OPEL CORSA F 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: CORSA F, Model: OPEL CORSA F 2020Pages: 237, PDF Size: 20.49 MB
Page 61 of 237

Instrumenten en bedieningsorganen599Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden weergegevenop het Info-Display.
Het instellen van de datum en de tijd
staat beschreven in de handleiding
Infotainment.
Info-Display 3 75.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12V-aansluiting in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐ spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Sluit geen accessoires aan die
stroom leveren, zoals laadtoestellen
of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het
gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 106.USB-poorten
Er bevindt zich een USB-poort in de
middenconsole.
Page 62 of 237

60Instrumenten en bedieningsorganenAfhankelijk van de versie zit er moge‐lijk een USB-poort naast het Info-
Display.
Er zit mogelijk nog meer USB-poorten in de console achter.
De sleuf onder de USB-poorten aan
de achterkant van de opbergbak is
bedoeld voor bevestigen van een
extra bekerhouder.
De USB-poorten zijn bestemd voor
het opladen van externe apparaten
en maken gegevensuitwisseling met
het Infotainmentsysteem mogelijk.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon
en droog.
Inductief opladen9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.
9 Waarschuwing
Neem vóór het opladen van een
mobiel apparaat alle metalen
voorwerpen van de oplader,
omdat deze voorwerpen zeer heet kunnen worden.
Voor het opladen van een toestelmoet het contact ingeschakeld zijn.
Een mobiel toestel opladen:
1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg de mobiele telefoon met het display omhoog op de oplaad‐
zone. Let op: leg het mobiele
apparaat niet op de positioneer‐
hulpmiddelen boven en onder de
oplaadzone.
Met Qi compatibele mobiele toestel‐
len kunnen inductief worden opgela‐ den.
Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele telefoons is moge‐
lijk een slede met een geïntegreerde
spoel of een aansluiting vereist.
Page 63 of 237

Instrumenten en bedieningsorganen61Een beschermcover voor de mobiele
telefoon kan het inductief opladen
bemoeilijken.
Draai de mobiele telefoon als deze
niet goed oplaadt 180° en leg deze
weer op de oplader.
Status-LED
De led geeft de huidige oplaadstatus
aan.
Brandt groen
Het mobiele apparaat wordt opgela‐
den.
Knippert geel
Het mobiele apparaat ligt niet goed op
de oplaadzone of er is een onbekend voorwerp in de oplaadzone waarge‐
nomen.
Brandt geel
Er is een probleem met de accu van het mobiele apparaat of er is een
storing in de inductieve oplader waar‐ genomen.
Raadpleeg een werkplaats als het
probleem aanhoudt.
AanstekerDruk de aansteker in. Als het element
gloeit, wordt deze automatisch uitge‐
schakeld. Trek de aansteker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Page 64 of 237

62Instrumenten en bedieningsorganenWaarschuwingslam‐
pen, meters en controlelampen
Instrumentengroep
De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Overzicht
1Richtingaanwijzers 3 66aGordelverklikker 3 66dAirbags en gordelspanners
3 67gAirbag deactiveren 3 67SLaadsysteem 3 67WStoringsindicatielamp 3 68CLaat auto spoedig nakijken
3 68+Schakel motor uit 3 68XSysteemcontrole 3 68hRem- en koppelingssysteem
3 68j ,Elektrische parkeerrem
3 69oAutomatische bediening van
elektrische handrem uit
3 69kStoring elektrische
parkeerrem 3 69iAntiblokkeersysteem (ABS)
3 69YSchakelen 3 69LLane Keep Assist 3 69JElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 70VKoelvloeistoftemperatuur te
hoog 3 70zVoorverwarmen 3 70tUitlaatfilter 3 70uAdBlue 3 71qSpanningsverliesdetectie
3 71TMotoroliedruk 3 71rTe laag brandstofpeil 3 71nAutostop 3 71FBuitenverlichting 3 72DDimlicht 3 72AGroot licht 3 72BGrootlichtassistentie 3 72GMistlampen voor 3 72HMistachterlicht 3 72yRegensensor 3 72mActief noodstopsysteem
3 72PPortier open 3 73
Page 65 of 237

Instrumenten en bedieningsorganen63Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het Driver Information Center.
Er zijn twee dagtellerpagina's te
kiezen in het menu dagteller- /
verbruiksinformation voor verschil‐
lende ritten.
De dagteller gaat tot 9.999 km.
Druk gedurende 2 seconden op
SET / CLR om de dagteller terug te
zetten.
Driver Information Center 3 73.
Page 66 of 237

64Instrumenten en bedieningsorganenToerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Een rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐
wingszone bij 6500 omwentelingen
per minuut.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Controlelampje 2 brandt als het
brandstofpeil laag is.
Brandstoftank nooit leegrijden.
De bijgetankte hoeveelheid is moge‐
lijk minder dan de gespecificeerde
tankinhoud, omdat er nog brandstof
in de tank zit.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Page 67 of 237

Instrumenten en bedieningsorganen65Controlelampje 2 gaat branden als
de koelvloeistoftemperatuur te hoog
is. Zet de motor onmiddellijk uit.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Volgens de service-informatie
verschijnt het motoroliepeil op het
Driver Information Center gedurende
enkele seconden na het inschakelen
van het contact.
Een correct motoroliepeil wordt
aangegeven via een melding.
Als het oliepeil laag is, knippert T
en verschijnt er een melding, in
combinatie met het lampje C. Meet
het motoroliepeil met behulp van de
peilstaaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 170.
Een meetfout wordt aangegeven via
een melding. Meet het motoroliepeil
handmatig met behulp van de peil‐
staaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 205.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
enkele seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als er de komende 3000 km of meer
geen onderhoud vereist is, verschijnt
er geen service-informatie op het
display.
Als er binnen de komende 3000 km
onderhoud vereist is, verschijnt de resterende afstand tot de volgende
beurt, de afgelegde afstand sinds delaatste beurt of de resterende tijd tot
de volgende beurt gedurende enkele
seconden. Als geheugensteuntje licht
het symbool C even op.
Als er binnen 1000 km onderhoud
vereist is, verschijnt de resterende
afstand tot de volgende beurt, de
afgelegde afstand sinds de laatste
beurt of de resterende tijd tot de
volgende beurt gedurende enkele
seconden. Als geheugensteuntje licht C continu op.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
Page 68 of 237

66Instrumenten en bedieningsorganen
● houd SET / CLR ingedrukt
● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat wanneer het display =0
aangeeft SET / CLR los
Het symbool C verdwijnt.
Service-informatie oproepen De status van de service-informatie
kan te allen tijde worden opgevraagd
via het Info-Display. Druk op
Controleren in het menu Boordinstel‐
lingen. De service-informatie blijft
enkele seconden op het display
staan.
Info-Display 3 75.
Service-informatie 3 205.
Controlelampen
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampjes verschillen. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 62.
Richtingaanwijzers 1 brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 176.
Richtingaanwijzers 3 86.
Gordelverklikker Gordelverklikker voor alle stoelen
a brandt of knippert rood op de
instrumentengroep samen met de
aanduiding op de dakconsole voor
elke veiligheidsgordel.
Page 69 of 237

Instrumenten en bedieningsorganen67
● Bij het inschakelen van hetcontact, verschijnen a op de
instrumentengroep en het
symbool voor de desbetreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang a op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel en
er klinkt een geluidssignaal. Na
een stukje rijden brandt a
continu totdat de veiligheidsgor‐
del van de betreffende stoel is
omgedaan of een passagier de
veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Veiligheidsgordels 3 31.
Airbag en gordelspanners
d brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp enkele secon‐
den. Brandt deze niet, dooft deze niet na enkele seconden of licht deze
onderweg op, dan is er een storing in
het airbagsysteem. Roep de hulp in van een werkplaats. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van d.9Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 31.
Airbagsysteem 3 34.
Airbag-deactivering
H ON brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
g OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 39.
Laadsysteem S brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Page 70 of 237

68Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Storingsindicatielamp W brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.Service-indicatie
C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Schakel motor uit
+ brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole X brandt geel of rood.Brandt geel
Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood
Er is een ernstige motorstoring gede‐ tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Rem- en
koppelingssysteem
h brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remvloeistof 3 172.
Handrem
j brandt rood.