan de tank‐
klep alleen worden geopend als de
auto ontgrendeld is. Ontgrendel
afhankelijk van de versie de tankklep
door tegen de klep te duwen of door
aan de hoek rechtsonder ervan te
trekken.
Benzine en diesel tanken Steek afhankelijk van de versie de
sleutel in het slot en ontgrendel de
dop.
Open de tank door de dop langzaam
linksom te draaien.
Hang tijdens het tanken de tankdop
aan de haak aan de binnenzijde van
de tankvulklep.
Plaats het pistool recht in de vulpijp
en druk het met enige kracht naar
binnen.
Page 215 of 287

Rijden en bediening213Schakel om te tanken het vulpistool
in.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop rechtsom tot hij vastklikt.
Klepje sluiten en vastklikken.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.
Trekhaak
Algemene informatie
Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht constateert geen
afzonderlijke lampuitval, bijv. bij vier
lampen van elk 5 W wordt er pas
uitval geconstateerd, wanneer
slechts één lamp van 5 W of geen van
de lampen blijft branden.
Door montage van een trekhaak
wordt de opening voor het sleepoog
mogelijk afgedekt. Maak in dat geval
gebruik van een kogelstang. Bewaar
de kogelstang altijd in de auto zodat
u deze waar nodig bij de hand hebt.Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rijd niet sneller dan 80 km/h bij het
trekken van een aanhanger. Een
maximumsnelheid van 100 km/h is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van het voer‐
tuig komt.
Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Page 216 of 287

214Rijden en bedieningBandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 271.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐ pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingshoeken tot max. 12%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐
vermogen bij toenemende hoogte
door de lagere luchtdichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt,
moet het maximaal toelaatbare trein‐
gewicht voor elke 1000 meter hoog‐
tetoename met 10% worden vermin‐
derd. Bij het rijden op wegen met eengering hellingspercentage (minder
dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 264
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Streef altijd de maximale verticale
kogeldruk na, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 60 kg, maar het toelaatbare totaalgewicht mag niet
worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een maximum‐
snelheid van 100 km/h.
Trekhaak
Afhankelijk van de versie kan de auto
worden uitgerust met een kogelstang
met een afneembare of vaste koppe‐
ling.
Type AVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Page 217 of 287

Rijden en bediening215Kogelstang bevestigen
1.Sleutel in het slot steken en kogel‐
stang ontgrendelen. Duw de
hendel naar achteren.
2. Reinig de contactpunten met een zachte schone doek.
3. Steek de kogelstang in de opening en duw deze stevig tot
aan de aanslag naar binnen.
Zet de kogelstang goed vast door
de hendel in de vergrendelde
stand te zetten, zie afbeelding.
4. Vergrendel de kogelstang door de
sleutel te draaien. Sleutel verwij‐ deren en beschermkapje dicht‐
drukken.
5. Koppel de aanhanger aan.
6. Klap de aansluiting naar voren.
7. Sluit de stekker van de aanhanger
aan op de aansluiting.
8. Haak de losbreekkabel in het oog
op de drager.
Page 218 of 287

216Rijden en bediening9Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is
alleen toegestaan bij een correct
gemonteerde kogelstang. Als u de kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Kogelstang demonteren
1. Ontkoppel de stekker van de aanhanger.
2. Maak de losbreekkabel los.
3. Rijd de aanhanger weg.
4. Open de beschermklep en ontgrendel de kogelstang met de
sleutel.
5. Zet de hendel van de kogelstang in de achterste stand. Verwijder
de kogelstang door eraan te trek‐
ken.
6. Zet de hendel van de kogelstang in de voorste stand.
Type B
1. Sluit de stekker van de aanhanger
aan op de aansluiting en haak de
losbreekkabel in het oog op de
drager.
2. Koppel de aanhanger aan.
Page 219 of 287

Rijden en bediening217Type C
1. Verwijder de veiligheidssplitpen.
2. Trek aan de hendel en open detrekring.
3.Koppel de aanhanger aan, sluit de
trekring en breng de splitpen aan.
4. Sluit de stekker van de aanhanger
aan op de aansluiting en bevestig de losbreekkabel aan het oog op
de drager.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto /
aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.
Aanhangerstabilisatie maakt deel uit
van de elektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 168.
Page 220 of 287

218Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................219
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 219
Auto stallen .............................. 219
Verwerking van sloopauto .......220
Controle van de auto .................220
Werkzaamheden uitvoeren .....220
Motorkap ................................. 221
Motorolie .................................. 221
Koelvloeistof ............................ 222
Sproeiervloeistof ......................223
Remmen .................................. 224
Remvloeistof ............................ 224
Accu ........................................ 224
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 226
Wisserblad vervangen .............226
Gloeilamp vervangen .................227
Halogeenkoplampen ...............227
LED-koplampen .......................229
Mistlampen voor ......................229
Richtingaanwijzers voor ..........230
Achterlichten ............................ 231
Zijrichtingaanwijzers ................233Kentekenverlichting .................234
Binnenverlichting .....................234
Elektrisch systeem .....................234
Zekeringen .............................. 234
Zekeringenkast in motorruimte 235
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................236
Boordgereedschap ....................237
Gereedschap ........................... 237
Velgen en banden .....................238
Winterbanden .......................... 238
Aanduidingen op banden ........238
Bandenspanning .....................239
Drukverliesdetectiesysteem ....240
Profieldiepte ............................ 241
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 242
Wieldoppen ............................. 242
Sneeuwkettingen .....................242
Bandenreparatieset .................243
Wiel verwisselen ......................246
Reservewiel ............................. 247
Starthulp gebruiken ...................251
Trekken ...................................... 252
Auto slepen ............................. 252
Andere auto slepen .................254
Verzorging van uiterlijk ..............255
Verzorging exterieur ................255Verzorging interieur .................257
Vloermatten ............................. 257