air conditioning OPEL MOKKA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: MOKKA, Model: OPEL MOKKA 2015Pages: 233, PDF Size: 6.21 MB
Page 101 of 233
Instrumenten en bedieningsorganen99
Boordinformatie op
Midlevel-display
De boordinformatie verschijnt in de
vorm van cijfercodes.
Nr.Boordinformatie10Remmen oververhit16Remlicht defect25Richtingaanwijzer linksvoor
defect26Richtingaanwijzer linksachter
defectNr.Boordinformatie27Richtingaanwijzer rechtsvoor
defect28Richtingaanwijzer rechts‐
achter defect53Draai tankdop vast54Water in dieselbrandstoffilterS68Service stuurbekrachtigingS73Service aandrijving op alle
wielenS75Service airconditioningS79Vul motorolie bijS81Service versnellingsbakS82Vervang motorolie binnenkortS84Motorvermogen verminderdS89Onderhoud spoedig128Motorkap open134Parkeerhulpstoring, bumper
reinigenS136Onderhoud aan parkeerhulp
uitvoeren174Accu is bijna leegLet op
"S" betekent "Onderhoud auto spoe‐
dig". Neem meteen contact op met
een werkplaats.
Boordinformatie op het Uplevel- display en Uplevel-Combi-
display
De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
■ Serviceberichten
■ Diefstalalarmsysteem
Page 121 of 233
Klimaatregeling119Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
n=koeling4=luchtrecirculatie
Koeling n
Wordt bediend met toets n en werkt
alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de bui‐
tentemperatuur iets boven een speci‐
fiek niveau ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan Autostops ver‐ hinderen.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Bediening met toets 4.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Luchtverdeling op l: Luchtrecircula‐
tie wordt uitgeschakeld.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling n aan,
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
■ Luchtverdeelschakelaar M indruk‐
ken.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■ Toets V indrukken: aanjager
schakelt automatisch over op hoger toerental, de luchtstroom wordt op
de voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Page 124 of 233
122Klimaatregeling
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen en draaiknoppen veranderen. Wan‐neer u een instelling verandert, wordt
de automatische modus gedeacti‐
veerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.l=naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de ach‐
tergrond ingeschakeld om te
helpen voorkomen dat ruiten be‐ slaan).M=naar de hoofdruimte.K=naar de voetenruimte.
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐
fende instelling deactiveren of toets
AUTO indrukken.
Koeling n
U activeert of deactiveert de functie
met de toets n.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. In‐
geschakelde koeling verhindert mo‐
gelijk een Autostop.
Op het display verschijnt Eco wan‐
neer de koeling wordt gedeactiveerd.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op knop 4 om de
handmatige luchtrecirculatie te acti‐
veren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Airconditioning bij afgezette
motor
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, kan de resterende warmte of
koude in het systeem worden ge‐
bruikt voor klimaatregeling in de pas‐
sagiersruimte.
Page 126 of 233
124KlimaatregelingVaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog ven‐ tilatieopeningen onder de voorruit en
de zijruiten, alsook in de voeten‐
ruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐ ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks, te beginnen
drie jaar na aflevering van de nieuwe
auto, op het volgende te laten contro‐ leren:
■ functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen,
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen,
■ prestatietest.
Page 132 of 233
130Rijden en bediening
■ Het stop-startsysteem is manueeluitgeschakeld
■ de motorkap is open
■ de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend
■ de motortemperatuur is te laag ■ de accu is ontladen
■ het remvacuüm is niet voldoende
■ de auto begint te bewegen
■ het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de airconditioning wordt handmatig
ingeschakeld
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐ ter.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de stek‐
kerdoos is aangesloten, merkt u mo‐
gelijk een korte terugval tijdens het
herstarten van de motor.Parkeren9 Waarschuwing
■Parkeer de auto niet op een licht
ontvlambaar oppervlak. Door de
hoge temperatuur van het uit‐
laatsysteem kan het oppervlak
ontbranden.
■ Trek altijd de handrem aan. Ac‐ tiveer de handrem zonder de
ontgrendelknop in te drukken.
Op een aflopende of oplopende
helling zo stevig mogelijk. Trap
tegelijkertijd de rem in om de be‐ dieningskracht te verminderen.
■ Zet de motor af.
■ Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste ver‐
snelling inschakelen of de keu‐
zehendel in stand P zetten. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐
pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling
inschakelen of de keuzehendel
in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
■ Sluit de ramen en het schuifdak.
■ De contactsleutel verwijderen. Bij auto's met automatische ver‐snellingsbak kan de sleutel al‐
leen worden verwijderd met de
keuzehendel in stand P.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
■ Vergrendel de auto.
■ Diefstalalarmsysteem inschakelen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐ den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.
Page 228 of 233
226TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............208, 212
Aanduidingen op banden ..........186
Aanhanger trekken ....................162
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 164
Accu ........................................... 170
Achterlichten .............................. 176
Achterruitverwarming ................... 32
Achteruitkijkcamera ...................148
Achteruitrijlichten .......................114
Adaptief rijlicht (AFL) .................111
Adaptive Forward Lighting ...........92
Afmetingen auto ........................217
Airbag deactiveren ....................... 48 Airbag-deactivering ...................... 87
Airbag en gordelspanners ...........87
Airbaglabel.................................... 43
Airbagsysteem ............................. 43
Airconditioning ........................... 119
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 124
Alarmknipperlichten ...................113
Algemene informatie .................. 162
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 125
All-wheel drive ........................... 136
Andere auto slepen ...................203Antiblokkeersysteem .................137
Antiblokkeersysteem (ABS) .........89
Autogegevens ............................ 212
Autokrik....................................... 185
Automatische dimfunctie .............30
Automatische verlichting ............ 108
Automatische versnellingsbak ...132
Automatisch vergrendelen ...........24
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 201
Auto stallen ................................. 164
B Bagageruimte ........................ 25, 69
Bagageruimte-afdekking .............71
Banden ...................................... 185
Bandenreparatieset ...................192
Bandenspanning .......................186
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 90, 187
Bandenspanningswaarden ........220
Batterijspanning .........................100
Bedieningsorganen ......................75
Bekerhouders .............................. 57
Bekleding .................................... 206
Beladingsinformatie .....................73
Beslagen lampglazen ................114
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 141
Beveiliging van de auto ................26