radio OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2017.5Pages: 267, PDF Size: 6.21 MB
Page 23 of 267

Sleutels, portieren en ruiten21Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze
autogegevens nodig.
Handzender
Wordt gebruikt voor: ● centrale vergrendeling
● vergrendelingssysteem
● diefstalalarmsysteem
Afhankelijk van het model is de auto voorzien van een handzender met 2
of 3 toetsen.
De afstandsbediening heeft een
bereik van ongeveer vijf meter.
Externe factoren kunnen dit nadelig
beïnvloeden. Brandende alarmknip‐
perlichten dienen als bevestiging.
Handzender met zorg behandelen,
vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het
gevolg zijn van het volgende:
● Het bereik wordt overschreden.
● De accuspanning is te laag.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten hetbereik, waardoor het systeem
opnieuw moet worden gepro‐
grammeerd in een werkplaats.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activeringvan de afstandsbediening, waar‐
door de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Ontgrendelen 3 23.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de
batterij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Page 38 of 267

36Sleutels, portieren en ruitenStartbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de
contactschakelaar en controleert of
de auto met de sleutel mag worden
gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch geactiveerd na het verwijderen vande sleutel uit het contactslot, of
wanneer de motor wordt afgezet
zonder de sleutel uit het contactslot te
verwijderen.
Als de motor niet kan worden gestart,
contact uitschakelen en sleutel eruit
trekken, ongeveer twee seconden
wachten en opnieuw proberen te star‐
ten. Als dat niet lukt, kunt u proberen
om de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 23, 3 34.Buitenspiegels
Bolle vorm
De bolle buitenspiegel bevat een asferisch gebied en verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Handmatig verstellen
Spiegels instellen door deze in de
gewenste richting te draaien.
De onderste spiegels zijn niet te
verstellen.
Page 208 of 267

206Verzorging van de autoAchterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden
Bij het opblazen van de buitenste
band moet de opblaasbuis tussen de
twee wielen door worden geleid.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem gebruikt radiografische en
sensortechnologie ter controle van de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, wordt de typegoedkeuring van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem controleren de
spanningswaarden van de banden en verzenden de meetwaarden naar een
ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden
3 251.
Bandenspanning te laagEen te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 100 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 251.
Na het op spanning brengen moet u mogelijk een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden in het
systeem bij te werken. Hierbij kan w
oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit
duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de
bandenspanningswaarden van alle
vier de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan
enkele seconden knippert en vervol‐
gens blijft branden, samen met
Page 255 of 267

Klantinformatie253KlantinformatieKlantinformatie........................... 253
Conformiteitsverklaring ............253
Reparatie ongevalschade ........255
Gedeponeerde handelsmerken .......................255
Registratie van voertuigdata en
privacy ....................................... 255
Event Data Recorders (EDR) ..255
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 256Klantinformatie
Conformiteitsverklaring Radio-uitzendsystemen
Deze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 1999/5/EC of
2014/53/EU verzenden en/of ontvan‐
gen. Deze systemen voldoen aan de
essentiële vereisten en alle andere
relevante bepalingen van Richtlijn 1999/5/EC of 2014/53/EU. Exempla‐
ren van de originele Conformiteitsver‐
klaringen vindt u op onze website.
Radarsystemen
Landspecifieke conformiteitsverkla‐ ringen voor radarsystemen staan op
de volgende pagina:
Page 258 of 267

256Klantinformatie● Reacties van de auto in speci‐fieke verkeerssituaties (bijv.
ontplooien van een airbag, acti‐
veren van de stabiliteitsregeling).
● Omgevingscondities (bijv. temperatuur).
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐ nisch en helpen bij het identificeren
en corrigeren van fouten en het opti‐
maliseren van boordfuncties.
Bewegingsprofielen die op afgelegde
routes duiden, kunnen niet met deze
gegevens worden aangemaakt.
Als er services worden gebruikt (bijv.
reparatiewerkzaamheden, onder‐
houdsprocessen, garantieclaims,
kwaliteitsborging), kunnen medewer‐
kers van het servicenetwerk (inclusief de fabrikant) deze technische infor‐
matie met speciale diagnoseappara‐
tuur uit de voorvaal- en foutgege‐
vensopslagmodules aflezen. Raad‐
pleeg desgewenst deze werkplaat‐
sen voor meer informatie. Na het
corrigeren van een fout worden de
gegevens gewist uit de foutopslag‐
module of worden ze constant over‐
schreven.Bij het gebruik van deze auto kunnen
er zich situaties voordoen waarin
deze technische gegevens in
verband met andere informatie (o.a.
ongevalmelding, schade aan de auto, getuigenverklaringen) met een
persoon kunnen worden geassoci‐
eerd - mogelijk met behulp van een
expert.
Bij extra contractueel met de klant
overeengekomen functies (bijv. loka‐
liseren van de auto in noodgevallen)
mogen er bepaalde gegevens m.b.t.
de auto vanuit de auto worden
verzonden.Radiofrequentie-
identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het
ontstekingssysteem. Het wordt ook
samen gebruikt met apparaten zoals
handzenders voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de deuren en star‐
ten en zenders in de auto voor het
openen van garagedeuren. RFID-
technologie in Opel-voertuigen
gebruikt geen persoonlijke informatie, houdt ze niet bij of koppelt deze niet
aan andere Opel-systemen die
persoonlijke informatie bevatten.
Page 263 of 267

261LLaadruimte.................................... 23
Laadsysteem ............................... 98
Laadvloernet ................................. 76
Lampenkappen, beslagen ..........113
Lane Departure Warning ......99, 170
Leeslamp achteraan ...................115
Leeslampen ............................... 115
Leeslamp vooraan ......................115
Lekke band ......................... 209, 213
Lichtschakelaar .......................... 109 Lichtsignaal ................................ 111
Luchtinlaat ................................. 132
Luchtvering ................................ 142
Luchtveringssysteem ..................220
M Meldingen ................................... 104
Meters........................................... 91
Mistachterlicht .................... 102, 109
Mistachterlichten ........................ 113
Mistlamp .................................... 102
Mistlampen .................109, 113, 192
Mistlampen voor ........................113
Modus ECO ................................ 135
Motoraanduiding .........................231
Motorgegevens .......................... 233
Motor-ID...................................... 231
Motorkap .................................... 180
Motorolie ............181, 227, 232, 250Motorolieadditieven ....................227
Motoroliedruk ............................. 101
Motorolieviscositeitsindexen .......227
Motorremmomentregeling ..........161
Motor starten ................17, 137, 154
N Nieuwe auto inrijden ..................136
Nooduitgang ........................... 40, 42
O Obstakeldetectiesystemen .........166
Olie ............................................. 181
Oliedruk ...................................... 101
Olie, motor .......................... 227, 232
Oliepeil.......................................... 93
Ontlaadbeveiliging accu ............116
Ontwasemen en ontdooien ..........15
Opbergnet............................... 74, 75
Opbergruimte................................ 73
Opbergruimte achterin ..................76
Opbergruimte onder achterbank ..75
Opbergruimte plafond ..................76
Opbergruimte voor........................ 74
Opbergvakken .............................. 73
Opbergvakken instrumentenpaneel .................73
Opbergvak onder passagiersstoel 75
Opschakelen................................. 99 Opwarmen van de turbomotor ....137
Overzicht instrumentenpaneel .....10P
Panne ......................................... 220
Panoramadak .............................. 42
Parkeerhulp ............................... 166
Parkeerrem - zie Handrem .........158
Parkeertickethouder .....................41
Parkeren .............................. 18, 141
Park pilot met ultrasoonsensoren 166
Partikelfilter ................................. 144
Pedalen ...................................... 135
Peilsensor motorolie .....................93
Pollenfilter .................................. 132
Portieren ....................................... 28
Portier open ............................... 102
Portiersloten ................................. 22
Portiervergrendelknoppen ............22
Profieldiepte ............................... 208
PTO (krachtafnemer) ..................176
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 256
Regeling stationair toerental .......138
Regensensor ................................ 86
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 255
Remassistentie .......................... 159
Remmen ............................ 157, 185
Remsysteem ................................ 99
Remvloeistof ...................... 185, 227