stop start OPEL INSIGNIA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: INSIGNIA, Model: OPEL INSIGNIA 2014.5Pages: 329, PDF Size: 9.05 MB
Page 162 of 329

160Rijden en bediening
Zie voor ontgrendelen of vergrende‐
len van de portieren Storing in hand‐
zendermodule of elektronisch sleutel‐ systeem 3 24.
Vertraagde uitschakeling
stroom De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier is geopend of gedurende
10 minuten nadat het contact werd
uitgeschakeld:
■ Elektrische ruitbediening
■ Zonnedak
■ Stekkerdozen
De voeding van het Portieren blijft ge‐
durende 30 minuten na het uitscha‐
kelen van het contact werken, onge‐
acht of er een portier wordt geopend.Motor starten
Auto's met contactschakelaar
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar stand 0 .
Tijdens een Autostop kan de motor
gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen 3 162.
Auto's met Aan/Uit-knop
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Page 163 of 329

Rijden en bediening161
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Druk op de toets Engine Start/Stop en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Druk vóór opnieuw starten of voor uit‐
schakelen van de motor nogmaals op
de toets Engine Start/Stop .
Tijdens een Autostop kan de motor gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen 3 162.De auto starten bij lage
temperaturen Het is mogelijk om de motor zonderbijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐
eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ca. 5 minuten worden
verwarmd. De keuzehendel moet in
stand P staan.
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. De bestuurder hoeft de
sleutel niet op stand 3 te houden of de
toets Engine Start/Stop niet ingedrukt
te houden. Het eenmaal actieve sys‐
teem zal de motor automatisch blijven ronddraaien tot deze start. Vanwege
de controleprocedure begint de motor
na een korte vertraging te lopen.Mogelijke redenen voor het niet star‐
ten van de motor:
■ Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak)
■ Rempedaal niet ingetrapt of keuze‐
hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak)
■ Time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐ schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Page 164 of 329

162Rijden en bedieningStop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. bij een verkeers‐
licht of in een file. Het start de motor
automatisch zodra u het koppelings‐
pedaal intrapt. Een accusensor zorgt
ervoor dat een Autostop alleen wordt
uitgevoerd, als de accu voldoende
opgeladen is om opnieuw te kunnen
starten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. De uitschakeling wordt aange‐
duid wanneer de led in de knop uit‐
gaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller. Bij sommige auto's brandt er een controlelamp op
de instrumentengroep als de motor
op Autostop staat.
Page 165 of 329

Rijden en bediening163
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld
■ de motorkap is volledig gesloten
■ het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt
■ de accu is voldoende opgeladen en
in goede staat
■ de motor is opgewarmd
■ de motorkoeltemperatuur is niet te hoog
■ de temperatuur van de uitlaatgas‐ sen is niet te hoog, bv. na het rijden
met hoge motorbelasting
■ de omgevingstemperatuur is hoger
dan -5 °C
■ de klimaatregeling laat een Auto‐ stop toe
■ het remvacuüm is voldoende
■ de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
■ sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Raadpleeg het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 142.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐
weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 158.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van
het stop-startsysteem.Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de ex‐ tra elektrische verwarmer of de ach‐
terruitverwarming, uitgeschakeld of in
een stroombesparingsmodus gezet.
De aanjagersnelheid van het airco‐
systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
zet voordat u de koppeling heeft in‐
getrapt, gaat lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven
in het Driver Information Center.
Controlelamp - 3 108.
Page 166 of 329

164Rijden en bediening
Herstarten van de motor doorhet stop-startsysteem De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld
■ de motorkap is open
■ de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend
■ de motortemperatuur is te laag
■ het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau
■ het remvacuüm is niet voldoende
■ de auto reed minstens stapvoets
■ het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de airconditioning wordt handmatig
ingeschakeldAls de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐ ter.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren ■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Trek altijd de handrem aan. Trek gedurende onegveer één se‐
conde aan de schakelaar van de
elektrische handrem m.
Trek de handbediende handrem aan zonder de ontgrendelknop in te
drukken. Op aflopende of oplo‐ pende hellingen zo stevig mogelijk. Trap tegelijkertijd de rem in om de
bedieningskracht te verminderen.■ Motor en ontsteking uitschakelen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot vergrendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐
kelen van de ontsteking de achter‐
uitversnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten. Bo‐
vendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.
Page 167 of 329

Rijden en bediening165Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt gereinigd door achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te ver‐
branden. Dit proces vindt onder be‐
paalde rijomstandigheden automa‐
tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
ren. Doorgaans neemt dit tussen 7 en
12 minuten in beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik
ligt mogelijk hoger. Enige geur- en rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter geregenereerd moet worden maar de recente rijom‐standigheden geen automatische re‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Tegelijkertijd verschijnt
Roetfilter is vol, rijd door op het Driver
Information Center.
% brandt wanneer het dieselpartikel‐
filter vol is. Start het reinigingsproces
zo spoedig mogelijk.
% knippert en u hoort verschillende
keren een waarschuwingsgeluid
wanneer het roetfilter het maximale
vulpeil heeft bereikt. Start het reini‐
gingsproces onmiddellijk om schade
aan de motor te voorkomen.
Reinigingsproces
Blijf rijden om het reinigingsproces te
activeren en houd het motortoerental
boven 2000 1/min. Indien nodig te‐
rugschakelen. De reiniging van het
dieselpartikelfilter wordt dan gestart.
Als er op het Driver Information Cen‐
ter ook een bericht verschijnt dat rei‐
nigen niet mogelijk is, raadpleeg dan een werkplaats.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
Page 176 of 329

174Rijden en bediening
Dynamisch remmen onder het rijdenWanneer u onder het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische handrem de auto vertra‐
gen, maar niet tot stilstand brengen.
Zodra u de schakelaar m loslaat,
stopt het dynamisch remmen.
Automatisch inschakelen
Als de auto is uitgerust met automa‐
tische versnellingsbak en adaptieve
cruise control actief is, wordt de elek‐
trische handrem automatisch inge‐
schakeld wanneer de auto gedurende meer dan 2 minuten door het systeem wordt gestopt.
Na vertrek wordt de handrem auto‐
matisch uitgeschakeld.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische handrem automatisch
worden ingeschakeld. Dit wordt ge‐
daan om het systeem te testen.Storing
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door con‐
trolelamp j en een bericht op het Dri‐
ver Information Center. Boordinfor‐
matie 3 123.
Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
5 seconden uitgetrokken. Als contro‐ lelamp m brandt, is de elektrische
handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd de schakelaar m meer dan
2 seconden ingedrukt. Als controle‐
lamp m dooft, is de elektrische hand‐
rem losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐
ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem au‐
tomatisch met maximale kracht.Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
HellingremHet systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende twee seconden
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto worden de remmen automa‐
tisch losgezet.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 162.
Page 229 of 329

Verzorging van de auto2279Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Leg de veiligheidsgrendel links opzij
en open de motorkap.
De motorkap wordt automatisch om‐
hoog gehouden.
Luchtinlaat 3 155.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van vei‐ ligheidsredenen.
Stop-startsysteem 3 162.
Sluiten
Motorkap laten zakken en in het slot
laten vallen. Controleer of de motor‐ kap vergrendeld is.
Motorolie
Controleer het oliepeil ook regelmatig met de hand om schade aan de motor
te voorkomen. Gebruik olie met de
juiste specificatie. Aanbevolen vloei‐
stoffen en smeermiddelen 3 276.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en
het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Page 233 of 329

Verzorging van de auto231
Het stuurbekrachtigingsvloeistofpeil
hoeft in de regel niet te worden ge‐
controleerd. Als er bij het sturen een
ongewoon geluid klinkt of als de
stuurbekrachtiging vreemd reageert,
roep dan de hulp van een werkplaats
in.
Sproeiervloeistof
Schoon water vermengd met een
passende hoeveelheid sproeiervloei‐ stof bijvullen die antivries bevat.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐
male dikte heeft, hoort u een piepend
geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof
9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 276.
Accu Auto's zonder stop-startsysteem zijnuitgerust met een loodzuuraccu. Au‐
to's met stop-startsysteem zijn uitge‐
rust met een AGM-accu die geen
loodzuuraccu is.
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Page 234 of 329

232Verzorging van de auto
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische ver‐ bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 4 weken
achtereen stilstaat, kan de accu ont‐
laden raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 141.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in deze para‐ graaf gegeven instructies kan leiden tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
De accu van de auto is afgedekt. Ver‐
wijder de afdekking om de accu te
vervangen. Til de afdekking achter‐
aan op en ontgrendel deze vooraan.
Bij het vervangen van de accu, erop
letten dat er bij de pluspool geen ven‐
tilatieopeningen open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is,
moet deze met een afdekkap wordenafgesloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Zorg bij auto's met een stop-startsys‐ teem dat de AGM-accu (Absorptive
Glass Mat) weer wordt vervangen
door een AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen
door het label op de accu. Wij bevelen
het gebruik aan van een originele
Opel-accu.