Ventilator Peugeot Partner 2020 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: Partner, Model: Peugeot Partner 2020Pages: 260, PDF Size: 7.76 MB
Page 98 of 260

96
Rijden
Starten/afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
► Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand, trap
het koppelingspedaal volledig in en houd het
pedaal ingetrapt totdat de motor start.
► Zet bij een automatische transmissie de
keuzehendel in stand P en druk het rempedaal
in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af;
door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u op een helling rijdt en een aanhanger
sleept, stijgt de koelvloeistoftemperatuur. Het
maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur.
Het koelvermogen van de ventilator neemt niet
toe met het motortoerental.
►
V
erlaag uw snelheid en het toerental om het
opwarmen te beperken.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor uit.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Houd rekening met de verhoogde gevoeligheid
voor wind van uw auto.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met
een specifieke code aangebracht. Om te
kunnen starten moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen
dat de motor na een eventuele inbraak in de
auto gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk.
Page 152 of 260

150
Praktische informatie
Controleer regelmatig de stevigheid en
bevestiging van de allesdragers of imperiaal,
op zijn minst voorafgaand aan elke reis.
Bij het beladen van de dakdragers (niet
hoger dan 40 cm) mogen de volgende
gewichten niet worden overschreden:
–
Dakdragers op dakrails: 80
kg.
–
T
wee op het dak geschroefde dakdragers:
100
kg.
–
Drie met bouten op het dak bevestigde
dakdragers: 150
kg.
–
Een aluminium imperiaal: 120
kg.
–
Een stalen imperiaal: 1
15 kg.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan
40
cm aan de rijomstandigheden aan om
schade aan de dakdragers of de imperiaal
en de bevestigingspunten in het dak te
voorkomen.
Kijk de landelijke wetgeving na met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde allesdragers en
imperiaals te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in
de handleiding die met de allesdragers en
imperiaals is meegeleverd.
Gebruik bij het monteren van allesdragers
of een imperiaal de hiervoor bestemde
bevestigingspunten:
►
V
erwijder de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van de auto.
►
Breng de bevestigingspunten van de
allesdragers aan en vergrendel ze één voor één
op het dak.
►
Controleer of de allesdragers of de imperiaal
goed zijn bevestigd (door eraan te schudden).
De allesdragers kunnen voor elk paar
bevestigingspunten worden afgesteld.
Onder de motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang
het linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik het beschermde gedeelte.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Openen
► Open het linker voorportier .
► Trek de hendel aan de onderzijde van de
deuropening naar u toe.
► Duw de hendel omhoog en til de motorkap
op.
► Neem de motorkapsteun uit de houder en
bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
Page 154 of 260

152
Praktische informatie
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De vloeistoffen moeten voldoen aan de
eisen die de fabrikant stelt aan
vloeistoffen voor de motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op
brandwonden) en de koelventilator kan ieder
moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend
en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat
de motor minimaal 30 minuten
uitgeschakeld is geweest en op een vlakke
ondergrond staat. Controleer het peil met de
oliepeilindicator op het instrumentenpaneel
terwijl het contact is ingeschakeld (bij auto's met
elektrische meter) of met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er
wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km
te controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie
om te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaarheid
werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor
de locatie van de peilstok.
►
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
►
V
eeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
► Steek de oliepeilstok weer volledig in de
buis en trek hem er weer uit om het oliepeil te
controleren: het oliepeil is juist als het tussen de
merktekens
A (max) en B (min) ligt.
Start de motor niet wanneer het peil staat:
– boven markering A
; neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
–
onder markering B
; vul onmiddellijk motorolie
bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in
het onderhoudsschema dat bij de auto is
geleverd (of verkrijgbaar is bij uw PEUGEOT-
dealer en bij gekwalificeerde werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt
gebruikt, kan de contractuele garantie bij een
defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende afbeelding
van de motorruimte.
►
Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit
kan brand veroorzaken).
►
W
acht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
►
V
ul indien nodig nog olie bij.
►
Draai nadat u het oliepeil nogmaals
hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Tijdens de 30 minuten na het bijvullen is de controle uitgevoerd met de
olieniveaumeter op het instrumentenpaneel
bij het aanzetten van het contact niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX"
te bevinden. Controleer indien dit niet het geval
is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om
vast te stellen hoe vaak de remvloeistof moet
worden ververst.
Reinig de dop voordat deze na het
bijvullen worden teruggeplaatst. Gebruik
uitsluitend DOT4 remvloeistof uit een
afgesloten houder.
Koelvloeistof
Controleer het koelvloeistofniveau van de
motor regelmatig.
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van de auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken " MAX" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger zijn.
Page 155 of 260

153
Praktische informatie
7Tijdens de 30 minuten na het bijvullen is de controle uitgevoerd met de
olieniveaumeter op het instrumentenpaneel
bij het aanzetten van het contact niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX"
te bevinden. Controleer indien dit niet het geval
is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om
vast te stellen hoe vaak de remvloeistof moet
worden ververst.
Reinig de dop voordat deze na het
bijvullen worden teruggeplaatst. Gebruik
uitsluitend DOT4 remvloeistof uit een
afgesloten houder.
Koelvloeistof
Controleer het koelvloeistofniveau van de
motor regelmatig.
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van de auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken " MAX" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger zijn. Als het niveau zich dicht bij of onder het
merkteken "MIN" bevindt, moet u koelvloeistof
bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Inhoud van de tank:
–
5,3 liter bij uitvoeringen voor landen met zeer
lage temperaturen.
–
2,2 liter bij andere uitvoeringen.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet een voor de omstandigheden
geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt
om de onderdelen van het systeem (pomp,
reservoir, leidingen enz.) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditief
(dieseluitvoering met
roetfilter)
of Het minimumniveau in het
additiefreservoir van het
roetfilter wordt aangegeven door het permanent
branden van dit lampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding met betrekking tot
een te laag additiefniveau.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
AdBlue-actieradiusindicatoren.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reservoir, kan de motor om wettelijke redenen
niet meer gestart worden. Vul om dit te
voorkomen het reservoir zo snel mogelijk bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het verkrijgen van AdBlue.
Page 170 of 260

168
In geval van pech
minuten zijn uitgeschakeld - om brandwonden
te voorkomen!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
De motorkap openen / Toegang tot de
lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme motor -
kans op brandwonden!
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de bladen van de koelventilator kunnen
komen - kans op verstikking!
Halogeenlampen (Hx)
Controleer om verzekerd te zijn van een
goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de
juiste wijze in de behuizing is geplaatst.
Na het verwisselen van een lamp
Voer voor de montage dezelfde
handelingen in omgekeerde volgorde uit.
Sluit uiterst zorgvuldig de beschermkap om
ervoor te zorgen dat de lampen goed worden
afgedicht.
Typen lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen
lampen. Verwijder ze als volgt:
Type A Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd
met een drukbevestiging.
Type B Lamp met bajonetsluiting: druk de lamp
iets in en draai deze linksom.
Type C Halogeenlamp: duw de borgveer open
en verwijder de lamp uit de lamphouder.
Type D Halogeenlamp: draai de lamp linksom.
Controleer na het vervangen of de
verlichting goed werkt.
Verlichting vóór
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van lampen en
in het bijzonder de typen lampen.
1. Parkeerlicht / dagrijverlichting.
Type
A, W21/5W of led (afhankelijk van de
uitvoering)
2. Grootlicht.
Type
C, H1
3. Dimlicht.
Type
C, H7
4. Richtingaanwijzer.
Type
B, PY21W
5. Mistlamp.
Type
D, H11
Zijrichtingaanwijzer
Type A, WY5W-5W (oranje)
– Druk de zijrichtingaanwijzer naar achteren en
trek het los.
– Breng de zijrichtingaanwijzer in de richting van
de voorkant aan en duw het vervolgens naar
achteren.
De oranje lampen (richtingaanwijzers
en zijrichtingaanwijzers) moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde kleur en
eigenschappen.
Page 177 of 260

175
In geval van pech
8Zekering- nummerStroomsterkte
(A)Functies
F16 15 Mistlampen
vóór.
F18 10 Groot licht
rechts.
F19 10 Groot licht links.
F29 40 Ruitenwissers
vóór.
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels of voor het laden van een lege accu.
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform de
regelgeving en mogen in geen geval met het
huishoudelijke afval worden weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open
vuur of vonken veroorzakende bronnen, om
elk risico van brand- of explosiegevaar uit te
sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
► Open de motorkap met de hendel binnenin
de auto en haal vervolgens de veiligheidshaak
aan de buitenzijde los.
►
Bevestig de motorkapsteun.
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Dit is een afzonderlijk massapunt vlak bij de
accu.
Zie de betreffende hoofdstukken voor
meer informatie over de motorkap en de
motor.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu (externe accu
of een accu van een andere auto) en startkabels
of een startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader
is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V of
hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12
V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor
(ventilator, aandrijfriem enz.) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.