dashboard Seat Alhambra 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Alhambra, Model: Seat Alhambra 2017Pages: 340, PDF Size: 6.99 MB
Page 19 of 340

De essentie
Airbags V oor
airb
agsAfb. 25
Plaats en werkingsgebied van de
v oor
airb
ag van de bestuurder. Afb. 26
Plaats en werkingsgebied van de
v oor
airb
ag van de bijrijder. Het voorairbagsysteem biedt in combinatie
met
de
v
eiligheidsgordels extra bescherming
op hoofd- en borsthoogte van de bestuurder
en voorpassagier in geval van zware frontale
botsingen. Houd steeds een zo groot moge-
lijke afstand tot de voorairbag. Zo kunnen de
voorairbags bij een ongeval volledig worden ontplooid en een maximale beschermende
werkin
g bieden.
De voorairbag van de bestuurder bevindt zich
in het stuurwiel ››› afb. 25 en die van de voor-
passagier in het dashboard ››› afb. 26. De air-
bags zijn gemarkeerd met het opschrift "AIR-
BAG".
De geactiveerde voorairbags omvatten de zo-
nes aangeduid in rood (werkingsgebied)
››› afb. 25. Om die reden mogen er geen voor-
werpen in die zones geplaatst of bevestigd
worden ››› in Voorairbags op pag. 71. D
e
af f
abriek gemonteerde accessoires, bijv. de
basisplaat voor de ondersteuning van de mo-
biele telefoon, blijven buiten het bereik van
de voorairbag van de bestuurder en de voor-
passagier.
Bij de activering van de voorairbag van de
bestuurder en bijrijder, worden de deksels
van de airbags in het stuurwiel of het dash-
board geopend en blijven eraan vastzitten
››› afb. 26.
››› in Voorairbags op pag. 71 17
Page 20 of 340

De essentie
Voorairbag van de bijrijder buiten
w erk
in
g stellen Afb. 27
In het dashboardkastje, aan de bijrij-
der s
z
ijde: sleutelschakelaar om de voorair-
bag aan bijrijderszijde in en uit te schakelen. Voorairbag van de voorpassagier buiten
w
erk
in
g stellen
● Contact uitschakelen.
● Open het dashboardkastje aan de bijrij-
dersz
ijde.
● De sleutelbaard van de wagensleutel uit-
klap
pen ›››
pag. 113.
● Voer de sleutelbaard in de gleuf in die voor-
zien is
op de schakelaar voor uitschakeling
van de bijrijdersairbag ››› afb. 27. De baard
moet ca. 3/4 van zijn lengte ingevoerd wor-
den, tot tegen de aanslag.
● Draai de sleutel vervolgens zachtjes om de
stand op
OFF te plaatsen. Oefen geen druk
uit indien u weerstand ondervindt en zorg er- voor dat de sleutelbaard tot het einde inge-
voerd i
s.
● Sluit het dashboardkastje aan de bijrijders-
zijde.
● Het c
ontrolelampje
van het dashboard blijft branden met het
contact ingeschakeld ›››
pag. 73.
››› in Voorairbag van de bijrijder hand-
matig in- en uitschakelen met de sleutel-
schakelaar op pag. 74
››› pag. 74 Knie-airbag
Afb. 28
Aan de bestuurderszijde: plaats van
de airb ag v
oor de knieën. Afb. 29
Aan de bestuurderszijde: werkingsge-
bied v
an de airbag voor de knieën. De airbag voor de knieën bevindt zich aan de
z
ijde
v
an de bestuurder, onderaan in het
dashboard ››› afb. 28. De airbags zijn gemar-
keerd met het opschrift "AIRBAG".
De rood gemarkeerde zone ››› afb. 29 A wordt bedekt met de airbag voor de knieën
b
ij activ
erin
g ervan (werkingsgebied). Om die
reden mogen geen voorwerpen geplaatst of
bevestigd worden in die zones.
››› in Knie-airbag* op pag. 72 18
Page 26 of 340

De essentie
● Sl eut
el
naar stand 3 draaien. De contact-
s l
eut
el keert automatisch terug naar stand
2 . Hierbij geen gas geven.
St ar
t/s
top-systeem*
Bij het stoppen en loslaten van het koppe-
lingspedaal, zet het start-stopsysteem* de
motor uit. Het contact blijft ingeschakeld.
››› in Contactslot op pag. 191
››› pag. 190 Lichten en zicht
Lic ht
s
chakelaar Afb. 40
Dashboard: lichtschakelaar. Schakelaar naar de gewenste stand draaien
› ›
›
afb. 40.
Bij uitgescha-
keld contactBij ingeschakeld
contact
Mistlampen, dim-
licht en stadslicht
uit.Lichten uit of dagrij-
licht aan.
De oriëntatielichten
moeten branden.Automatische controle
van ingeschakeld dim-
of dagrijlicht.
Stadslichten aan.
Dimlicht uit; indien
nodig, brandt het
stadslicht enige
tijd.
Dimlicht aan.
Mis
tlampen: schakelaar naar het eerste
p
unt trekken, vanaf de standen , of
.
Mistachterlicht: volledig trekken aan scha-
kelaar vanaf de standen , of .
Mistlampen uitschakelen: schakelaar indruk-
ken of draaien naar stand .
››› in Lichten in- en uitschakelen op
pag. 134
››› pag. 133 Knipperlicht- en grootlichthendel
Afb. 41
Knipperlicht- en grootlichthendel. Hendel in de gewenste stand zetten:
Rec
ht
er knipperlicht: rechter parkeerlicht
(contact uitgeschakeld).
Linker knipperlicht: linker parkeerlicht
(contact uitgeschakeld).
Grootlicht ingeschakeld: controlelampje
brandt in het instrumentenpaneel.
Grootlichtsignaal: brandt met ingedrukte
hendel. Controlelampje brandt.
Hendel in basisstand voor uitgeschakeld.
››› in Lichten in- en uitschakelen op
pag. 134
››› pag. 134 1
2
3
4
24
Page 27 of 340

De essentie
Alarmlichten Afb. 42
Dashboard: schakelaar voor alarm-
lic ht
en. Ingeschakeld, bijvoorbeeld:
● Bij het naderen van een file
● In een noodsituatie
● Wagen staat stil wegens pech
● Bij het slepen of gesleept worden
››› in Noodknipperlichten op pag. 137
››› pag. 137 Binnenverlichting
Toets / stand: Functie
Schakelt de binnenverlichting uit.
Schakelt de binnenverlichting in.
Schakelt het portiercontact (middenstand)
in.
De binnenverlichting gaat automatisch aan
wanneer de wagen ontgrendeld, een por-
tier geopend of de sleutel uit het contact-
slot genomen wordt.
De verlichting gaat na een paar seconden
uit nadat alle portieren gesloten zijn, de
wagen vergrendeld is of het contact in
wordt geschakeld.
Het leeslampje in- en uitschakelen.
Interieurverlichting: verandert in het portier-
p
aneel
van kleur (wit of rood) op basis van de
rijstijl.
››› pag. 139 Ruitenwisser voor en achter
Afb. 43
Bediening van de ruitenwisser en rui-
t en
s
proeier.
Hendel in de gewenste stand zetten
0 Ruitenwissers uit.
1
Intervalwissen van de ruitenwissers.
Met de knop
››› afb. 43 A de intervalni-
veaus (bij wagens zonder regensensor)
of de gevoeligheid van de regensensor
instellen.
2 Langzaam wissen.
3
Snel wissen.
4
Kort wissen, kort sproeien. Houd de hen-
del langer omlaag gedrukt zodat het
wissen sneller gaat.
5
Wis/was-automaat om de voorruit
schoon te maken met de hendel omh-
oog.
»
25
Page 39 of 340

De essentieToets, regelingAanvullende informatie. Handbediende elektrische airconditioning
››› afb. 51; Climatronic ››› afb. 52.
2 Ventilator
Handbediende elektrische airconditioning: stand 0: uitgeschakelde ventilator en airconditioning (handmatig), stand 4: maximale ventilatorsnelheid.
Climatronic: het vermogen van de ventilator wordt automatisch geregeld. Draai de knop om ook de ventilator handmatig te regelen.
3 LuchtverdelingHandbediende elektrische airconditioning: draai de regelknop continu om de luchtstroom naar de gewenste plek te leiden.
Climatronic: De luchtstroom wordt automatisch ingesteld op een comfortabele waarde. Deze kan ook handmatig worden ingeschakeld met de knop-
pen 3
.
4Climatronic: Schermweergave ingestelde temperatuur voor de linker- resp. rechterzijde.
Handbediende elektrische airconditioning: ontwasemingsfunctie. De luchtstroom wordt naar de voorruit geleid. In deze stand wordt de luchtcircula-
tiefunctie automatisch uitgeschakeld of niet gestart. Verhoog het vermogen van de ventilator om de voorruit zo snel mogelijk te ontwasemen. Het
aircosysteem wordt automatisch ingeschakeld om de lucht te drogen.
Climatronic: ontwasemingsfunctie. De aangezogen buitenlucht wordt naar de voorruit geleid en de circulatiefunctie wordt automatisch uitgeschakeld.
Om de voorruit sneller te ontwasemen, wordt vocht onttrokken uit de lucht bij temperaturen boven ong. +3 °C (+38 °F) en draait de ventilator op
maximaal vermogen.
De lucht wordt via de roosters in het dashboard naar het bovenlichaam geleid.
Luchtverdeling naar de voetenruimte.
Handbediende elektrische airconditioning: Luchtverdeling naar de voorruit en de voetenruimte.
Climatronic: Luchtverdeling naar boven.
Achterruitverwarming: Werkt enkel wanneer de motor draait en wordt automatisch uitgeschakeld na 10 minuten.
Handbediende elektrische airconditioning: Luchtcirculatie
››› pag. 183.
Climatronic: handmatige en automatische luchtcirculatie
››› pag. 183
Toets voor onmiddellijke inschakeling van de interieurvoorverwarming
››› pag. 184.
Toets voor stoelverwarming
››› pag. 149.» 37
Page 44 of 340

De essentie
Noodgevallen Z ek
erin
gen
Plaats van de zekeringen Afb. 59
In het dashboard aan bestuurderszij-
de: dek sel
van de zekeringenhouder. Afb. 60
In de motorruimte: deksel van de ze-
k erin g
enhouder. Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
g
en
v
oor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Onderscheid van de zekeringen op kleur
KleurStroomsterkte
Lila3
Lichtbruin5
Bruin7,5
Rood10
Blauw15
Geel20
Wit of transparant25
Groen30
Oranje40 De zekeringenhouder openen in het instru-
ment
enp
aneel
● Sc
huif de hendel onderaan het deksel naar
rechts
om het deksel los te maken ››› afb. 59.
● Schuif de hendel naar links in auto's met
stuur r
echts.
De zekeringenhouder in de motorruimte ope-
nen
● Open de motorkap ›››
pag. 284. ●
Verpl
aats de vergrendelingslipjes naar vo-
ren, in de richting aangeduid door de pijl
voor het ontgrendelen van de zekeringenhou-
der ››› afb. 60.
● Verwijder het deksel naar boven toe.
● Om het deksel te monteren
, plaats het op
de zekeringenhouder. Duw de lipjes weer in
de tegenovergestelde richting van de pijl, tot-
dat deze hoorbaar vastklikken.
Het is mogelijk dat er meer zekeringen zijn
achter een deksel aan de linkerbinnenzijde
van de bagageruimte.
››› pag. 92 42
Page 60 of 340

Veiligheid
Hierna worden de juiste zithoudingen ge-
t oond
v
oor de bestuurder en de andere inzit-
tenden.
Personen die wegens hun lichaamsbouw de
juiste zithouding niet kunnen aannemen,
moeten informeren bij een gespecialiseerde
werkplaats over mogelijke speciale inrichtin-
gen. Alleen als een juiste zithouding wordt
aangenomen, bieden veiligheidsgordel en
airbag een optimale bescherming. SEAT raadt
u aan de Technische Dienst te raadplegen.
Voor uw eigen veiligheid en om letsel of on-
gevallen bij plotseling remmen of bruuske
manoeuvres te voorkomen, beveelt SEAT u de
volgende houdingen aan:
Geldig voor alle inzittenden:
● Verstel de hoofdsteun zo dat de bovenrand
hiervan op dez
elfde hoogte komt te staan als
de bovenzijde van het hoofd, in geen geval
tot onder ooghoogte. Houd de nek zo dicht
mogelijk bij de hoofdsteun ››› afb. 80 en
››› afb. 81.
● Kleine personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal
omlaagschuiven, zelfs als het hoofd
onder de bovenrand ervan blijft.
● Grote personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal
omhoogschuiven.
● Rugleuning rechtop zetten zodat uw rug ge-
heel te
gen de rugleuning aan ligt.
● Houd de voeten tijdens het rijden altijd in
de voet
enruimte. ●
Stel de
veiligheidsgordel goed af en maak
hem goed vast ››› pag. 65.
Daarnaast nog geldig voor de bestuurder:
● Pas het stuurwiel aan zodat het minstens
25 cm (10 inch)
verwijderd is van de borstkas
››› afb. 80 en zodat het buitenste deel ervan
aan de zijkant vastgenomen kan worden met
beide handen en de armen licht gebogen.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds naar
de borstk
as gericht zijn, niet naar het ge-
zicht.
● Pas de bestuurdersstoel in de lengterich-
ting aan z
odat de pedalen volledig ingetrapt
kunnen worden met de benen licht gebogen
en zodat de knieën minstens 10 cm (4 inch)
verwijderd blijven van het dashboard ››› afb.
80.
● Stel de hoogte van de stoel van de bestuur-
der zo af
dat hij eenvoudig tot bij het hoog-
ste punt van het stuurwiel kan komen.
● Houd beide voeten altijd in de voetenruim-
te z
odat u de wagen altijd onder controle
hebt.
Daarnaast nog geldig voor de bijrijder:
● Verschuif de bijrijdersstoel helemaal naar
achter
en voor een optimale bescherming in
het geval dat de airbag geactiveerd wordt. Stuurwiel afstellen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 16. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de stuurwielverstel-
ling en een v
erkeerde stand van het stuurwiel
kunnen ernstige of zelfs dodelijk letsel ver-
oorzaken.
● Druk na het verstellen van de stuurkolom,
de hendel ››
› afb. 24
1 stevig omhoog
zod at
de stand van het stuurwiel tijdens het
rijden niet onbedoeld kan veranderen.
● Verstel het stuurwiel nooit tijdens het rij-
den. Indien u tijdens het
rijden merkt dat het
stuurwiel versteld moet worden, dient u op
veilige wijze te stoppen en het stuurwiel in de
juiste stand te zetten.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds gericht
zijn naar de bor
stkas en niet naar het gezicht,
om de bescherming van de voorairbag van de
bestuurder niet te beperken bij een ongeval.
● Tijdens het rijden moet u het stuurwiel
steed
s met beide handen vastnemen aan de
buitenzijde ervan (positie 9 en 3 uur), om het
risico op letsel bij de activering van de voor-
airbag van de bestuurder te verminderen.
● Houd het stuurwiel nooit vast in de positie
van 12 uur of op ander
e wijze, bijv. in het
midden. In zulke gevallen kunnen bij active-
ring van de bestuurdersairbag ernstig letsel
aan uw armen, handen en hoofd worden toe-
gebracht. 58
Page 61 of 340

Veilig rijden
Verwondingsgevaar door een verkeer-
de z
ithoudin
gAantal plaatsen
Naarg
el
ang de uitvoering, beschikt de wagen
over vijf tot zeven plaatsen. Elke zitplaats is
uitgerust met een veiligheidsgordel.
5 plaatsen
Plaatsen voor- inPlaatsen in detweede zitrijPlaatsen in de derde zitrij
23–
7 plaatsen
Plaatsen voor- inPlaatsen in detweede zitrijPlaatsen in de derde zitrij
232 Het niet of verkeerd dragen van de veilig-
heid
sg
or
del verhoogt het risico op ernstige
of zelfs dodelijk letsel. Veiligheidsgordels
kunnen alleen bij juiste gordelverloop hun
optimale beschermende werking waarbor-
gen. Het aannemen van een verkeerde zit-
houding heeft een negatieve invloed op de
beschermende werking van de veiligheids-
gordel. Dit kan levensgevaarlijke en zelfs do-
delijke verwondingen tot gevolg hebben. Het
risico van ernstig lichamelijk letsel of met
zelfs dodelijke gevolgen wordt vooral ver-
groot als een airbag die afgaat een inzittende
treft die een verkeerde zithouding heeft inge- nomen. De bestuurder is verantwoordelijk
voor all
e inzittenden in de wagen, vooral voor
kinderen.
De volgende opsomming omvat voorbeelden
van zithoudingen die voor alle inzittenden
gevaarlijk kunnen zijn.
Wanneer de wagen in beweging is:
● Nooit in de wagen staan.
● Nooit op de stoelen staan.
● Nooit op de stoelen knielen.
● Nooit de rugleuning sterk naar achteren
kantel
en.
● Nooit tegen het dashboard leunen.
● zich nooit uitrekken in de stoelen.
● Nooit op het puntje van de stoel gaan zit-
ten.
● Nooit dw
ars op de stoel gaan zitten.
● Nooit uit de ramen leunen.
● Nooit de voeten uit de ramen steken.
● Nooit de voeten op het dashboard leggen.
● Nooit de voeten op het kussen van de stoel
of rugleu
ning leggen.
● Nooit in de voetenruimte gaan zitten tij-
dens een rit
.
● nooit op de armleuning gaan zitten.
● Nooit zonder omgegespte veiligheidsgor-
del meerijden.
● Nooit in de b
agageruimte verblijven. ATTENTIE
Het aannemen van een verkeerde zithouding
in de st oel
en van de wagen kan het risico op
ernstige of zelfs dodelijke letsels verhogen
bij het plotseling remmen, bruuske manoeu-
vres, botsingen of ongevallen, of wanneer de
airbag afgaat.
● Alle inzittenden moeten vóór vertrek op
juist
e wijze plaatsnemen en die zithouding
gedurende de rit aanhouden. Dit houdt ook
het dragen van de veiligheidsgordel in.
● Vervoer nooit meer personen dan het aan-
tal
zitplaatsen met veiligheidsgordel in de
wagen.
● Beveilig kinderen in de wagen altijd met
een goedgek
eurd bevestigingssysteem dat
aangepast is aan hun gewicht en lengte
››› pag. 75.
● Houd de voeten tijdens het rijden altijd in
de voet
enruimte. Let de voeten bijvoorbeeld
nooit op de stoel of op het dashboard, en
steek ze nooit uit het raam. Anders kunnen
de airbag en veiligheidsgordel niet de opti-
male bescherming bieden en bestaat er een
verhoogd letselrisico bij een ongeval. ATTENTIE
Alvorens te vertrekken, dient u de stoel, vei-
ligheidsg or
del en hoofdsteun te verstellen en
te verzekeren dat alle inzittenden de veilig-
heidsgordel juist dragen.
● Verschuif de bijrijdersstoel helemaal naar
achter
en. » 59
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 62 of 340

Veiligheid
●
Ver s
tel de bestuurdersstoel zo dat er een
minimale afstand van 25 cm (10 inch) is tus-
sen de borstkas en het stuurwiel. Verstel de
bestuurdersstoel zo dat de pedalen helemaal
ingetrapt kunnen worden met de benen licht
gebogen en dat de afstand tot het dashboard
ter hoogte van de knieën minstens 10 cm
(4 inch) bedraagt. Indien het vanwege uw li-
chaamsbouw niet mogelijk is om hieraan te
voldoen, dient u direct contact op te nemen
met een gespecialiseerde werkplaats om de
nodige wijzigingen te laten uitvoeren.
● Rij nooit met de rugleuning te ver naar ach-
teren g
ekanteld. Hoe meer de rugleuning
naar achteren gekanteld is, hoe groter het ge-
vaar op lichamelijk letsel door een verkeerd
gordelverloop of verkeerde zithouding!
● Rij nooit met de rugleuning naar voren ge-
kantel
d. Wanneer een voorairbag afgaat, kan
de rugleuning heftig naar achteren bewegen
en de inzittenden van de achterbank verwon-
den.
● Zorg steeds voor een zo groot mogelijke
ruimte tu
ssen het stuurwiel en het dash-
board.
● Zit steeds met de rug recht en goed tegen
de rugleunin
g gedrukt, met goed afgestelde
voorstoelen. Houd geen enkel lichaamsdeel
tegen of heel dicht bij de airbag.
● Het risico op ernstig letsel neemt toe voor
de inzitt
enden van de voorstoelen als ze niet
rechtop zitten, omdat de veiligheidsgordels
dan niet correct gedragen worden. ATTENTIE
Een verkeerde afstelling van de stoelen kan
ong ev
allen en ernstig letsel veroorzaken.
● Verstel de stoelen alleen wanneer de wagen
stil
staat, aangezien de stoelen anders onver-
wacht kunnen verschieten tijdens het rijden
en de bestuurder zo de controle over de wa-
gen kan kwijtraken. Bovendien wordt tijdens
het verstellen van de stoel een verkeerde
houding aangenomen.
● Pas de hoogte, schuine stand en lengtepo-
sitie v
an de stoel alleen aan wanneer zich
niemand binnen het verstelbereik van de
stoelen bevindt.
● Geen enkel voorwerp mag terechtkomen in
het v
erstelbereik van de stoelen.
● Pas de hoogte, schuine stand en lengtepo-
sitie v
an de achterbank alleen aan wanneer
niemand zich binnen het verstelbereik van de
stoelen bevindt.
● De verstel- en blokkeerbereiken van de
stoel
en mogen niet vuil zijn. Pedaalruimte
P ed a
len Voorkom dat de vloermatten of andere voor-
w
erpen onder de ped
al
en terecht komen. Gebruik alleen vloermatten die de pedaal-
ruimte vrijl
aten en correct in de voetenruimte
bevestigd kunnen worden.
Bij uitval van een remcircuit moet het rempe-
daal verder dan gebruikelijk worden inge-
trapt om de wagen tot stilstand te brengen. ATTENTIE
Het plaatsen van voorwerpen in de voeten-
ruimte v
an de bestuurder kan het bedienen
van de pedalen belemmeren. Dit kan leiden
tot het verlies van de controle over de wagen
en zo het risico op een ernstig ongeval verho-
gen.
● Zorg ervoor dat de pedalen op elk moment
bediend kunnen w
orden en dat er geen voor-
werpen onder kunnen rollen.
● Maak de vloermat altijd in de voetenruimte
vas
t.
● Plaats nooit andere vloermatten of vloerbe-
dekking
en op de af fabriek gemonteerde
vloermat.
● Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp in de
voetenruimt
e van de bestuurder kan vallen
onder het rijden. VOORZICHTIG
De pedalen moeten altijd onbelemmerd kun-
nen wor den bediend. A
ls bijvoorbeeld het
remcircuit defect raakt, moet het rempedaal
een langere weg afleggen om de wagen stil te
zetten. Hiertoe moet het rempedaal dieper en
krachtiger dan normaal worden ingetrapt. 60
Page 66 of 340

Veiligheid
Het natuurkundige principe van een frontale
bots in
g i
s gemakkelijk te verklaren: zodra de
wagen in beweging is gekomen, ontstaat zo-
wel bij de wagen als bij de inzittenden van de
wagen bewegingsenergie, de zogenaamde
"kinetische energie".
De kracht van de "kinetische energie" is sterk
afhankelijk van de snelheid van de wagen,
het gewicht van de wagen en van de inzitten-
den. Hoe hoger de snelheid en hoe groter het
gewicht, des te meer energie moet er bij een
botsing worden "geabsorbeerd".
De snelheid van de wagen is echter de be-
langrijkste factor. Als bijv. de snelheid wordt
verdubbeld van 25 km/u (15 mph) naar 50
km/u (30 mph), wordt de overeenstemmen-
de kinetische energie verviervoudigd!
Omdat de inzittenden van de wagen in ons
voorbeeld geen veiligheidsgordels dragen,
wordt bij een botsing tegen een muur de to-
tale bewegingsenergie van de inzittenden
van de wagen alleen door de botsing afge-
bouwd.
Zelfs als u niet sneller rijdt dan 30 km/u (19
mph) en 50 km/u (30 mph), komen er bij een
botsing krachten vrij op het lichaam die al
snel een ton (1.000 kg) kunnen overschrij-
den. De op uw lichaam werkende krachten
worden bij hogere snelheden zelfs nog ster-
ker.
Inzittenden van de wagen die hun veilig-
heidsgordels niet hebben omgegespt, zijn dus niet met de wagen "verbonden". Bij een
frontal
e botsing zullen deze personen dus
met dezelfde snelheid verder bewegen als
waarmee de wagen zich voor de botsing
heeft bewogen! Dit voorbeeld geldt niet al-
leen voor frontale botsingen, maar ook bij al-
le andere soorten botsingen en aanrijdingen.
Al bij lage botssnelheden komen op het li-
chaam krachten vrij die niet meer met de
handen kunnen worden afgeweerd. Bij een
frontale botsing worden niet-vastgegespte in-
zittenden naar voren geslingerd en stoten zij
ongecontroleerd tegen delen in het interieur,
zoals b.v. het stuurwiel, het dashboard en de
voorruit ››› afb. 85.
Ook voor inzittenden op de zitplaatsen ach-
terin is het belangrijk de gordel juist om te
gespen omdat zij bij een aanrijding ongecon-
troleerd door de wagen worden geslingerd.
Een niet-vastgegespte passagier op een zit-
plaats achterin brengt niet alleen zichzelf,
maar ook de bestuurder en/of voorpassagier
die voorin zitten in gevaar ››› afb. 86.
Gebruik van de veiligheidsgordels Veiligheidsgordel verdraaid
Indien het
moei
lijk
is om de veiligheidsgor-
del uit de geleiding te halen, is het mogelijk
dat hij verdraaid is aan de binnenzijde van
de zijbekleding omdat hij te snel werd opge-
rold bij het losmaken: ●
Trek
de veiligheidsgordel helemaal en
voorzichtig los door aan de slotgesp te trek-
ken.
● Leg de gordel recht en rol hem opnieuw op
met behulp
van de hand.
Zelfs als de gordel niet recht gelegd kan wor-
den, moet hij omgegespt worden. In dat ge-
val mag de verdraaide zone zich niet in direct
contact met het lichaam bevinden. Raad-
pleeg onmiddellijk een gespecialiseerde
werkplaats om de gordel recht te laten leg-
gen. ATTENTIE
Een verkeerde gebruik van de veiligheidsgor-
dels
verhoogt het risico van ernstig of dode-
lijk letsel.
● Controleer regelmatig of de veiligheidsgor-
dels en hu
n onderdelen zich in perfecte staat
bevinden.
● Houd de veiligheidsgordels steeds schoon.
● Zorg ervoor dat de gordelband niet bekneld
of bes
chadigd raakt en niet in contact komt
met scherpe randen.
● Voorkom dat vloeistoffen of vreemde voor-
werpen in het s
lot en in het klikelement van
de sloten gemorst kunnen worden. 64