PEUGEOT 5008 2016 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2016Pages: 364, PDF Size: 13.07 MB
Page 131 of 364

129
5008_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
(A t /m G ).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10
kg
(categorie 0)
Tot ca.
6
maandenTot 10
kg
(categorie 0)
Tot 13
kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1
jaarVan 9
tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1
tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting""gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor XXXX
5
zitplaatsen (2
z i t r i j e n)
Buitenste zitplaatsen achter IL- SU* IL- SU* IL- SU* IUF
*
IL- SU *
Middelste zitplaats achter XIL- SU IL- SU IUF
IL- SU
6
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Page 132 of 364

130
5008_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Ver wijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
*
Kinderzitjes
met een steun (of een
reactiestang) moeten op zorgvuldige wijze
in de auto worden geplaatst. Raadpleeg de
rubriek "Plaatsen van kinderzitjes met steun"
voor meer informatie. I UF:
z
itplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd ISOFIX-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en
een bovenste riem aan de bovenste ring van
de zitplaatsen met ISOFIX-bevestigingen.
IL- SU:
z
itplaats geschikt voor de
bevestiging van een semi-universeel
gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: -
r
ug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
-
g
ezicht in de rijrichting voorzien van
een steun,
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste
riem of een steun.
Raadpleeg de rubriek "ISOFIX-bevestigingen"
voor meer informatie over de bevestiging van
de bovenste riem.
X:
z
itplaats niet geschikt voor de bevestiging
van een kinderzitje of een reiswieg uit de
aangegeven gewichtsklasse.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Page 133 of 364

131
5008_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10
kg
(categorie 0)
Tot ca.
6
maanden Tot 10
kg
(categorie 0) Tot 13
kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1
jaar Van 9
tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1
tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting""gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor XXXX
7
zitplaatsen (3
z i t r i j e n)
Buitenste zitplaatsen 2
e zitrij IL- SU* IL- SU* IL- SU* IUF
*
IL- SU *
Middelste zitplaats 2
e zitrij XIL- SU IL- SU IUF
IL- SU
Buitenste zitplaatsen 3
e zitrij Geen Isofix
6
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Page 134 of 364

132
5008_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
* Kinderzitjes met een steun (of een
reactiestang) moeten op zorgvuldige wijze
in de auto worden geplaatst. Raadpleeg de
rubriek "Plaatsen van kinderzitjes met steun"
voor meer informatie. I UF:
z itplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd ISOFIX-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en
een bovenste riem aan de bovenste ring van
de zitplaatsen met ISOFIX-bevestigingen.
IL- SU:
z
itplaats geschikt voor de
bevestiging van een semi-universeel
gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: -
r
ug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
-
g
ezicht in de rijrichting voorzien van
een steun,
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste
riem of een steun.
Raadpleeg de rubriek "ISOFIX-bevestigingen"
voor meer informatie over de bevestiging van
de bovenste riem.
X:
z
itplaats niet geschikt voor de bevestiging
van een kinderzitje of een reiswieg uit de
aangegeven gewichtsklasse.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Page 135 of 364

133
5008_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Adviezen
Kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje
zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar
kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt .
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is
gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel,
wanneer deze versteld kan worden, indien nodig
naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
h
et kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
-
d
e voeten van het kind in het kinderzitje "met
het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning ervan, indien nodig, meer rechtop.
Kinderen voorin
Voor een optimale bevestiging van het kinderzitje met
"het gezicht in de rijrichting" is het noodzakelijk dat de
afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is.
Voordat u een kinderzitje met rugleuning op een
passagiersstoel plaatst, moet u de hoofdsteun van de
desbetreffende passagiersstoel verwijderen.
Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed is opgeborgen of
vastgemaakt om te voorkomen dat de hoofdsteun bij
plotseling remmen een gevaarlijk projectiel wordt.
Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat
u het kinderzitje weer hebt verwijderd.
De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen op de voorpassagiersstoel
verschilt per land. Houd u aan de regels die
gelden in het land waar u zich bevindt.
Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een
zitverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- g een kinderen zonder toezicht achter in een
auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto achter
wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto
in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de
achterportieren per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet verder
dan voor 1/3
deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om jonge kinderen tegen
de zon te beschermen.
6
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Page 136 of 364

134
5008_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Mechanische
kinderbeveiliging
F Draai met de contactsleutel de rode knop een achtste omwenteling zoals
aangegeven op de sticker op het portier.
Controleer of het por tier correct is
vergrendeld.
Elektrische kinderbeveiliging
F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen met de schakelaars voor
de bestuurder.
Vergrendelen
Ontgrendelen
F Draai met de contactsleutel de rode knop een achtste omwenteling.
Inschakelen Uitschakelen
F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt
de elektrische kinderbeveiliging
automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten.
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend en blokkeert de bediening van
de achterportierruiten.Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderbeveiliging
om het openen van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Als de sticker voor de knop van
de mechanische kinderbeveiliging
ontbreekt (zie de desbetreffende
rubriek), is uw auto voorzien van de
elektrische kinderbeveiliging.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Page 137 of 364

135
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag.
F R echts: duw de hendel helemaal omhoog.
Alarmknipperlichten
F Kantel de knop A of druk deze in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
F Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20
seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt. Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken,
maar komt vooral van pas bij het wisselen van
rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per
rijbaan.
7
Veiligheid
Page 138 of 364

136
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
BegrippenAntispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via
de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de
vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers
van de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen
(Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen:
Intelligent Traction Control.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de
dynamische stabiliteitscontrole en de
antislipregeling tijdelijk uit te schakelen, zodat
de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer
grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan
weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP:
Electronic Stability Control) dat de volgende
systemen omvat:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- d
e noodremassistentie (AFU),
-
d
e antispinregeling (ASR),
-
de
dynamische stabiliteitscontrole.
Veiligheid
Page 139 of 364

137
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-systeem,
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP ,
een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antiblokkeersysteem (ABS)
en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)
In dat geval gaat dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in
op de werking van de motor en het remsysteem.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
7
Veiligheid
Page 140 of 364

138
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen ESP en ASR uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
F
D
ruk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen ESP en ASR grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50
km/h.
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
Storing
Als dit verklikkerlampje en het
lampje van de uitschakelknop gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding,
duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. F
D
ruk nogmaals op deze knop.
Het lampje van de knop gaat uit.
ESP/ASR
De systemen ESP en ASR zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
ESP en ASR altijd ingeschakeld
zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de
systemen ESP en ASR onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk
de auto te voorzien van winterbanden
voor en achter die ervoor zorgen dat de
wegligging zo neutraal mogelijk is.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid