OPEL CORSA F 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: CORSA F, Model: OPEL CORSA F 2020Pages: 237, PDF Size: 20.49 MB
Page 21 of 237

Sleutels, portieren en ruiten19Inschakelen zonder bewaking
van passagiersruimte
Schakel de bewaking van het interi‐
eur uit als u dieren in de auto achter‐ laat, om te voorkomen dat hoge ultra‐
sone tonen of bewegingen het alarm
activeren. Schakel deze ook uit
wanneer de auto op een veerboot of
een trein staat.
1. Sluit de achterklep, motorkap, ruiten.
2. Schakel het contact uit en druk binnen 10 seconden op ! totdat
het led-lampje in de toets !
gaat branden.
3. Stap uit en sluit de portieren.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Melding
Het led-lampje in de toets ! knip‐
pert, als het diefstalalarmsysteem geactiveerd is. De alarmknipperlich‐
ten gaan enkele seconden knipperen.
Uitschakelen
Bij ontgrendelen van de auto met de handzender door op a te drukken of
met de elektronische sleutel wordt het diefstalalarmsysteem uitgeschakeld.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd
door het voorportier te ontgrendelen
met de sleutel of met de centrale-
vergrendelingstoets in het interieur.
De alarmknipperlichten gaan enkele
seconden knipperen.
Alarm Bij activering klinkt de alarmsirene en gaan de alarmknipperlichten tegelij‐
kertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.U kunt het diefstalalarm uitschakelen
door op a te drukken of het contact in
te schakelen.
Wanneer het alarm is afgegaan
zonder dat de bestuurder het heeft
uitgeschakeld, geeft het led-lampje in de toets ! dat aan. De led gaat bij
de volgende keer ontgrendelen van
de auto snel knipperen.
Wacht na hernieuwde aansluiting van
de accu (bijv. na onderhoudswerk‐
zaamheden) 10 minuten alvorens de
motor opnieuw te starten.
Storing
Als het led-lampje in de toets ! bij
inschakeling van het contact continu
gaat branden, moet u de hulp van een werkplaats inroepen.
Auto vergrendelen zonder het
diefstalalarm te activeren
Vergrendel de auto door het voorpor‐
tier met de geïntegreerde sleutel te
vergrendelen.
Page 22 of 237

20Sleutels, portieren en ruitenStartbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de
contactschakelaar en het controleert
of de auto met de gebruikte sleutel
mag worden gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch geactiveerd.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. De auto na het verla‐ ten altijd vergrendelen 3 11.
Schakel het diefstalalarmsysteem in
3 18.
Noodbediening van de elektronische
sleutel 3 103.Buitenspiegels
Bolle vorm Door de vorm van de spiegel lijken
voorwerpen kleiner dan ze zijn, waar‐ door afstanden moeilijker zijn in te
schatten.
Dodehoekhulp 3 20
Elektrische verstelling
Kies de desbetreffende buitenspiegel door C naar links of naar rechts te
duwen.
Beweeg daarna de knop om de spie‐
gel te verstellen.
Inklapbare spiegels
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Page 23 of 237

Sleutels, portieren en ruiten21Elektrisch inklappen
Zet C naar de middelste stand.
Trek C naar achteren. Beide buiten‐
spiegels worden ingeklapt.
Trek C nogmaals naar achteren.
Beide buitenspiegels nemen hun
uitgangspositie weer in.
Als een elektrisch ingeklapte spiegel
met de hand wordt uitgeklapt, wordt
bij naar achteren trekken van C
alleen de andere spiegel elektrisch
uitgeklapt.
Verwarmde spiegels
Om in te schakelen f indrukken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd
automatisch uitgeschakeld.
Achterruitverwarming 3 24.
Binnenspiegel
Binnenspiegels
U verstelt de spiegel door het spie‐
gelhuis in de gewenste richting te
verplaatsen.
Page 24 of 237

22Sleutels, portieren en ruitenHandmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing verstellen.
Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Voorruitstickers Plak geen stickers, zoals bijvoorbeeld
tolvignetten, rondom de binnenspie‐
gel op de voorruit. Anders kunnen de detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐
gelbehuizing beperkt worden.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en / of berich‐
ten van deze systemen.
Page 25 of 237

Sleutels, portieren en ruiten23Elektrisch bediende ruiten9Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld
raakt.
Contact inschakelen om ruiten elek‐
trisch te bedienen.
Desbetreffende ruit openen of sluiten door op schakelaar te drukken of
eraan te trekken.
Knop een stukje indrukken of uittrek‐
ken: ruit gaat omhoog of omlaag
zolang u de schakelaar bedient.
Knop zover mogelijk indrukken of
uittrekken en loslaten: ruit gaat auto‐
matisch omhoog of omlaag met geac‐ tiveerde beveiligingsfunctie. U stopt
de ruit door de schakelaar nogmaals
in dezelfde richting te bedienen.
Beveiligingsfunctie
Stuit de ruit tijdens het automatisch
sluiten op weerstand, dan stopt het
sluiten onmiddellijk en beweegt de ruit weer omlaag.
Kinderbeveiliging voor
achterportierruiten
Druk g in om de achterste elektri‐
sche portierruiten te deactiveren; het
led-lampje licht op. Druk voor het acti‐
veren nogmaals op g.
Ruiten van de buitenzijde sluiten
De ruiten zijn met de handzender van de buitenzijde te sluiten.
Page 26 of 237

24Sleutels, portieren en ruiten
Houd b ingedrukt om de ruiten te
sluiten.
Laat de knop los om de ruit te stop‐
pen.
Als de ruiten volledig gesloten zijn,
lichten de alarmknipperlichten twee‐
maal op.
Overbelasting Worden de ruiten in korte tijd meer‐
maals bediend, dan wordt de ruitbe‐
diening enige tijd gedeactiveerd.
Elektrisch bediende ruiten
initialiseren
Als u de ruiten niet automatisch kunt
sluiten (bijv. na het loskoppelen van
de accu), verschijnt er een waarschu‐
wingstekst op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 76.
Activeer de ruitelektronica als volgt: 1. Portieren sluiten.
2. Schakel de ontsteking in.
3. Trek aan de schakelaar totdat de ruit helemaal geopend is en blijf er
nog 2 seconden aan trekken.
4. Duw tegen de schakelaar totdat de ruit helemaal gesloten is en blijfer nog 2 seconden tegen duwen.
5. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.
Achterruitverwarming
Samen met de buitenspiegelverwar‐
ming in te schakelen door het indruk‐
ken van f.De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd
automatisch uitgeschakeld.
Afhankelijk van de klimaatregeling zit f mogelijk op een andere plek.
Auto's met verwarmings- en
ventilatiesysteem of met
airconditioning
Page 27 of 237

Sleutels, portieren en ruiten25Auto's met elektronische
klimaatregeling
Buitenspiegelverwarming 3 21.
Zonnekleppen
Om verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
klapt en opzij worden gedraaid.
Afdekkingen van eventueel in de
zonnekleppen aanwezige make-
upspiegels tijdens het rijden gesloten
houden.
Aan de achterkant van de zonneklep
zit een kaartjeshouder.
Rolschermen
Om de zonnestraling op de achter‐
bank te verminderen, trekt u het
scherm aan de handgreep omhoog
en haakt u het vast aan de bovenkant
van de portieropening.
Dak
Panoramadak
Zonnescherm
Het zonnescherm wordt met de hand bediend.
Schuif de zonneklep in de gewenste
stand.
Page 28 of 237

26Stoelen, veiligheidssystemenStoelen,
veiligheidssysteme
nHoofdsteunen .............................. 26
Voorstoelen .................................. 27
Stoelpositie ................................ 27
Handmatige stoelverstelling ......28
Elektrische stoelverstelling ........29
Armsteun ................................... 30
Verwarming ............................... 30
Massage .................................... 31
Veiligheidsgordels .......................31
Driepuntsgordel ......................... 33
Airbagsysteem ............................. 34
Frontaal airbagsysteem .............37
Zijdelings airbagsysteem ...........38
Gordijnairbagsysteem ...............39
Airbag deactiveren ....................39
Kinderveiligheidssystemen ..........40
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 43Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de
bovenzijde van het hoofd. Is dit bij
zeer lange personen niet mogelijk,
dan de hoofdsteun in de hoogste
stand zetten (bij zeer kleine personen
de hoofdsteun juist in de laagste
stand zetten).
Hoogteverstelling
Hoofdsteunen van voorstoelen
Hoofdsteun omhoogtrekken of borg‐
veren indrukken om hoofdsteun te
ontgrendelen en omlaag te schuiven.
Page 29 of 237

Stoelen, veiligheidssystemen27Hoofdsteunen van achterbank
Hoofdsteun omhoogtrekken of borg‐
veren indrukken om hoofdsteun te
ontgrendelen en omlaag te schuiven.
Demonteren
Druk de pal in en trek de desbetref‐
fende hoofdsteun omhoog eruit.
Voorstoelen
Stoelpositie9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden
verstellen, omdat ze ongecontro‐
leerd kunnen bewegen.
9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Nooit voorwerpen onder de stoe‐
len plaatsen.
● Uw zitvlak zo dicht mogelijk naar de rugleuning schuiven. De
afstand tot de pedalen zo instel‐
len dat de benen bij het intrappen
van de pedalen licht gebogen
zijn. De passagiersstoel voorin zover mogelijk naar achteren
schuiven.
● Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en
alle instrumenten goed kunt afle‐
zen. Tussen hoofd en dakframe
moet minstens een handbreedte
ruimte zitten. Uw dijen dienen
licht op de zitting rusten, zonder
druk uit te oefenen.
Page 30 of 237

28Stoelen, veiligheidssystemen● Uw schouders zo dicht mogelijknaar de rugleuning schuiven. Stelde hoek van de rugleuning zo in
dat u het stuurwiel gemakkelijk
met licht gebogen armen kunt vastpakken. Bij het verdraaien
van het stuurwiel contact blijven houden tussen schouders en
rugleuning. De rugleuning mag
niet te ver achteroverhellen. De
aanbevolen hellingshoek
bedraagt maximaal ca. 25°.
● Stel de stoel en het stuur zodanig
op elkaar af dat wanneer uw pols
bovenop het stuur rust, uw arm
volledig is gestrekt en uw schou‐
ders de rugleuning raken.
● Stuurwiel verstellen 3 55.
● Hoofdsteun instellen 3 26.
● Lendensteun zo instellen dat deze de natuurlijke vorm van de
wervelkolom ondersteunt.
Handmatige stoelverstelling
Zorg bij het rijden dat de stoelen en
rugleuningen altijd vastgeklikt zijn.Verstelling in de lengterichting
Aan handgreep trekken, stoel
verschuiven, handgreep loslaten.
Probeer de stoel heen en weer te
bewegen om na te gaan of deze op
zijn plaats zit.
Hoek van rugleuning
Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐
len de rugleuning niet belasten.