OPEL CORSA E 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018.5, Model line: CORSA E, Model: OPEL CORSA E 2018.5Pages: 281, PDF Size: 7.89 MB
Page 131 of 281

Klimaatregeling129Bedieningsorganen voor:● luchtdebiet
● temperatuur
● luchtverdelingn:koelingAUTO:automatische modus4:handmatig bediende lucht‐
recirculatieV:ontwasemen en verwarmenÜ:achterruitverwarming 3 32
Verwarmde voorruit 3 32.
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Verwarmd stuurwiel * 3 76.
In de automatische modus worden temperatuur, ventilatorsnelheid en
luchtverdeling automatisch geregeld.De instellingen van de klimaatrege‐
ling verschijnen op het Info-Display.
Een wijziging van de instellingen
wordt gedurende korte tijd over het
momenteel weergegeven menu
getoond.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO, luchtverdeling en
ventilatorsnelheid worden auto‐
matisch geregeld. De led in de
knop brandt om aan te geven dat
activering heeft plaatsgevonden.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐ matische modus.
Page 132 of 281

130Klimaatregeling●Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwa‐
seming. De led in de knop brandt om aan te geven dat activering
heeft plaatsgevonden.
● Stel de voorkeuzetemperatuur in met de middelste draaiknop. Deaanbevolen temperatuur is
22 °C.
Temperatuur selecteren Stel de temperatuur in door de
middelste draaiknop op de gewenste
waarde te zetten. Dit wordt aangege‐
ven op het schermpje in de schake‐
laar.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 138.
Ruiten ontwasemen en
verwarmen V
●
Druk op V. De led in de knop
brandt om aan te geven dat acti‐
vering heeft plaatsgevonden.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Achterruitverwarming Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus terug te
gaan: AUTO indrukken.
Page 133 of 281

Klimaatregeling131De instelling voor de automatische
achterruitverwarming is te wijzigen op
het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als s wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op s
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als s wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 138.Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt de automatische modus
gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Draai aan de linker draaiknop voor
een hoger of lager luchtdebiet. Het
luchtdebiet verschijnt op het
Info-Display.
Knop naar $ draaien: ventilator en
koeling worden uitgeschakeld.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling
Draai aan de rechter draaiknop voor
de gewenste aanpassing. De instel‐
ling verschijnt op het Info-Display.
K:naar de voetenruimte en voor‐
ruit9:naar de voorruit, de voorste
zijruiten en de voetenruimtes:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)
Page 134 of 281

132KlimaatregelingM:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersL:naar de hoofd- en voetenruimte
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De led in de knop brandt
om aan te geven dat activering heeft
plaatsgevonden. Koeling werkt alleen bij een draaiende motor en ingescha‐ kelde ventilator van de klimaatrege‐
ling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer u de koeling uitschakelt,
vereist de klimaatregeling niet dat de
motor wordt herstart tijdens een Auto‐
stop. Uitzondering: ruitonwaseming
werkt en een buitentemperatuur
hoger dan 0 °C vereist een herstart.
Stop/Start-systeem 3 138.
De status van de koelfunctie
verschijnt op het Info-Display.
De koelfunctie is na het starten van de
motor in of uit te schakelen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt
om aan te geven dat activering heeft
plaatsgevonden.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
Page 135 of 281

Klimaatregeling133kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
activeert u de ruitenwisser en scha‐
kelt u s uit.
Basisinstellingen
Sommige instellingen zijn te wijzigen
op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster
openstaan.
Stel de hoeveelheid lucht bij de roos‐
teruitlaat met het stelwiel af. Het roos‐ ter is gesloten als het stelwiel bijna
helemaal naar links of rechts wordt
gedraaid.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.
Page 136 of 281

134KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐ ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietestLet op
Koelmiddel R-134a bevat gefluori‐
deerde broeikasgassen.
Page 137 of 281

Rijden en bediening135Rijden en bedieningRijtips......................................... 136
Controle over de auto ..............136
Starten en bediening .................136
Nieuwe auto inrijden ................136
Contactslotstanden ..................136
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 137
Motor starten ........................... 137
Uitrol-brandstofafsluiter ...........138
Stop/Start-systeem ..................138
Parkeren .................................. 141
Uitlaatgassen ............................. 142
Uitlaatfilter ............................... 142
Katalysator .............................. 143
Automatische versnellingsbak ...144
Versnellingsbakdisplay ............144
Keuzehendel ........................... 144
Handmatige modus .................145
Elektronische rijprogramma's ..146
Storing ..................................... 146
Stroomonderbreking ................146
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 147Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 148
Versnellingsbakdisplay ............148
Motor starten ........................... 148
Keuzehendel ........................... 149
Handgeschakelde modus ........151
Elektronische rijprogramma's ..151
Storing ..................................... 151
Remmen .................................... 152
Antiblokkeersysteem ...............152
Handrem .................................. 153
Remassistentie ........................153
Hellingrem ............................... 153
Rijregelsystemen .......................154
Traction Control .......................154
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 155
Stadsmodus ............................ 156
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 157
Cruisecontrol ........................... 157
Snelheidsbegrenzer ................159
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 160
Indicatie afstand tot voorligger 163
Parkeerhulp ............................. 163
Dodehoeksysteem ...................174
Achteruitkijkcamera .................175Verkeersbordherkenning .........177
Lane Departure Warning .........180
Brandstof ................................... 181
Brandstof voor benzinemotoren .....................181
Brandstof voor dieselmotoren . 183
Brandstof voor rijden op lpg ....184
Tanken .................................... 184
Trekhaak .................................... 188
Algemene informatie ...............188
Rijgedrag en aanhangertips ....188
Aanhanger trekken ..................188
Aanhangerstabilisatie ..............192
Page 138 of 281

136Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 138.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Afrijden van hellingen Schakel een versnelling in bij het afrij‐
den van hellingen om zeker te zijn dat voldoende remdruk beschikbaar is.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Rem tijdens de eerste ritten niet te
krachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 142.
Autostop is wellicht niet mogelijk wanneer de accu wordt opgeladen.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:
Page 139 of 281

Rijden en bediening1370:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, als
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan.
Controlelampen lichten op en de
meeste elektrische functies
werken
Dieselmotor gloeit voor.3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.
Vertraagde uitschakeling stroom
De volgende elektronische systemen
werken totdat het bestuurdersportier
geopend wordt of ten laatste
10 minuten nadat het contact is uitge‐
zet:
● elektrisch bediende ruiten
● stekkerdozen
● elektrisch zonnedakMotor starten
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat het
controlelampje ! dooft.
Page 140 of 281

138Rijden en bedieningDraai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
kort interval totdat de motor draait. Zie 'Automatische startmotorregeling'.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.
De auto starten bij lage
temperaturen
Dieselmotoren
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C.
Benzinemotoren
Het is mogelijk om de motor zonder bijkomende verwarming te starten tot -30 °C.
Motorolie met de juiste viscositeit, de
juiste brandstof, uitgevoerd onder‐
houd en een voldoende opgeladen
accu zijn vereist.Bij temperaturen onder -30 °C moet
de automatische versnellingsbak
gedurende ca. 5 minuten worden
verwarmd. De keuzehendel moet in
stand P staan.
Automatische startmotorregeling Deze functie regelt de startprocedure
van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de acti‐
vering blijft het systeem automatisch
doorstarten totdat de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐ ten van de motor:
● koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak)
● rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak)
● time-out opgetredenOpwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof te besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bv. aan een verkeers‐
licht of in een file.