ESP OPEL VIVARO B 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2014.5Pages: 197, PDF Size: 4.24 MB
Page 14 of 197
12Kort en bondig
1Zijdelingse luchtroosters .....110
2 Asbak .................................... 79
Bekerhouder ........................ 69
3 Lichtschakelaar ....................95
Mistachterlicht ....................... 98
Mistlampen ........................... 97
Uitstapverlichting ................. 100
Richtingaanwijzers ................97
Zijmarkeringslichten ..............95
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................... 96
4 Instrumenten ........................ 80
Driver Information Center ..... 90
5 Claxon ................................... 76
Bestuurdersairbag ................57
6 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................76
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 77
Tripcomputer ........................ 927Kaartlezer voor
elektronisch
sleutelsysteem ......................23
8 Stuurkolomknoppen ..............76
9 Middelste luchtroosters .......110
10 Stekkerdoos .......................... 79
Aansteker .............................. 79
Muntenbakje, USB-
aansluiting ............................. 68
11 Driver Information Center ...... 90
Tripcomputer ........................ 92
12 Opbergvak ........................... 68
13 Passagiersairbag ..................57
14 Handschoenenkastje ...........68
15 Stationair-toerentalregeling . 117
16 Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 39
Verwarmbare achterruit ........42
17 Stekkerdoos .......................... 79
Aansteker .............................. 7918Verwarming en ventilatie ....101
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........103
19 Asbak .................................... 79
Bekerhouder ........................ 69
20 Centrale vergrendeling .........25
21 Alarmknipperlichten ..............97
22 Schakelhefboom,
handgeschakelde
versnellingsbak ...................122
23 Eco-knop voor brandstof‐
besparingsmodus ...............113
24 Aan/Uit-knop voor
elektronisch
sleutelsysteem ....................115
25 Stop-startsysteem ...............118
26 Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................126
27 Contactslot met stuurslot ....114
28 Stuurwiel instellen .................75
29 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 75
Cruisecontrol ......................126
30 Opbergvak ............................ 68
Page 15 of 197
Kort en bondig13
31Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 138
32 Zekeringenkast ...................151
33 Park pilot met
ultrasoonsensoren .............130
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) ..............125
Traction Control-systeem ....124
Instellen koplampreikwijdte ..96
Verlichtingsbediening in‐
strumentenpaneel .................98
34 Hulpverwarming ..................106Rijverlichting
Draai buitenste schakelaar:
7=Uit8=Zijmarkeringslichten9P=Dimlicht of grootlicht
Auto's met automatische verlichting:
AUTO=automatische verlichting:
de rijverlichting wordt au‐
tomatisch in- en uitgescha‐ keld, afhankelijk van het
omgevingslicht.
Verlichting 3 95, automatische ver‐
lichting 3 95, koplampverklikker
3 91.
Page 49 of 197
Stoelen, veiligheidssystemen47Verwarming
Op de knop voor de respectievelijke
stoel drukken. Controlelamp in de
knop brandt. Om uit te schakelen de
knop opnieuw indrukken.
De stoelverwarming wordt met een
thermostaat geregeld en schakelt au‐ tomatisch uit wanneer de stoeltempe‐ ratuur hoog genoeg is.
Langdurig gebruik van de hoogste in‐
stelling wordt afgeraden voor perso‐
nen met een gevoelige huid.
De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor.
Achterbank
Zitplaatsen achterin9 Waarschuwing
Als de achterbank of rugleuningen
wordt/worden versteld of inge‐
klapt, handen en voeten uit het be‐
wegingsgebied houden.
Nooit onder het rijden de stoelen
verstellen, omdat dit oncontroleer‐ bare bewegingen kan veroorza‐
ken.
Rij alleen als stoelen en rugleunin‐
gen vast staan.
Zorg er bij het opklappen of verwijde‐
ren van de achterste zitbank voor dat de armsteunen helemaal omhoog
worden geklapt.
Page 50 of 197
48Stoelen, veiligheidssystemen
Achterinstap
Om de achterinstap te vergemakke‐
lijken, trekt u aan de ontgrendelhen‐
del en klapt u de rugleuning voorover.
Haal zo nodig de veiligheidsgordels
uit hun gespen.
9 Waarschuwing
Ervoor zorgen dat de rugleuning
weer in de juiste stand terugkomt en dat de gordelsluitingen goed
vastzitten.
Veiligheidsgordel aanbrengen
3 51.
Opklapbare achterbank
Bij sommige modellen kan de laad‐
ruimte vergroot worden door de ach‐ terbank op te klappen.9 Waarschuwing
Bij het opklappen van de bank
voorzichtig zijn – oppassen voor bewegende delen. Ervoor zorgendat de bank goed vastzit wanneer
deze volledig ingeklapt is.
Haal de veiligheidsgordels uit de ges‐
pen en sla ze op in de behuizing.
Verwijder zo nodig de hoofdsteunen
3 43.
Trek aan de ontgrendelingsband (1)
en klap de rugleuning op de zitting.
Houd de vergrendelstangen (2) vast
en breng ze tegelijkertijd bij elkaar.
Page 53 of 197
Stoelen, veiligheidssystemen51
Let op
Zorg dat de veiligheidsgordels niet
door schoenen of voorwerpen met
scherpe randen beschadigd raken
klem komen te zitten. Oprolautoma‐
ten vrijhouden van vuil.
Gordelverklikker X 3 85.
Gordelkrachtbegrenzers
De gordelkrachtbegrenzers van de
voorstoelen beperken de krachten die
inwerken op de inzittenden, doordat
de gordels tijdens een botsing gelei‐
delijk worden ontspannen.
Gordelspanners
De gordelsloten van de voorstoelen
worden bij een voldoende zware fron‐ tale botsing of bij een aanrijding van
achteren strakgetrokken.9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
(bijv. demontage of montage van
de gordels) kunnen de gordel‐
spanners in werking treden met
kans op letsel.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan de continu brandende
controlelamp v 3 85.
Geactiveerde gordelspanners door
een werkplaats laten vervangen. Gor‐ delspanners worden slechts eenmaal geactiveerd.
Let op
Geen accessoires of andere voor‐
werpen aanbrengen in het werkings‐
gebied van de gordelspanners.
Geen aanpassingen in de gordel‐
spanneronderdelen aanbrengen,
anders vervalt de typegoedkeuring
van de auto.Driepuntsgordel
Vastmaken
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Gordelverklikker 3 85.
Page 55 of 197
Stoelen, veiligheidssystemen53
Veiligheidsgordels vanachterbank
Tweepuntsveiligheidsgordel
Steek vóór het vastmaken van de gor‐
del eerst de onderste slotplaat in de
linkergesp. Trek de bovenste slot‐
plaat met de gordel over de schoot en de schouder (niet verdraaien) en klikdeze in de rechtergesp.
Doe de veiligheidsgordel los door
eerst op de knop op de rechtergesp
te drukken en de bovenste slotplaat
te verwijderen. Druk daarna op de
knop op de linkergesp en verwijder de onderste slotplaat. De veiligheidsgor‐
del wordt automatisch opgerold.9 Waarschuwing
De veiligheidsgordel werkt bij een
ongeval niet als de onderste slot‐
plaat niet goed aangebracht is.
Ontgrendel bij het losmaken van
de veiligheidsgordel altijd eerst de rechtergesp en daarna de linker‐
gesp.
Demonteer de slotplaten van de
gespen voordat u stoelen uit de
auto haalt of om bij de achterbank te kunnen komen.
Zitplaatsen achterin 3 47.
Gebruik van de
veiligheidsgordel tijdens de
zwangerschap9 Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag mo‐
gelijk over het bekken lopen om
druk op de buik te voorkomen.
Page 79 of 197
Instrumenten en bedieningsorganen77
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Na het uitschakelen van het contact
moet automatisch wissen steeds op‐
nieuw worden geselecteerd.
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:geringe
gevoelig‐
heid=stelwiel omhoog‐
draaienhoge
gevoelig‐
heid=stelwiel omlaag‐
draaien
De regensensor zit op de voorruit.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort
trekken=wisser maakt één slaglang
trekken=wisser maakt meer‐
dere slagenWis-/wasinstallatie
achterruit
Aan hendel draaien:
7=uite=wisser werktf=er wordt sproeiervloeistof te‐
gen de achterruit gespoten
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Page 83 of 197
Instrumenten en bedieningsorganen81
Bij weergegeven dagteller terugzet‐ten door de knop aan het uiteinde van
de wisserhendel gedurende enkele seconden met ingeschakeld contact
ingedrukt te houden. Het display zal
knipperen en de waarde wordt op nul teruggezet.
Driver Information Center 3 90.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het gele gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Controlelamp Y brandt ook op de in‐
strumentengroep 3 82 wanneer het
brandstofpeil erg laag is: onmiddellijk
bijtanken 3 133.
Tank nooit leegrijden.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 144.
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt. Ver‐
mijd bijvullen met kleine hoeveelhe‐
den (bijv. minder dan 5 liter), om ze‐
ker te zijn van een nauwkeurige af‐ lezing.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Page 84 of 197
82Instrumenten en bedieningsorganenBrandstofverbruikmeter
De brandstofverbruikmeter berekent
meteen het brandstofverbruik op ba‐
sis van de huidige rijstijl.
De meter geeft het huidige brandstof‐ verbruik aan met kleuren:
Groen=u rijdt optimaal zuinigGeel=rijstijl te agressiefOranje=u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐
daard ingeschakeld. U kunt deze uit‐ schakelen via het Infotainmentsys‐
teem. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Service-display Na het inschakelen van het contact,
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center ver‐
schijnen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende tus‐
senpozen worden gemeld.
U kunt de afstand tot de volgende on‐
derhoudsbeurt bekijken door de knop op het uiteinde van de wisserhendel
gedurende ongeveer 5 seconden in
te drukken.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of 1 maand is, verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐
derhoudsdatum daar is, gaat contro‐
lelamp F op de instrumentengroep
resp. het Driver Information Centerbranden en verschijnt er een bijbeho‐ rende bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset:
Selecteer de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt op het Driver Infor‐
mation Center en houd vervolgens de
knop op het uiteinde van de wisser‐
hendel gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt.
Boordcomputer 3 92.
Driver Information Center 3 90.
Service-informatie 3 173.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Page 89 of 197
Instrumenten en bedieningsorganen87Schakel motor uitC brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampen ( bijv., p , I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center: schakel motor onmiddel‐
lijk uit en raadpleeg een werkplaats.
Remsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 142.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 123 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.
Bij een remstoringsmelding op het
Driver Information Center is er een storing in het remsysteem. Onmiddel‐
lijk de hulp van een werkplaats inroe‐ pen.
Remsysteem 3 122.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is nadat
u dooft bedrijfsgereed.
Als controlelamp u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht,
is er een storing in het ABS. Contro‐ lelamp F kan ook oplichten op de in‐
strumentengroep samen met een bij‐
behorend bericht op het Driver Infor‐
mation Center. Het remsysteem blijft
zonder ingrepen van het ABS wer‐
ken.
Als controlelampen u, F , R en C
branden, is ABS gedeactiveerd en
verschijnt er een bijbehorend berichtop het Driver Information Center. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
3 123.
Opschakelen
k of j brandt.
Wij raden u in dat geval omwille van een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP) v knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.