PEUGEOT 807 2013 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2013, Model line: 807, Model: Peugeot 807 2013Pages: 234, PDF Size: 10.17 MB
Page 41 of 234

Versnellingsbakken en stuurwiel
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
39
- beweeg de selectiehendel
naar het symbool + om op
te schakelen, van 1 t/m 6,
- beweeg de selectiehendel
naar het symbool - om
terug te schakelen. Er kan elk moment van de stand D
(automatische stand) naar de
stand M
(handbediende stand)
worden geschakeld.
Stilzetten van de auto, starten
van de motor
Achteruit
- Selecteer de stand R
als
de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Als de accu geen stroom levert en
de selectiehendel in de stand P
staat, is het onmogelijk om naar
een andere stand te schakelen.
- Selecteer de stand P
om
de auto stil te zetten
en
te starten
, met of zonder
gebruik van de handrem.
- U kunt ook de stand N
selecteren om de auto te
parkeren
of de motor te
starten
, met gebruik van
de handrem.
Laat, als bij het wegrijden per
ongeluk de selectiehendel in de
stand N
staat, het motortoerental
terugvallen tot stationair voordat
de stand D
wordt geselecteerd om
vervolgens weer gas te geven.
Handbediende stand
Handmatig schakelen met de
selectiehendel.
- Selecteer de stand M
van
de selectiehendel, In de handbediende stand kan alleen
worden geschakeld als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor
dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische
bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
kiest de automatische transmissie
automatisch de stand 1.
Het programma
7 (sneeuw) kan
niet worden ingeschakeld in de
handbediende stand.
Page 42 of 234

Versnellingsbakken en stuurwiel
40
Gebruiksvoorschrift
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P
of R
als de auto niet volledig
stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een
andere stand om af te remmen op een
glad wegdek.
In de volgende gevallen is er kans op
grote schade aan de versnellingsbak:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u in geval van een lege accu de
selectiehendel vanuit de stand P
in een andere stand probeert te
zetten.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R
,
D
of M
is geselecteerd, zet de auto
zich al in beweging, zelfs als het
gaspedaal niet wordt ingetrapt.
Laat daarom geen kinderen alleen in
de auto achter als de motor draait
.
Storing
Een storing wordt aangegeven door
een geluidssignaal, de melding
"Storing automatische transmissie"
op het display en het knipperen van
de sneeuwvlok van het programma
Sneeuw op het instrumentenpaneel.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3e versnelling). U kunt dan
een hevige schok waarnemen bij het
selecteren van R
vanuit de stand P
, of
R
vanuit de stand N
, (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h
(afhankelijk van de geldende
snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
U kunt op elk moment terugkeren
naar het automatische
programma.
- Druk nogmaals op de toets
7
om het huidige programma uit te
schakelen.
Programma Sneeuw
Naast het automatische programma
hebt u de beschikking over het
specifieke programma Sneeuw.
Dit programma zorgt ervoor dat
u gemakkelijker kunt rijden op
een ondergrond met weinig grip. Als deze
stand is geselecteerd, wordt dit aangegeven
door de sneeuwvlok op het display van het
instrumentenpaneel.
- Druk op de toets 7 als
de auto is gestart en de
stand D
is geselecteerd.
De versnellingsbak past zich
aan voor het rijden op glad
wegdek.
Page 43 of 234

Versnellingsbakken en stuurwiel
VOORDAT u GAAT RIJDEN
41
STUURWIEL IN HOOGTE EN
DIEPTE VERSTELLEN
Ontgrendel het stuurwiel, alleen bij
stilstaande auto, door de hendel
omlaag te bewegen.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand
en zet dan de hendel weer goed vast.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Vijfversnellingsbak
Zesversnellingsbak
Trap om soepel te kunnen schakelen
het koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van
het pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Laat tijdens het rijden uw hand niet
op de versnellingspook rusten. Zelfs
een lichte belasting op de pook kan
na verloop van tijd slijtage aan de
onderdelen in de versnellingsbak
veroorzaken.
Achteruit (zesversnellingsbak)
Trek de ring onder de pookknop
omhoog om de achteruit in te
schakelen.
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
Page 44 of 234

42
Starten en stoppen
STARTEN EN STOPPEN
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Gebruiksvoorschrift: starten
Handrem
Bij uitvoeringen waarvan de voorstoelen
omgedraaid kunnen worden, kan de
handremhefboom worden ontkoppeld. Als de
handrem wordt aangetrokken om de auto stil
te zetten en vervolgens de handremhefboom
wordt ontkoppeld, blijft de handrem geactiveerd
en kan de bestuurdersstoel worden
omgedraaid.
Trek de knop aan het uiteinde van de handrem
naar voren.
De hefboom van de handrem beweegt omlaag.
Hierna kan de bestuurdersstoel worden
omgedraaid.
Trek de hefboom van de handrem weer
omhoog tot deze klikt, om de handrem weer
normaal te laten werken.
Een handrem die aangetrokken
blijft of niet goed los wil, is te
herkennen aan:
-
een brandend verklikkerlampje
op de controle-eenheid,
- een geluidssignaal,
- een melding op het display.
Sleutel
Zorg ervoor dat de sleutel niet
in contact komt met vet, stof of
regenwater en laat deze niet in een
vochtige omgeving liggen.
Als er zware voorwerpen zoals een
sleutelhanger aan de sleutel hangen
terwijl deze in het contactslot zit,
kunnen er storingen ontstaan.
Stand "AAN" en "Accessoires".
Verschillende accessoires kunnen
functioneren.
Stand "Starten".
De startmotor wordt in werking gezet.
Verklikkerlampje
voorgloeien dieselmotor
Zet het contact in de stand
"AAN".
Wacht bij koud weer tot dit lampje
uitgaat en zet vervolgens de startmotor
in werking (stand "Starten") tot de
motor aanslaat.
Als de motor voldoende op
temperatuur is, gaat het lampje na
minder dan 1 seconde uit en kunt u de
motor direct starten.
Gebruiksvoorschrift: stoppen
Ontzien van de motor en de
versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact
afzet enkele seconden draaien om het
toerental van de turbocompressor te
laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het
contact.
Het inschakelen van alleen een
versnelling bij het parkeren van de
auto is niet afdoende.
Page 45 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
43
Automatische
verlichting
Indien uw auto is
voorzimen van een
lichtsensor. Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
RICHTINGAANWIJZERS
(knipperen groen) STUURKOLOMSCHAKELAARS
Zie in rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie
over de verklikkerlampjes. Parkeerlichten
LICHTSCHAKELAAR
Links
: omlaag duwen.
Rechts
: omhoog duwen.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A
om de verlichting in te
schakelen.
Page 46 of 234

Stuurkolomschakelaars
44
Mistlampen
vóór (groen) en
mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren). Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen
vóór te doven.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring B
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom
niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van
bestemming, kan de auto zijn uitgerust
met verlichting overdag. Als de auto
wordt gestart, wordt het dimlicht
ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer de
verlichting handmatig wordt ingeschakeld.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt,
naar u toe.
Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal. Dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel.
Page 47 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
45
Follow me home (automatisch)
Als het contact is afgezet en de
functie automatisch inschakelen
van de verlichting
actief is, blijven de
parkeer- en dimlichten gedurende een
geselecteerde tijdsduur branden als u
de auto verlaat.
Deze functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
display.
De tijdsduur kan eveneens worden
ingesteld (15, 30 of 60 s) via het
configuratiemenu van het display.
Voer deze handelingen bij stilstaande
auto uit.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.
0
- 1 of 2 personen voorin.
1
- 5 personen.
2
- 6 - 8 personen.
3
- Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht
waarnemen en zullen de
lichten niet automatisch worden
ingeschakeld.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden en wordt
het pictogram service weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk .
Dek de lichtsensor, die zich in
het midden van het dashboard
bevindt, niet af. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische
verlichting en ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
AUTOMATISCHE
KOPLAMPVERSTELLING
(XENON)
Bij auto’s met xenonlampen stelt het
systeem automatisch de hoogte van
de lichtbundel af, ongeacht de belading
van de auto. De bestuurder is dus
verzekerd van een optimale verlichting
en kan andere weggebruikers niet
verblinden.
Uitschakelen:
-
geef een "lichtsignaal",
- verlaat en vergrendel de auto.
Als uw auto is
voorzien van een
lichtsensor, worden
het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch
ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers
zijn ingeschakeld. De verlichting wordt
uitgeschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het wissen
is gestopt. Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.
Page 48 of 234

Stuurkolomschakelaars
46
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwisser vóór
Onderhoudsstand ruitenwissers
vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, bewegen de
ruitenwissers naar de voorruitstijlen.
Deze stand moet worden gebruikt
voor 's winters parkeren en het
vervangen of reinigen van de
ruitenwisserbladen.
Automatische
ruitenwissers
(volgens uitvoering)
Dek de regensensor, die zich in het
midden van het dashboard bevindt,
niet af.
Bij auto’s met deze schakelaar werken
de ruitenwissers automatisch in de
stand AUTO
, waarbij de snelheid
van de wissers aan de hoeveelheid
neerslag wordt aangepast
.
De werking van de ruitenwissers
in andere standen dan de stand
AUTO
komt overeen met die van de
handbediende ruitenwissers.
Langer dan één minuut nadat het
contact is afgezet dient de schakelaar
weer geactiveerd te worden:
-
zet de schakelaar in een
willekeurige stand,
-
zet de schakelaar vervolgens in de
gewenste stand.
2
Hoge snelheid (hevige neerslag).
1
Normale snelheid (matige regenval).
I
Interval.
0
Uit.
Page 49 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
47
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd
door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen
.
Ruitenwisser achter
Draai de ring in de eerste
stand. Het interval wordt
aangepast aan de rijsnelheid.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
Gebruiksvoorschrift
Zet bij het wassen van de auto
in een autowasstraat het contact af
zonder het alarm in te schakelen.
Wacht ‘s winters tot de voorruit volledig
is ontdooid alvorens de automatische
ruitenwissers te activeren.
Zet als de ruit met sneeuw of ijs bedekt
is, eerst de achterruitverwarming aan,
wacht tot de sneeuw of het ijs begint te
smelten en veeg de ruitenwisser achter
schoon. Zet dan pas de ruitenwisser
achter aan.
Schakel bij gebruik van
een op de achterklep
bevestigde fietsendrager de
ruitenwisser achter uit via
het configuratiemenu van het
display.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I
, 1
of 2
.
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het
display.
In het geval van een storing
in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk om
het systeem te laten controleren.
Automatisch wissen - achteruitversnelling
- zet de schakelaar van de
ruitenwisser voor in een andere
positie dan 0
.
- schakel de achteruitversnelling in.
- de ruitenwisser achter werkt in de
intervalstand.
Zet het contact af als de auto in
een wasstraat gewassen wordt.
Wacht ‘s winters met het
inschakelen van het automatisch
wissen tot de voorruit ontdooid is.
Page 50 of 234

Stuurkolomschakelaars
48
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Bij auto's met automatische transmissie werkt
de voorziening alleen met de selectiehendel
in de stand D
(Drive) of vanaf de 2e
versnelling in de handgeschakelde stand.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan ingestelde
snelheid (bijvoorbeeld
118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer, met
een constante zelf ingestelde snelheid
rijden, behalve op steile hellingen.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf
de 4e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Als uw auto is voorzien van een snelheidsregelaar
en een snelheidsbegrenzer (volgens land
van bestemming en motoruitvoering), dan kunnen
beide systemen echter niet gelijktijdig worden
gebruikt.