sensor OPEL MOKKA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: MOKKA, Model: OPEL MOKKA 2015.5Pages: 233, PDF Size: 6.45 MB
Page 192 of 233

190Verzorging van de auto
Gebruik van in de handel verkrijgbarevloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensor; ver‐
vang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 221 en selecteer de betreffende in‐
stelling in het menu
Bandenbelasting op het DIC,
Informatie- menu voertuig 3 92.
Selecteer:
■ Licht voor een comfortabele span‐
ning tot 3 inzittenden
■ Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden
■ Max voor volledige belading
TPMS-sensoren koppelen
Elke TPMS-sensor heeft een unieke
identificatiecode. De identificatiecode moet aan de positie van een nieuwe
band/nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de banden zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer TPMS-sensoren zijn vervan‐
gen. De TPMS-sensoren moeten ook
worden gekoppeld na het vervangen
van een reserveband door een regu‐
liere band met de TPMS-sensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een TPMS-in‐
leergereedschap in de volgende volg‐
orde gekoppeld aan de band-/wielpo‐
sities: voorband linkerzijde, voorband rechterzijde, achterband rechterzijdeen achterband linkerzijde.
Raadpleeg uw werkplaats voor on‐
derhoud of voor het aanschaffen van
een inleergereedschap. U hebt
twee minuten voor het koppelen van de positie van het/de eerste band/wiel
en vijf minuten voor het koppelen van
de posities van alle banden/wielen.
Bij het overschrijden van deze tijd
stopt het koppelen en moet u opnieuw beginnen.
Koppel de TPMS-sensoren als volgt: 1. Schakel de handrem in; op auto's
met automatische versnellings‐
bak zet u de keuzehendel op P.
2. Schakel het contact in.
Page 193 of 233

Verzorging van de auto191
3.Druk op MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig op het DIC te selecteren.
4. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
5. Druk op de knop SET/CLR om het
koppelen van de sensoren te star‐ ten. Er moet een bericht met een
vraag om acceptatie van het pro‐
ces verschijnen.
6. Druk nogmaals op de knop SET/CLR om de selectie te be‐
vestigen. De claxon piept twee
keer om aan te geven dat de ont‐
vanger in de inleermodus staat.
7. Begin met de voorband aan de lin‐
kerzijde.
8. Zet de inleertool bij het ventiel te‐ gen de wang van de band. Druk
daarna op de knop om de TPMS-
sensor te activeren. De claxon
piept ter bevestiging dat de sen‐
soridentificatiecode aan de positie
van deze band en dit wiel is ge‐
koppeld.9. Ga verder met de voorband rechts
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 8.
10. Ga verder met de achterband rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 8.
11. Ga verder met de achterband linksachter en herhaal de proce‐
dure zoals beschreven in stap 8.
De claxon klinkt twee keer ter aan‐
duiding dat de sensoridentificatie‐ code aan de achterband bestuur‐
derszijde is gekoppeld en dat de
procedure voor het koppelen van
de sensoren van het TPMS afge‐
sloten is.
12. Schakel het contact uit.
13. Breng alle vier banden op de aan‐
bevolen bandenspanning zoals
aangegeven op de sticker voor
bandenspanning.
14. Zorg dat de bandenlaadstatus volgens de geselecteerde span‐
ning is ingesteld 3 92.Afhankelijkheid van
temperatuur De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op.
De bandenspanningswaarde die u op het DIC ziet, is de daadwerkelijke
bandenspanning. Daarom is het be‐
langrijk de bandenspanning bij koude
banden te controleren.
ProfieldiepteRegelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
Page 230 of 233

228
Hellingrem ................................. 137
Hoofdsteunen .............................. 35
Hoofdsteunverstelling ....................8
Hulpverwarming.......................... 122
I
Inbouwmaten trekhaak ..............222
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 51
Info-Displays ................................. 92
Inhouden ................................... 220
Inklapbare spiegels .....................29
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 115
Interieurverlichting ......................113
ISOFIX- kinderveiligheidssystemen ........54
K Katalysator ................................. 131
Kentekenverlichting ...................179
Keuzehendel ............................. 132
Kilometerteller .............................. 82
Kindersloten ................................. 25 Kinderveiligheidssystemen ...........49
Klimaatregeling ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................117
Klok .............................................. 79
Koelvloeistof .............................. 169
Koelvloeistof en antivries ............209Koelvloeistoftemperatuurmeter ...83
Koplampinstelling in het buitenland .............................. 109
Koplampverstelling ....................108
L Laadsysteem ............................... 87
Lane Departure Warning ......88, 151
Leeslampen ............................... 114
Lekke band ................................. 197
Lichtschakelaar .......................... 107
Lichtsignaal ................................ 108
Luchtinlaat ................................. 123
M
Meters........................................... 81
Mistachterlicht ...................... 91, 113
Mistlamp ...................................... 91
Mistlampen ................................ 177
Mistlampen voor ........................112
Motorgegevens .......................... 216
Motor-ID...................................... 212
Motorkap .................................... 167
Motorkap open.............................. 91
Motorolie .................... 167, 209, 213
Motoroliedruk ............................... 90
Motor starten ............................. 125
N Nieuwe auto inrijden ..................125O
Obstakeldetectiesystemen .........145
Olie, motor .......................... 209, 213
Ontlaadbeveiliging accu ............116
Opbergvakken .............................. 56
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................56
Opbergvak middenconsole ..........59
Opbergvak onder passagiersstoel 58
Opgeslagen instellingen ...............22
Opschakelen................................. 88 Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 202
Parkeerhulp ............................... 145
Parkeren .............................. 18, 129
Park pilot met ultrasoonsensoren 145
Partikelfilter ................................. 130
Pedaal intrappen .......................... 87
Persoonlijke instellingen ............103
Pollenfilter .................................. 123
Portieren ....................................... 25
Portier open ................................. 91
Prestaties ................................... 217
Profieldiepte ............................... 191