sensor TOYOTA RAV4 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: RAV4, Model: TOYOTA RAV4 2022Pages: 602, PDF Size: 173.22 MB
Page 274 of 602

Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw
of ijs. (Het reinigen van de sensoren
zal het probleem oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Als het object zich te dicht bij de
sensor bevindt.• Als een voetganger kleren draagt die
geen ultrasoongolven reflecteren
(bijvoorbeeld een rok met plooien of
volants).
• Wanneer objecten die niet loodrecht
op de grond staan, objecten die niet in
een rechte hoek ten opzichte van de
rijrichting van de auto staan of
ongelijkmatige of golvende objecten
zich binnen het detectiebereik
bevinden.
• Bij sterke wind.
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm.
• Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object
bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd.
• Als een object zoals een auto,
motorfiets, fiets of voetganger voor
de auto langs komt of plotseling van
opzij opduikt.
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto.
• Als niet op een stabiele wijze kan
worden gereden met de auto,
bijvoorbeeld als hij betrokken is
geweest bij een ongeval of als er
storingen zijn.
• Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een
bandenreparatieset worden
toegepast.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
272
Page 275 of 602

Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals
de onderstaande, werkt het systeem
mogelijk zelfs als er geen kans op een
aanrijding is.
• Wanneer op een smalle weg wordt
gereden.
• Wanneer richting een spandoek of
vlag, een laaghangende tak of een
slagboom (zoals wordt gebruikt bij
spoorwegovergangen, tolpoortjes en
parkeerplaatsen) wordt gereden
• Bij een groef of gat in het wegdek.
• Wanneer de auto over een metalen
afdekking (rooster) rijdt, zoals
gebruikt boven afvoergoten.
• Bij het omhoog of omlaag rijden op
een steile helling.
• Als een sensor wordt geraakt door een
grote hoeveelheid water, zoals bij het
rijden op een overstroomde weg.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm.
• Wanneer het stevig waait.• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto.
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• De auto nadert een hoge of gebogen
stoeprand.
• Wanneer vlak langs pilaren
(H-vormige stalen balken, enz.) in
parkeergarages, op bouwplaatsen,
enz. wordt gereden
• Als niet op een stabiele wijze kan
worden gereden met de auto,
bijvoorbeeld als hij betrokken is
geweest bij een ongeval of als er
storingen zijn.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
273
4
Rijden
Page 276 of 602

• Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een
bandenreparatieset worden
toegepast.
Weergave sensorsignalering, afstand
tot object
Detectiebereik van de sensorenAuto's zonder PKSBAOngeveer 100 cm*
BOngeveer 150 cm*
COngeveer 65 cm
DOngeveer 60 cm
Auto's met PKSB
AOngeveer 100 cm
BOngeveer 150 cm
COngeveer 63 cm
DOngeveer 63 cm
Het schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
*Indien aanwezig
Weergave afstand
Wanneer er een object wordt gesignaleerd door een sensor, wordt de globale afstand tot
het object weergegeven op het scherm van het multi-informatiedisplay, het
navigatiesysteem of het multimediasysteem (indien aanwezig). (Als de afstand tot het
object klein wordt, gaan de afstandssegmenten mogelijk knipperen.)
De afbeeldingen wijken mogelijk af van de getoonde afbeeldingen.
Auto's zonder PKSB
• Globale afstand tot object
– Binnenste sensor voor: 100 cm - 60 cm
– Binnenste sensor achter: 150 cm - 65 cm
Multi-informatiedisplay Scherm navigatie- of multimediasysteem
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
274
Page 277 of 602

• Globale afstand tot object
– Sensor voor: 60 cm - 47,5 cm
– Sensor achter: 65 cm - 50 cm
Multi-informatiedisplay Scherm navigatie- of multimediasysteem
• Globale afstand tot object
– Sensor voor: 47,5 cm - 35 cm
– Sensor achter: 50 cm - 35 cm
Multi-informatiedisplay Scherm navigatie- of multimediasysteem
• Globale afstand tot object: 35 cm - 28 cm
Multi-informatiedisplay*Scherm navigatie- of multimediasysteem
*De afstandssegmenten zullen langzaam knipperen.
• Globale afstand tot object: minder dan 28 cm
Multi-informatiedisplay*Scherm navigatie- of multimediasysteem
*De afstandssegmenten zullen snel knipperen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
275
4
Rijden
Page 278 of 602

Auto's met PKSB
• Globale afstand tot object
– Binnenste sensor voor: 100 cm - 63 cm
– Binnenste sensor achter: 150 cm - 63 cm
Multi-informatiedisplay Scherm navigatie- of multimediasysteem
• Globale afstand tot object: 63 cm - 48 cm
Multi-informatiedisplay Scherm navigatie- of multimediasysteem
• Globale afstand tot object: 48 cm - 34 cm
Multi-informatiedisplay Scherm navigatie- of multimediasysteem
• Globale afstand tot object: 34 cm - 15 cm
Multi-informatiedisplay*Scherm navigatie- of multimediasysteem
*De afstandssegmenten zullen langzaam knipperen.
• Globale afstand tot object: minder dan 15 cm
Multi-informatiedisplay*Scherm navigatie- of multimediasysteem
*De afstandssegmenten zullen snel knipperen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
276
Page 279 of 602

Werking zoemer en afstand tot een
object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
• De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter bij
het object komt. Als de auto het object
genaderd is tot onderstaande afstand,
klinkt de zoemer continu.
– Auto's zonder PKSB: Ongeveer
35 cm
– Auto's met PKSB: Ongeveer 34 cm
• Als 2 of meer sensoren gelijktijdig een
statisch object signaleren, klinkt de
zoemer voor het dichtstbijzijnde
object.
• Auto's met PKSB: Zelfs als de sensoren
in werking zijn, kan het geluid van de
zoemer in sommige gevallen worden
gedempt. (functie automatisch
dempen zoemer)
Dempen van geluid zoemer (auto's met
PKSB)
• Functie automatisch dempen zoemer
Zelfs als de sensoren in werking zijn,
zal het geluid van de zoemer in de
volgende gevallen worden gedempt:
– De afstand tussen de auto en het
gedetecteerde object wordt niet
kleiner (behalve als de afstand
tussen de auto en het object 34 cm
of kleiner is).
– Uw auto beweegt zich van het
object af.
– Er zijn geen signaleerbare objecten
in de rijrichting van uw auto.
Als echter een ander object
gesignaleerd wordt of de situatie
verandert terwijl de zoemer gedempt
is, begint de zoemer weer geluid te
maken.
• Dempen van het geluid van de zoemer
De zoemer kan tijdelijk worden
gedempt door op
van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel te drukkenterwijl op het multi-informatiedisplay
de suggestie wordt weergegeven dat
dempen mogelijk is.
• Wanneer wordt het dempen
geannuleerd
Het geluid wordt in de volgende
situaties automatisch weer
ingeschakeld:
– Als de selectiehendel in een andere
stand wordt gezet
– Als de rijsnelheid een bepaalde
snelheid bereikt of overschrijdt
– Als de Toyota Parking Assist
eenmaal wordt uitgeschakeld en
weer wordt ingeschakeld
– Als het contact eenmaal UIT en weer
AAN wordt gezet
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het zoemervolume kan worden
aangepast op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 101)
4.5.10 PKSB (Parking Support
Brake)*
*Indien aanwezig
Het Parking Support Brake-systeem
bestaat uit de volgende functies die
werken bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden, bijvoorbeeld bij het
parkeren. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
object groot is, wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder aan te
sporen om uit te wijken. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd object
zeer groot is, worden de remmen
automatisch bekrachtigd om te helpen
een aanrijding te voorkomen of om de
impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
PKSB-systeem (Parking Support Brake)
Parking Support Brake-functie (voor
stilstaande objecten)
→Blz. 282
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
277
4
Rijden
Page 280 of 602

Parking Support Brake-functie (voor
voertuigen die achterlangs rijden)
(indien aanwezig)
→Blz. 285
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, omdat dit kan leiden tot een
ongeval.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
Afhankelijk van de auto en de conditie
van de weg, de weersomstandigheden,
enz. werkt het systeem mogelijk niet.
De signaleringsmogelijkheden van
sensoren en radars zijn beperkt.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd voorzichtig en
houd rekening met de omgeving. Het
Parking Support Brake-systeem is
ontworpen om te helpen de ernst
van een aanrijding te verminderen.
Onder sommige omstandigheden is
het echter mogelijk dat het systeem
niet werkt.
• Het Parking Support Brake-systeem
is niet ontworpen om de auto
volledig tot stilstand te brengen.
Bovendien is het, zelfs wanneer het
systeem de auto tot stilstand heeft
gebracht, noodzakelijk om
onmiddellijk het rempedaal in te
trappen, omdat de remregeling na
ongeveer 2 seconden wordt
uitgeschakeld.
• Het is extreem gevaarlijk om de
werking van het systeem te
controleren door opzettelijk met de
auto in de richting van een muur, enz.
te rijden. Doe dit nooit.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Wanneer moet de Parking Support
Brake uitgeschakeld worden
Schakel in de onderstaande situaties de
Parking Support Brake uit, omdat het
systeem anders mogelijk zelfs werkt als
er geen kans op een aanrijding is.
• Bij een controle van de auto op een
rollenbank o.i.d.
• Wanneer de auto op een schip,
vrachtwagen of ander
transportmiddel wordt geladen.
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager
of sneeuwploeg, is geplaatst.
• Als gebruik wordt gemaakt van een
wasstraat.
• Als niet op een stabiele wijze kan
worden gereden met de auto,
bijvoorbeeld als hij betrokken is
geweest bij een ongeval of als er
storingen zijn.
• Als met een sportieve rijstijl of in het
terrein wordt gereden.
• Als de banden niet de juiste
bandenspanning hebben.
• Als de banden zeer versleten zijn.
• Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een
bandenreparatieset worden
toegepast.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
278
Page 281 of 602

OPMERKING
Wanneer “PKSB Unavailable” (PKSB
niet beschikbaar) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven en het controlelampje
PKSB OFF knippert
Als deze melding direct nadat het
contact AAN is gezet wordt
weergegeven, bedien de auto dan
voorzichtig en let daarbij goed op de
omgeving. Het is wellicht nodig om een
bepaalde tijd met de auto te rijden
voordat het systeem weer normaal
werkt. (Als het systeem nog niet
normaal werkt nadat een poosje met de
auto gereden is, reinig dan de sensoren
en hun omgeving op de bumpers.)
Inschakelen/uitschakelen van de
Parking Support Brake
De Parking Support Brake kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via het
scherm
van het multi-
informatiedisplay. Alle functies van de
Parking Support Brake (voor stilstaande
objecten en voor voertuigen die
achterlangs rijden) worden gelijktijdig
ingeschakeld/uitgeschakeld. (→Blz. 101)
Wanneer de Parking Support Brake wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
PKSB OFF (→blz. 83) op het
multi-informatiedisplay branden.
Als u het systeem weer wilt inschakelen,
selecteer dan
op het multi-
informatiedisplay, selecteeren zet
het vervolgens aan.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld,
blijft het uitgeschakeld, zelfs als het
contact AAN wordt gezet nadat dit UIT
was gezet.Weergave en zoemer voor
begrenzingsregeling hybridesysteem
en remregeling
Als de begrenzingsregeling van het
hybridesysteem of de remregeling in
werking is, klinkt een zoemer en wordt
een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay, het scherm van
het navigatiesysteem (indien aanwezig)
of het scherm van het
multimediasysteem, om de bestuurder te
waarschuwen.
Afhankelijk van de situatie werkt de
begrenzingsregeling van het
hybridesysteem om hetzij de acceleratie
te begrenzen hetzij het vermogen zo veel
mogelijk te beperken.
• De begrenzingsregeling van het
hybridesysteem is in werking
(begrenzing acceleratie)
Het systeem begrenst sneller
accelereren dan een bepaalde waarde.
Scherm navigatiesysteem (indien
aanwezig) of multimediasysteem
(indien aanwezig): Geen
waarschuwing weergegeven
Multi-informatiedisplay: “Object
Detected Ahead Speed Reduced”
(object voor de auto gesignaleerd,
snelheid begrensd)
Controlelampje PKSB OFF: Brandt niet
Zoemer: Klinkt niet
• De begrenzingsregeling van het
hybridesysteem is in werking
(vermogen zo veel mogelijk beperkt)
Het systeem heeft bepaald dat er
harder moet worden geremd dan
normaal.
Scherm navigatiesysteem (indien
aanwezig) of multimediasysteem
(indien aanwezig): “BRAKE!”
(Remmen!)
Multi-informatiedisplay: BRAKE!
(Remmen!)
Controlelampje PKSB OFF: Brandt niet
Zoemer: Kort piepsignaal
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
4
Rijden
Page 283 of 602

AVermogen hybridesysteem
BRemkracht
CTijd
DBegrenzingsregeling hybridesysteem
wordt geactiveerd (het systeem
bepaalt dat de kans op een aanrijding
met een gesignaleerd object groot is)
ERemregeling wordt geactiveerd (het
systeem bepaalt dat de kans op een
aanrijding met een gesignaleerd
object zeer groot is)
Als de Parking Support Brake in
werking is getreden
Als de auto is stilgezet door de werking
van de Parking Support Brake, wordt de
Parking Support Brake uitgeschakeld en
gaat het controlelampje PKSB OFF
branden. Als de Parking Support Brake
onnodig in werking treedt, kan de
remregeling worden geannuleerd door
het rempedaal in te trappen of door
ongeveer 2 seconden te wachten totdat
deze automatisch wordt geannuleerd.
Vervolgens kunt u verder rijden door het
gaspedaal in te trappen.
Opnieuw inschakelen van de Parking
Support Brake
Wanneer de Parking Support Brake is
uitgeschakeld door de werking ervan,
kunt u zelf het systeem weer inschakelen
(→blz. 279) of het contact UIT en
vervolgens weer AAN zetten. Het systeem
wordt automatisch weer ingeschakeld als
het obstakel zich niet langer in de
rijrichting van de auto bevindt of als de
auto van rijrichting verandert
(bijvoorbeeld achteruit in plaats van
vooruit of andersom).Wanneer “PKSB Unavailable” (PKSB
niet beschikbaar) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
en het controlelampje PKSB OFF
knippert
Wanneer deze melding wordt
weergegeven is een sensor op de voor- of
achterbumper mogelijk vuil. Reinig de
sensoren en het omliggende gebied op de
bumpers.
Wanneer “PKSB Unavailable” (PKSB
niet beschikbaar) en “Parking Assist
Unavailable Please Clean Parking Assist
Sensor” (Parking Assist niet
beschikbaar, reinig Parking
Assist-sensor) op het multi-
informatiedisplay worden weergegeven
en het controlelampje PKSB OFF
knippert
• Mogelijk is een van de sensoren
bedekt met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of
vuil. Verwijder in dit geval het ijs, de
sneeuw, het vuil, enz. van de sensor
om te zorgen dat het systeem weer
normaal werkt. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als deze
melding ook na het verwijderen van
het vuil van de sensor wordt
weergegeven of wordt weergegeven
wanneer de sensor helemaal niet vuil
was.
• Mogelijk is een van de sensoren
bevroren. Zodra het ijs smelt, zal het
systeem weer normaal werken.
• Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de
toestand weer normaal is, zal het
systeem weer normaal werken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
4
Rijden
Page 284 of 602

Als een accuklem is losgenomen en
weer is aangesloten
Het systeem moet worden
geïnitialiseerd. Rijd om het systeem te
initialiseren gedurende ten minste
5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of
hoger.
4.5.11 Parking Support Brake-functie (voor stilstaande objecten)*
*Indien aanwezig
Als de sensoren een stilstaand object, zoals een muur, signaleren in de rijrichting van de
auto en het systeem oordeelt dat zich een aanrijding voor kan doen doordat de auto
plotseling naar voren beweegt doordat het gaspedaal per ongeluk wordt ingetrapt,
wanneer de auto de verkeerde kant op rijdt doordat de verkeerde schakelstand wordt
geselecteerd of tijdens het parkeren of het rijden met een lage snelheid, werkt het
systeem om de gevolgen van een aanrijding met het gesignaleerde stilstaande object zo
veel mogelijk te beperken.
Voorbeelden van het in werking treden van de functie
Deze functie werkt in situaties zoals hieronder aangegeven wanneer in de rijrichting van
de auto een object wordt gesignaleerd.
Er wordt langzaam gereden en het rempedaal wordt niet of te laat ingetrapt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282