reset OPEL GRANDLAND X 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2019Pages: 285, PDF Size: 7.66 MB
Page 36 of 285
34Sleutels, portieren en ruitenU hoort een geluidssignaal en de rich‐
tingaanwijzers knipperen wanneer de nieuwe instelling is opgeslagen. De
verlaagde hoogte is alleen in te stel‐ len bij een openingshoek van meer
dan 30°.
Wis de verlaagde hoogtestand door de achterklep voor de helft te openen en druk 3 seconden lang op T.
De achterklep kan alleen geopend
blijven als er een minimale hoogte is
overschreden (minimale openings‐
hoek van 30°). U kunt geen openings‐
hoogte programmeren die een lagere
hoogte oplevert.
Beveiligingsfunctie
Wanneer de elektrische achterklep
tijdens het openen of sluiten een
obstakel raakt, beweegt de klep auto‐ matisch een stukje terug. Bij meer‐dere obstakels tijdens één beweging
wordt de functie gedeactiveerd. In dat
geval moet u de achterklep met de
hand openen of sluiten.
De elektrische achterklep heeft
beknellingssensoren langs de zijran‐
den. Detecteren deze sensoren een
obstakel tussen de achterklep en decarrosserie, dan opent de achterklep totdat u deze weer activeert of hand‐
matig sluit.
De beveiligingsfunctie wordt kenbaar
gemaakt door een geluidssignaal.
Verwijder alle obstakels voordat u
verdergaat met de elektrische bedie‐ ning.
Als de auto in de fabriek is uitgerust
met een trekhaak en er een aanhan‐
ger elektrisch wordt aangesloten, kan
de elektrische achterklep uitsluitend
worden geopend met de achterklep‐
knop of gesloten met T op de
geopende achterklep. Zorg ervoor dat het bewegingsbereik vrij is van obsta‐ kels.
Overbelasting
Als de elektrische achterklep herhaal‐
delijk met korte tussenpozen wordt
bediend, wordt de functie enige tijd
uitgeschakeld. Beweeg de achterklep handmatig in de eindstand om hetsysteem te resetten.Elektrische achterklep
initialiseren
Als u de elektrische achterklep niet
automatisch kunt bedienen (bijv. na het loskoppelen van de accu),
verschijnt er een waarschuwingstekst
op het Driver Information Center.
Activeer de elektronica als volgt: 1. Open de achterklep handmatig.
2. Sluit de achterklep handmatig.
3. Schakel het contact in.
Roep de hulp van een werkplaats in
als het probleem niet is verholpen.
Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Gevaar
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ loos raken en zelfs sterven.
Page 96 of 285
94Instrumenten en bedieningsorganenEen meetfout wordt aangegeven via
een melding. Controleer het oliepeil
handmatig met de peilstok.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 249.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de resterende afstand of tijd meerdereseconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft het symbool < continu
branden.
Als de geplande service binnen
minder dan 1000 km vereist is, gaat
< eerst knipperen en vervolgens
continu branden. De resterende
afstand of tijd blijven meerdere
seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. < knippert eerst
en blijft vervolgens continu branden
totdat de service is verricht.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden● schakel het contact in, de
afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
Het symbool < verdwijnt.
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 249.
Page 105 of 285
Instrumenten en bedieningsorganen103
Draai aan het stelwiel om een paginavan het menu rit-/verbruiksinformatie
te kiezen.
Druk op SET / CLR om een functie te
bevestigen of resetten.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver
Information Center. Blader door
berichten door aan het stelwiel te
draaien. Bevestig berichten door op
SET / CLR te drukken.
Ook kunnen sommige menu's
worden geselecteerd via de toets
CHECK .Druk op CHECK om tussen de betref‐
fende menu's te schakelen.
Boordinformatie 3 106.
Menu rit-/verbruiksinformatie
U hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Draai aan het stelwiel om een pagina te selecteren.
Informatiepagina:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op
basis van het huidige brandstofpeil en
het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Wanneer het peil in de brandstoftank
laag is, verschijnt er een bericht op het display en gaat het controle‐
lampje o op de brandstofmeter bran‐
den 3 100.
Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Pagina dagteller 1:
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐ heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Page 106 of 285
104Instrumenten en bedieningsorganenGemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Afgelegde afstand
Geeft de actuele afstand aan voor
dagteller 1 sinds de reset.
De waarden voor pagina dagteller 1
zijn te resetten door enkele seconden op SET / CLR te drukken.
Pagina dagteller 2:
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Afgelegde afstand
Geeft de actuele afstand aan voor dagteller 2 sinds de reset.De waarden voor pagina dagteller 2
zijn te resetten door enkele seconden
op SET / CLR te drukken.
Pagina digitale snelheid Digitale weergave van de huidige
snelheid.
Teller autostop-tijd
Een teller houdt de autostop-tijd bij
tijdens een rit. Bij inschakeling van
het contact wordt de teller op nul
gezet.
Kompaspagina
Geeft de geografische rijrichting aan.
Lege pagina
Er verschijnt geen rit- / verbruiksinfor‐
matie.
AdBlue Druk steeds op CHECK totdat het
AdBlue-menu verschijnt.
Actieradius AdBlue
Geeft een schatting van het AdBlue- peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
3 148.Info-Display
Het Info-Display zit in het instrumen‐
tenpaneel bij de instrumentengroep.
Afhankelijk van de configuratie is de
auto uitgevoerd met een
● Graphic-Info-Display
of
● 7" Colour-Info-Display met touch-
functie
of
● 8" Colour-Info-Display met touch-
functie
Op de Info-Displays kan het volgende worden aangegeven:
● tijd 3 85
● buitentemperatuur 3 84
● datum 3 85
● Infotainmentsysteem, zie beschrijving in de handleiding
Infotainment
● achteruitkijkcamera 3 194
● panoramazichtsysteem 3 191
● parkeerhulpinstructies 3 181
● navigatie, zie beschrijving in de handleiding Infotainment
Page 202 of 285
200Rijden en bedieningieder uur herhaald totdat de auto stil‐staat, ongeacht hoe de rijsnelheid
zich verder ontwikkelt.
De tellerfunctie voor de rijtijdwaar‐
schuwing wordt gereset, wanneer het
contact enkele minuten uitgestaan
heeft.
Bestuurdersvermoeidheidsdetec‐
tie
Het systeem bewaakt het waakzaam‐
heidsniveau van de bestuurder. Een
camera boven aan de voorruit detec‐
teert trajectvariaties ten opzichte van
de rijstrookmarkeringen. Dit systeem
is met name geschikt voor wegen
waar snel mag worden gereden (snel‐ heid meer dan 65 km/h).
Als het traject een bepaalde mate van vermoeidheid of onoplettendheid van
de bestuurder doet vermoeden, acti‐
veert het systeem het eerste waar‐
schuwingsniveau. De bestuurder
ontvangt een bericht en er klinkt een
geluidssignaal.Na drie waarschuwingen op het
eerste niveau activeert het systeem
een nieuwe waarschuwing met een
bericht en een doordringender
geluidssignaal.
In bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde wind) geeft het
systeem ongeacht het waakzaam‐
heidsniveau van de bestuurder
mogelijk waarschuwingen af.
De bestuurdersvermoeidheidsdetec‐
tie wordt opnieuw geïnitialiseerd als
het contact enkele minuten uitge‐
schakeld is geweest of als de snel‐ heid enkele minuten lager dan 65 km/ h is.
Systeembeperkingen In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk niet goed of hele‐
maal niet:
● slecht zicht als gevolg van onvol‐
doende verlichting van het
wegdek, sneeuwval, zware
regenval, dichte mist enz.
● verblinding door koplampen van tegenliggers, laagstaande zon,
weerkaatsingen op een vochtigwegdek, uitrijden van een tunnel, afwisselend schaduw en licht
enz.
● voorruitgedeelte vóór de camera bedekt met vuil, sneeuw, stickers
enz.
● geen rijstrookmarkeringen gede‐ tecteerd of meerdere rijstrook‐
markeringen door wegwerk‐
zaamheden.
● voorliggers vlakbij.
● slingerende wegen of smalle wegen.
Page 233 of 285
Verzorging van de auto231Controlelampje w 3 100.
Initialiseer het systeem na aanpas‐
sing van de bandenspanning om het
controlelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Bij een systeemstoring verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. Stel de juiste bandenspan‐
ning in en initialiseer het systeem
opnieuw. Neem contact op met een
werkplaats, als het storingsbericht
niet van het display verdwijnt. Het
systeem werkt niet, wanneer ABS of
ESC een storing vertoont of wanneer u een reservewiel gebruikt. Contro‐
leer na terugplaatsing van een stan‐
daardwiel de koude bandenspanning
en initialiseer het systeem.
Systeem initialiseren
Na aanpassing van de bandenspan‐
ning of het verwisselen van een
wielen moet u het systeem opnieuw
initialiseren zodat het de nieuwe afro‐ lomtrek kan inleren:
1. Zorg er altijd voor dat alle vier de banden de juiste bandenspanning
hebben 3 265.
2. Schakel de parkeerrem in.
3. Druk op w om de spanningsver‐
liesdetectie te resetten.
4. Na het resetten verschijnt een pop-upmelding.
Na initialisatie vindt tijdens het rijden
automatisch kalibratie plaats van de
nieuwe bandenspanningswaarden.
Na enige tijd rijden slaat het systeem
de nieuwe waarden op.
Controleer altijd de koude banden‐
spanning.
Het systeem moet opnieuw worden
geïnitialiseerd, wanneer:
● De bandenspanning is gewijzigd
● De belading is gewijzigd
● De wielen zijn verwisseld of vervangen
Het systeem waarschuwt niet meteen
bij een klapband of een snelle vorm
van spanningsverlies. Dit komt door‐ dat de vereiste berekeningen enige
tijd vergen.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Page 277 of 285
Klantinformatie275componenten, de onderhoudsvereis‐
ten en technische gebeurtenissen en storingen.
Afhankelijk van de technische uitrus‐ tingsniveaus worden de volgende
gegevens opgeslagen:
● bedieningsstatus van systeem‐ componenten (bijv. vloeistofpeil,
bandenspanning, accustatus)
● storingen en gebreken in belang‐
rijke systeemcomponenten (bijv.verlichting, remmen)
● systeemreacties in bepaalde rijs‐
ituaties (bijv. triggering van een
airbag, activering van de stabili‐ teitsregelingen)
● informatie over gebeurtenissen die tot schade aan de auto
hebben geleid
● bij elektrische voertuigen het oplaadniveau in de hoogspan‐
ningsaccu, geschatte actieradius
In speciale gevallen (bijv. als de auto
een storing heeft gedetecteerd),
moeten mogelijk gegevens worden
opgeslagen die anders vluchtig van
aard zijn.Wanneer u gebruikmaakt van dien‐
sten (bijv. reparatie, onderhoud), zijn
de bedieningsgegevens samen met
het chassisnummer uit te lezen en
waar nodig te gebruiken. Personeel
werkzaam binnen het servicenetwerk (bijv. garages, fabrikanten) of derden
(bijv. pechhulpverleners) kunnen de
gegevens uitlezen aan de auto.
Hetzelfde geldt voor garantiewerk‐
zaamheden en kwaliteitsborgings‐
maatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitge‐
lezen in de auto via de OBD-aanslui‐
ting (On-Board Diagnostics) zoals
wettelijk voorgeschreven. De uitgele‐
zen bedieningsgegevens documen‐
teren de technische conditie van de
auto of afzonderlijke componenten en
helpen om storingen op te sporen, te
voldoen aan garantievoorwaarden en
de kwaliteit te verhogen. Deze gege‐
vens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, tech‐ nische gebeurtenissen, bedienings‐fouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer door‐ gegeven aan de fabrikant, als dat
nodig mocht zijn. De fabrikant is
tevens onderworpen aan produc‐taansprakelijkheid. De fabrikant
gebruikt mogelijk ook bedieningsge‐ gevens van auto's nodig voor terug‐
roepacties. Deze gegevens kunnen
ook worden gebruikt ter controle van
garantieclaims van klanten.
Storingscodegeheugens in de auto
kunnen worden gereset door een
servicebedrijf in het kader van onder‐
houd of reparatie of op uw verzoek.
Comfort- en infotainmentfuncties Comfortinstellingen en persoonlijke
instellingen kunnen worden opgesla‐ gen in de auto en te allen tijde worden
gewijzigd of gereset.
Afhankelijk van het desbetreffende uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel
● instelling van het chassis en de airconditioning
● persoonlijke instellingen zoals die voor de interieurverlichting