display TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: PRIUS PLUG-IN HYBRID, Model: TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023Pages: 554, PDF Size: 107.79 MB
Page 331 of 554

1Druk, terwijl de selectiehendel in stand
P staat, op de S-IPA-schakelaar, selecteer
de modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten en bedien de
richtingaanwijzerschakelaar om de
gewenste uitrijrichting te selecteren.
2De automatische bediening van het
stuurwiel begint wanneer de schakelstand
wordt gewijzigd overeenkomstig de door
het systeem geleverde begeleiding.
3Er is een geluid te horen en er wordt
een display weergegeven om u te laten
weten wanneer de auto de positie bereikt
van waaruit kan worden weggereden.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats worden de begeleiding
voor de beginpunten voor naar voren
rijden en achteruitrijden en deautomatische bediening van het
stuurwiel telkens wanneer meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, herhaald
vanaf het moment dat de automatische
bediening van het stuurwiel begint in
stap
2tot het moment dat de auto
een positie bereikt van waaruit kan
worden weggereden.
Gebruik van de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten om weg te rijden
1. Druk, terwijl schakelstand P is
geselecteerd, op de S-IPA-schakelaar
en controleer of het display op het
multi-informatiedisplay terugkeert
naar “Exit Parallel Parking”
(parkeerplaats fileparkeren verlaten).
2. Bedien de
richtingaanwijzerschakelaar
(→blz. 228) om te selecteren of u
linksaf of rechtsaf wilt wegrijden.
Als zich in de richting waarin u
wegrijdt obstakels bevinden, bepaalt
het systeem dat wegrijden niet
mogelijk is en wordt de
ondersteuningsregeling
uitgeschakeld.
3. Als schakelstand R (of D) wordt
geselecteerd overeenkomstig het
advies op het scherm, klinkt er een
hoog piepsignaal en start de
ondersteuningsregeling.De procedure vanaf stap
4is voor
het geval het advies “Shift to [R]”
(schakel stand R in) op het scherm
wordt weergegeven nadat de
richtingaanwijzerschakelaar is
bediend om een wegrijrichting te
selecteren.
• Wanneer de automatische bediening
van het stuurwiel begint, worden de
weergave van de automatische
bediening van het stuurwiel en de
indicator die de mate van assistentie
aangeeft (→blz. 323) op de
displayzone weergegeven.
• Druk op de S-IPA-schakelaar om de
ondersteuningsregeling te stoppen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
329
5
Rijden
Page 332 of 554

4. Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is en rijd langzaam achteruit
terwijl u de rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
• Wanneer u te snel achteruitrijdt,
klinkt er een schril piepsignaal en
stopt de ondersteuningsregeling.
(→Blz. 339)
5. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
6. Selecteer schakelstand D.
7. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
• Wanneer er niet in één keer kan
worden weggereden en er meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, ga dan
naar stap
8.
• Wanneer er niet meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, ga dan
naar stap
14.8. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
9. Selecteer schakelstand R.
10. Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is en rijd langzaam achteruit
terwijl u de rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats moeten de stappen
5tot10mogelijk worden herhaald.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
330
Page 333 of 554

11. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
12. Selecteer schakelstand D.
13. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
14. Wanneer de auto bijna het punt voor
wegrijden heeft bereikt, klinkt er een
hoog piepsignaal en wordt de
ondersteuningsregeling beëindigd.
Pak vervolgens het stuurwiel vast en
rijd naar voren.Modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten
•
Als tijdens de ondersteuningsregeling
de bestuurder bepaalt dat hij/zij zich op
een positie bevindt van waaruit kan
worden weggereden en hij/zij het
stuurwiel bedient, wordt de ondersteu-
ningsregeling op die positie gestopt.
• De ondersteuningsregeling kan niet
worden gebruikt als er geen auto's
geparkeerd staan vóór de auto of als
er te veel ruimte zit tussen de
voorzijde van uw auto en de auto die
vóór u geparkeerd staat.
• Bij het gebruik van de modus
parkeerplaats fileparkeren verlaten
werkt afhankelijk van de omgeving de
ondersteuningsmodus mogelijk niet.
OPMERKING
• Het detectiebereik van de sensoren
(→blz. 307) is beperkt. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is.
Breng, als de kans bestaat dat er iets
wordt geraakt, de auto tot stilstand
door het rempedaal in te trappen.
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is
en breng de auto tot stilstand door
het rempedaal in te trappen als het
lijkt alsof de auto mogelijk iets zal
raken.
• Controleer bij het wegrijden of het
gebied rondom uw auto veilig is.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
331
5
Rijden
Page 334 of 554

Naast andere auto's parkeren (modus
automatisch achteruit inparkeren)
Overzicht van functies
Stop op het punt waarbij het midden van
de beoogde parkeerplaats vrijwel haaks
op de auto staat. Als de parkeerplaats kan
worden gesignaleerd, kan de
begeleidingsfunctie voor vooruitrijden
worden gebruikt. Bovendien wordt er
afhankelijk van de parkeerplaats en
andere omstandigheden en indien nodig
ondersteuning verleend bij het maken
van meerdere keermanoeuvres.
1Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk vervolgens
2 keer op de S-IPA-schakelaar om de
modus automatisch achteruit inparkeren
te selecteren.
2De automatische bediening van het
stuurwiel begint wanneer de auto begint
te rijden.
3Er is een geluid te horen en er wordt
een display weergegeven om u te laten
weten wanneer de auto de positie bereikt
van waaruit achteruit kan worden
gereden.
Als de gesignaleerde parkeerplaats of
de weg (afstand tot de rand van de weg
tegenover de parkeerplaats) smal is of
als er zich obstakels voor de auto
bevinden, wordt er geen begeleiding
gegeven.
4Het parkeren is voltooid
Hiermee is de ondersteuningsmodus
voltooid.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats worden de begeleiding
voor de beginpunten voor naar voren
rijden en achteruitrijden en de
automatische bediening van het
stuurwiel telkens wanneer meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, herhaald.
Hierbij wordt stap
3gevolgd vanaf het
moment dat de auto achteruit begint te
rijden totdat het parkeren is voltooid.
Parkeren
1.
Stop op het punt waarbij het midden
van de beoogde parkeerplaats vrijwel
haaks op de auto staat. Druk vervolgens
2 keer op de S-IPA-schakelaar en
controleer of het display op het
multi-informatiedisplay terugkeert naar
“Back-in Parking” (achteruit
inparkeren).
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
332
Page 335 of 554

• Controleer het gebied in de richting
van de pijl die de richting van de
automatische bediening van het
stuurwiel en de beoogde
parkeerplaats op het display
aangeeft visueel.
• Iedere keer dat er op de
S-IPA-schakelaar wordt gedrukt,
wijzigt de modus. (→Blz. 322)
• Als een andere schakelstand dan D
of B is geselecteerd, wijzigt het
scherm niet naar het scherm
“Back-in Parking” (achteruit
inparkeren).
•
Als de rijsnelheid is gesignaleerd,
schakelt het scherm over op de
weergave “Back-in Parking” (achteruit
inparkeren). Breng de auto volledig tot
stilstand en druk nogmaals op de
S-IPA-schakelaar om over te
schakelen naar de weergave “Back-in
Parking” (achteruit inparkeren).
• De richtingaanwijzerschakelaar
(→blz. 228) kan worden bediend om
te selecteren of u linksaf of rechtsaf
wilt parkeren.
• Het systeem kan niet worden
gebruikt wanneer de parkeerplaats
smal is of wanneer de
ondersteuningsregeling
onvoldoende ruimte heeft om te
werken. Raadpleeg de informatie op
het multi-informatiedisplay om naar
een andere parkeerplaats te gaan.2. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
Vervolgens klinkt een hoog
piepsignaal en gaat tegelijkertijd een
indicator op het instrumentenpaneel
branden, waarna de
ondersteuningsregeling start.
• Wanneer de automatische bediening
van het stuurwiel begint, worden de
weergave van de automatische
bediening van het stuurwiel en de
indicator die de mate van assistentie
aangeeft (→blz. 323) op de
displayzone weergegeven.
• Druk op de S-IPA-schakelaar om de
ondersteuningsregeling te stoppen.
• Wanneer de rijsnelheid te hoog is,
klinkt er een schril piepsignaal en
stopt de ondersteuningsregeling.
(→Blz. 339)
•
Als na het starten van de ondersteu-
ningsregeling de ruimte te smal blijkt
te zijn, klinkt er een schril piepsignaal
en stopt de ondersteuningsregeling.
3. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
4. Selecteer schakelstand R.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
333
5
Rijden
Page 336 of 554

5.Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is, controleer of er zich geen
obstakels bevinden op de parkeerplaats
en rijd langzaam achteruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
• Wanneer de auto niet netjes in één
keer de beoogde parkeerplaats kan
worden ingereden en er meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, ga dan
naar stap
6.
•
Wanneer er niet meerdere keermanoeu-
vres nodig zijn, ga dan naar stap12.
6. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
7. Selecteer schakelstand D.
Wanneer u de
ondersteuningsregeling wilt
beëindigen op uw huidige positie,
selecteer dan schakelstand P.
8. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.9. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
10. Selecteer schakelstand R.
11. Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is en rijd langzaam achteruit
terwijl u de rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats moeten de stappen
6tot11mogelijk worden herhaald.
12. Wanneer de auto zich bijna geheel
binnen de beoogde parkeerplaats
bevindt, klinkt er een hoog
piepsignaal en wordt de
stopweergave op het display
weergegeven. Breng de auto tot
stilstand.
Hiermee is de modus automatisch
achteruit inparkeren voltooid.
• Uit veiligheidsoverwegingen klinkt
de zoemer net voordat de auto
volledig op de beoogde
parkeerplaats staat. Bovendien
wordt op dat moment de werking
van het systeem ook beëindigd.
Houd, om op de gewenste
parkeerplaats te komen, het
stuurwiel stevig vast en rijd
langzaam achteruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
334
Page 338 of 554

OPMERKING
• Als er kuilen of hellingen in de weg
zitten, kan de beoogde parkeerplaats
niet goed worden ingesteld. Daardoor
wordt de auto mogelijk schuin of
deels buiten de parkeerplaats
geparkeerd. Gebruik in deze gevallen
de modus automatisch achteruit
inparkeren niet.
• Bij het parkeren in een smalle ruimte
komt de auto dicht bij nabij
geparkeerde auto's. Als het lijkt alsof
de auto mogelijk iets zal raken, breng
de auto dan tot stilstand door het
rempedaal in te trappen.
OPMERKING(Vervolg)
• Mogelijk kunnen objecten die zich
dicht bij de grond bevinden niet
worden gesignaleerd. Controleer of
het gebied rondom uw auto veilig is en
breng de auto tot stilstand door het
rempedaal in te trappen als het lijkt
alsof de auto mogelijk iets zal raken.
• Afhankelijk van de omgeving, zoals
andere geparkeerde auto's, wordt de
auto mogelijk schuin of deels buiten
de parkeerplaats geparkeerd.
Pas de positie van de auto indien
nodig handmatig aan.
Meldingen multi-informatiedisplay
Wanneer het Simple Intelligent Parking Assist-systeem niet kan worden bediend of
wanneer de werking is beëindigd, het systeem is uitgeschakeld, enz., wordt een van de
onderstaande meldingen weergegeven op het multi-informatiedisplay. Neem de juiste
maatregelen overeenkomstig de weergave op het display.
Wanneer bediening niet mogelijk is
Melding Situatie/oplossing
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig.
Zet het contact UIT en start vervolgens het hybridesysteem.
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de melding opnieuw
wordt weergegeven.
Er zit mogelijk een storing in het systeem.
De stuurbekrachtiging is tijdelijk oververhit.
Zet het contact UIT, wacht een poosje en start vervolgens het
hybridesysteem weer.
Het hybridesysteem werkt niet.
Schakel het hybridesysteem in.
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, vuil, o.i.d. op de sensor.
Verwijder het ijs, de sneeuw, het vuil, enz.
De sensor is bevroren.
Zodra de sensor ontdooit, zal het systeem weer normaal wer-
ken.
De 12V-accu is verwijderd en weer geplaatst.
Rijd gedurende ten minste 5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of hoger.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
336
Page 344 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Rijd niet achteruit terwijl u op het
multi-informatiedisplay kijkt. Als u
tijdens het achteruitrijden alleen op
het scherm van de monitor let, kan
dat een aanrijding of ongeval tot
gevolg hebben, aangezien het beeld
dat op het scherm van de monitor
wordt weergegeven, kan afwijken
van de werkelijke situatie. Controleer
de omgeving van de auto tijdens het
achteruitrijden altijd visueel, zowel
met als zonder spiegels.
• Rijd langzaam terwijl u bij het
achteruit- en vooruitrijden de
snelheid regelt met het rempedaal.
• Als de kans bestaat dat de auto een
voetganger, een andere auto of een
ander obstakel zal raken, breng de
auto dan tot stilstand door het
rempedaal in te trappen en druk op
de S-IPA-schakelaar om het systeem
uit te schakelen.
• Gebruik het systeem op een
parkeerplaats met een vlakke
ondergrond.
• Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen, aangezien
het stuurwiel tijdens het gebruik
automatisch wordt gedraaid.
– Het risico bestaat dat een stropdas,
sjaal, uw arm, enz. vast komt te
zitten in het stuurwiel. Zorg dat uw
bovenlichaam niet te dicht bij het
stuurwiel komt. Voorkom ook dat
kinderen te dicht bij het stuurwiel
komen.
– U kunt uzelf tijdens het draaien van
het stuurwiel bezeren als u lange
vingernagels hebt.
– Breng in een noodgeval de auto tot
stilstand door het rempedaal in te
trappen en druk op de
S-IPA-schakelaar om het systeem
uit te schakelen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer altijd of er voldoende
ruimte is voordat u probeert de auto
te parkeren en het systeem te
bedienen.
WAARSCHUWING!
• Gebruik het systeem in de volgende
situaties niet, aangezien het systeem
u mogelijk niet goed kan
ondersteunen bij het bereiken van de
beoogde parkeerplaats, wat een
ongeval tot gevolg kan hebben.
– In een gebied waar geen
parkeerplaatsen zijn
– Op een onverharde parkeerplaats
zonder belijning, bijvoorbeeld op
zand of grind
– Op een parkeerplaats waarbij een
helling of golving in de weg is
– Op een bevroren, met sneeuw
bedekte of gladde weg
– Op asfalt dat door hoge
buitentemperaturen zacht is
geworden
– Als er een obstakel aanwezig is
tussen de auto en het beoogde
parkeervak
– Gebruik van sneeuwkettingen
• Gebruik geen andere dan de door de
fabrikant aanbevolen banden.
Mogelijk werkt het systeem niet goed.
Neem voor het vervangen van de
banden contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• In de volgende situaties kan het
systeem de auto mogelijk niet op de
ingestelde locatie brengen.
– Als de banden erg versleten zijn of
als de bandenspanning te laag is
– De auto is zeer zwaar beladen
– De auto staat schuin doordat
bagage e.d. zich aan één kant van de
auto bevindt
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
342
Page 346 of 554

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Er bevindt zich een bron van
ultrasoongolven in de buurt, zoals
een claxon of sensoren van een
ander voertuig, de motor van een
motorfiets of de luchtremmen van
een groot voertuig.
– Zware regenval of een andere
oorzaak waardoor er te veel water
op uw auto terechtkomt.
– De hoek van de sensor wijkt
mogelijk af wanneer de
ondersteuningsregeling start, zelfs
wanneer er een geparkeerde auto
op de beoogde parkeerplaats staat.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Monteer geen accessoires binnen
het detectiegebied van de sensor.
5.5.12 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
Het benzineroetfiltersysteem
verzamelt met behulp van een
uitlaatgasfilter roetdeeltjes in de
uitlaatgassen. Het systeem werkt om
het filter automatisch te regenereren,
afhankelijk van de voertuigcondities.
Als “Exhaust Filter Full See Owner’s
Manual” (Uitlaatgasfiltersysteem vol,
zie handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
• Deze melding wordt mogelijk
weergegeven wanneer de auto tijdens
het rijden zwaar wordt belast terwijl
roetdeeltjes zich ophopen.
•
Het vermogen van het hybridesysteem
(motortoerental) wordt beperkt bij een
bepaalde hoeveelheid roetdeeltjes. Er
kan echter nog met de auto worden
gereden, tenzij het
motorcontrolelampje gaat branden.
•Roetdeeltjes hopen zich sneller op
wanneer er regelmatig korte ritten
worden gereden met de auto, wanneerer met lage snelheden wordt gereden of
als het hybridesysteem regelmatig
wordt gestart in een extreem koude
omgeving. Overmatige ophoping van
roetdeeltjes kan worden voorkomen
door periodiek lange afstanden te rijden
waarbij het gaspedaal af en toe wordt
losgelaten, zoals bij het rijden op
autowegen en snelwegen.
Als het motorcontrolelampje gaat
branden of “Exhaust Filter Full Visit
Your Dealer” (Uitlaatgasfiltersysteem
vol, ga naar uw dealer) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De hoeveelheid opgehoopte roetdeeltjes
heeft een bepaald niveau overschreden.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Voorkomen dat het
benzineroetfiltersysteem niet goed
werkt
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
5.5.13 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties
tijdens het rijden te verbeteren is uw
auto uitgerust met de volgende
systemen die automatisch in werking
treden als de omstandigheden daar om
vragen. Houd er echter rekening mee
dat dit aanvullende systemen zijn en
vertrouw niet in al te sterke mate op
deze systemen als u de auto bedient.
ECB (elektronisch geregeld
remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
344
Page 347 of 554

ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat het
rempedaal is ingetrapt als het systeem
oordeelt dat er sprake is van een noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.
VSC+ (Vehicle Stability Control+)
Coördineert de werking van ABS-, TRC-,
VSC- en EPS-systemen.
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit
behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres op
een glad wegdek door de
stuurcommando's aan te passen.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om de
benodigde kracht voor het ronddraaien van
het stuurwiel te verminderen.
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.Als het TRC/VSC/ABS-systeem in
werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer het TRC/VSC/ABS-
systeem in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
hybridesysteem naar de wielen beperken.
Alsuop
drukt om het systeem uit te
schakelen, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’.
Schakel de TRC uit door
snel in te
drukken en weer los te laten.
“Traction Control Turned Off” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het systeem
weer in te schakelen.
Auto's zonder Panoramic View Monitor
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
345
5
Rijden