OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2017.5Pages: 267, PDF Size: 6.21 MB
Page 111 of 267

Verlichting109VerlichtingRijverlichting.............................. 109
Lichtschakelaar .......................109
Automatische verlichting .........109
Grootlicht ................................. 110
Grootlichtassistentie ................110
Lichtsignaal ............................. 111
Koplampverstelling ..................111
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 112
Dagrijlicht ................................. 112
Adaptief rijlicht (AFL) ...............112
Alarmknipperlichten .................112
Richtingaanwijzers ..................112
Mistlampen voor ......................113
Mistachterlichten .....................113
Achteruitrijlichten .....................113
Beslagen lampglazen ..............113
Binnenverlichting .......................114
Bagageruimteverlichting ..........114
Leeslampen ............................. 115
Verlichtingsfuncties ....................116
Uitstapverlichting .....................116
Ontlaadbeveiliging accu ..........116Rijverlichting
Lichtschakelaar
Buitenste lichtschakelaar draaien:
7:uit0:zijmarkeringslichten9 P:dimlicht of grootlichtAUTO:automatische verlichting:
koplampen worden automa‐ tisch in- en uitgeschakeld.
Binnenste lichtschakelaar draaien:
>:mistlampenø:mistachterlichten
Controlelamp grootlicht P 3 102.
Controlelamp dimlicht 9 3 102.
Let op
Als de koplampen handmatig zijn
ingeschakeld, klinkt er een geluids‐
signaal wanneer de motor wordt
uitgeschakeld en wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend
ter herinnering dat de lampen nog aan zijn.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Page 112 of 267

110VerlichtingBij het inschakelen van de automati‐sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.
Omwille van de veiligheid moet de
lichtschakelaar altijd op stand AUTO
staan.
Dagrijlicht 3 112.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.Grootlicht
Om te wisselen tussen dimlicht en
grootlicht de hendel tot een merkbare
weerstand naar u toe trekken.
Grootlichtassistentie
Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 45 km/u als de hoofd‐ rijverlichting kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt naar dimlicht
als:
● De camera in de voorruit de lich‐ ten van tegemoetkomende voer‐
tuigen of voorliggers detecteert.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
Activering
Zet de rijverlichtingsschakelaar op
AUTO en trek aan de richtingaanwij‐
zer om de grootlichtassistentie in te
schakelen.
Page 113 of 267

Verlichting111Wanneer de assistentie geactiveerd
is, brandt controlelamp í op de
instrumentengroep continu en
wanneer het grootlicht ingeschakeld
is, brandt de blauwe controlelamp 7
3 102.
Controlelamp í 3 102.
Let op
Het gebruik van het systeem
ontneemt de bestuurder niet zijn
verantwoordelijkheid voor het bestu‐
ren van de auto.
Deactivering
Richtingaanwijzerhendel weer naar u toe trekken. Controlelampje í dooft.
De grootlichtassistentie wordt ook uitgeschakeld wanneer de rijverlich‐ tingsschakelaar uit de stand AUTO
wordt gezet.
Let op
Afhankelijk van de versie kunt u het systeem ook via het Infotainment‐
systeem deactiveren. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding
Infotainment.Algemene informatie
Het systeem kan om de volgende
redenen minder goed werken:
● Extreme weersomstandigheden, bijv. zware regenval, mist of
sneeuw.
● De vooruitrijcamera of de voorruit
is geblokkeerd, bijv. door een
draagbaar navigatiesysteem.
● Lampen van tegenliggers of voorliggers worden niet waarge‐
nomen.
● Koplampen zijn niet goed afge‐ steld.
● Systeem detecteert medeweg‐ gebruikers wellicht door andere
reflecterende vlakken niet.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Stem met dimlicht ingeschakeld de
koplampreikwijdte af op de belading
om verblinding van tegenliggers
tegen te gaan.
Kartelwiel in de gewenste stand
draaien:
0:voorstoel bezet4:beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewicht
Page 114 of 267

112VerlichtingKoplampinstelling in hetbuitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Koplampen door een werkplaats
laten bijstellen.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
De lichten branden automatisch
wanneer het contact is ingeschakeld.
Als de auto is uitgevoerd met auto‐
matische verlichting, schakelt het
systeem afhankelijk van het licht in de omgeving tussen dagrijlicht en de
koplampen. Automatische verlichting
3 109.Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtverlichting Afhankelijk van de stuurhoek, de
snelheid van de auto en de versnel‐
ling in de bocht gaat er extra verlich‐
ting branden aan de desbetreffende
kant wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Het bochtlicht wordt na lang gebruik
en bij een snelheid van meer dan 40 km/u automatisch uitgeschakeld.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door op
¨ te drukken.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzersignaal
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
Page 115 of 267

Verlichting113dooft de controlelamp. Dit gebeurt
niet bij een geringe stuurbeweging zoals bij het wisselen van rijstrook.
Beweeg de hendel voor drie keer
knipperen, bijv. bij het wisselen van rijstrook, tot aan de eerste aanslag.
Bij het loslaten van de hendel springt
deze terug naar de uitgangspositie.
Als de hendel voorbij de eerste
aanslag wordt bewogen, blijft de rich‐
tingaanwijzer ingeschakeld. Richting‐
aanwijzer uitschakelen door de
hendel in de oorspronkelijk stand
terug te zetten.
Mistlampen voorBinnenste schakelaar op stand >
zetten en loslaten.
Mistlampen werken bij draaiende
motor en ingeschakelde koplampen.
Mistachterlichten
Binnenste schakelaar op stand ø
zetten en loslaten.
Mistachterlichten werken bij draai‐ ende motor en ingeschakelde
koplampen.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len.
Page 116 of 267

114VerlichtingBinnenverlichting
De instapverlichting gaat branden
wanneer de auto met de handzender
wordt ontgrendeld of de voorportieren worden geopend.
Wanneer de portieren worden geslo‐ ten, dooft de interieurverlichting na
enige tijd of direct als het contact
wordt ingeschakeld.
Voorste binnenverlichting Met de schakelaar in de middelste
stand werkt het licht als instapverlich‐ ting.Werkt door indrukken van schakelaar
c :
● continu aan
● aan wanneer de portieren worden ontgrendeld en geopend
● continu uit
Achterste binnenverlichting
Combi, bus
De interieurverlichting onderaan en in
het dak bevinden zich in de passa‐
giersruimte achteraan.Bedien de tuimelschakelaar op het
instrumentenpaneel:druk op OFF:uitdruk op c:aan
Leeslampen l 3 115.
Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting kan
zodanig worden ingesteld dat deze
gaat branden bij het openen van de
zij- of achterdeuren, of juist continu is
ingeschakeld.
Met de schakelaar in de middelste
stand werkt het licht als instapverlich‐ ting.
Page 117 of 267

Verlichting115Werkt door indrukken van schakelaar
c :
● continu aan
● aan wanneer de portieren worden ontgrendeld en geopend
● continu uit
Wanneer de portieren worden geslo‐
ten, dooft de interieurverlichting na
enige tijd of direct als het contact
wordt ingeschakeld.
Leeslampen
Leeslamp vooraan
Bediend met l.
Afhankelijk van de versie kunt u de
leeslamp in de gewenste richting
zetten.
Leeslampen achteraan
Combi, bus
Bedien de tuimelschakelaar op het
instrumentenpaneel:
druk op l:aandruk op OFF:uit
Instapverlichting c 3 114.
U kunt elke leeslamp apart in- of
uitschakelen en in de gewenste rich‐
ting zetten.
Page 118 of 267

116VerlichtingVerlichtingsfunctiesUitstapverlichting
Koplampen gaan ca. 30 seconden
lang branden, nadat de auto gepar‐
keerd en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Contact uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
Deze handeling kan maximaal
vier keer worden herhaald.
De koplampen worden onmiddellijk
uitgeschakeld door de lichtschake‐
laar in een eender welke stand en
weer op 7 te zetten.
Ontlaadbeveiliging accu Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, kan de binnenverlichting na
enige tijd automatisch worden uitge‐
schakeld.
Page 119 of 267

Klimaatregeling117KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............117
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................117
Airconditioning ......................... 118
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 119
Verwarming achterin ...............121
Airconditioning achterin ...........124
Hulpverwarming ......................125
Luchtroosters ............................. 131
Verstelbare luchtroosters ........131
Vaste luchtroosters ..................132
Koeling handschoenenkastje ..132
Onderhoud ................................. 132
Luchtinlaat ............................... 132
Pollenfilter ................................ 132
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 133
Service .................................... 133Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
● ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 41, stoel‐
verwarming ß 3 50.
Temperatuurrood:warmblauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐ torknop in de gewenste stand te
zetten.
Luchtverdeling
M:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste
zijramen en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijramen
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet in hoogste stand zetten.
Page 120 of 267

118Klimaatregeling●Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem
worden geregeld:
A/C:koelingu:luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 41, stoel‐
verwarming ß 3 50.
Koeling (A/C) Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer
de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Als de klimaatregeling is ingesteld
op de maximale koeling terwijl de
omgevingstemperatuur hoog is, kan
mogelijk geen Autostop plaatsvin‐
den tot de gevraagde temperatuur in
de passagiersruimte is bereikt.
Als de klimaatregeling is ingesteld
op maximale koeling terwijl de motor in een Autostop is, is het mogelijk dat
de motor automatisch herstart.
Stop/Start-systeem 3 138.
Luchtrecirculatiesysteem
Luchtrecirculatiemodus met u
inschakelen. De LED in de knop
brandt om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met u
uitschakelen.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.