YAMAHA MT-03 2012 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: YAMAHA, Model Year: 2012, Model line: MT-03, Model: YAMAHA MT-03 2012Pages: 97, PDF Size: 5.08 MB
Page 21 of 97
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
in onderstaande volgorde gewisseld
tussen de diverse weergaven van rit-
tellers en kilometerteller:
F-TRIP
6ODO 6TRIP 1 6TRIP 2
6F-TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen,
selecteert u deze door op de toets “SE-
LECT” te drukken en daarna de toets
“RESET” minstens vier seconden lang
ingedrukt te houden. Wanneer u de
brandstofreserve-ritteller niet zelf met
de hand op nul terugstelt, wordt deze
automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en ver-
schijnt de vorige weergavemodus
weer.Klokweergave
1. Klok
2. Toets "SELECT"
3. Toets "RESET"
Draai de sleutel naar "ON".
Om de klok op tijd te zetten
1. Houd de toets "SELECT" min-
stens twee seconden lang inge-
drukt.
2. Als de uuraanduiding begint te
knipperen, drukt u op de "RESET"-
toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de toets "SELECT" en de
minutenaanduiding zal gaan knip-
peren.
4. Druk op de toets "RESET" om de
minuten in te stellen.
5. Druk op de toets "SELECT" en
laat deze daarna los om de klok
te starten.
Zelfdiagnosesystemen
1. Waarschuwingslampje motorstoring “U”
2. Controlelampje startblokkering “ ”
Dit model is uitgerust met een zelfdiag-
nosesysteem voor diverse elektrische
circuits. Wanneer in een van deze cir-
cuits een storing optreedt, gaat het
waarschuwingslampje voor motorsto-
ring knipperen. Als dit zich voordoet,
vraag dan een Yamaha dealer de ma-
chine te controleren. Dit model is ook
uitgerust met een zelfdiagnosesysteem
voor het startblokkeersysteem. Draai
de sleutel naar "ON". Wanneer in een
van de circuits van het startblokkeer-
systeem een storing optreedt, gaat het
controlelampje startblokkering knippe-
ren en geeft een foutcode weer. Als dit
zich voordoet, vraag dan een Yamaha
dealer de machine te controleren.
Page 22 of 97
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-8
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Als het controlelampje eerst vijfmaal
langzaam knippert en dan herhaalde-
lijk tweemaal snel, betreft het mogelijk
een signaalstoring. Als deze fout zich
voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de
codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit
de buurt van het contactslot en bewaar
niet meer dan één startblokkeersleutel
aan dezelfde sleutelring! Startblok-
keersleutels kunnen signaalstoring
veroorzaken, waardoor de motor mo-
gelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan
weer uit en probeer hem opnieuw
te starten met de standaardsleu-
tels.
3. Als de motor niet kan worden ge-
start met een of beide standaard-
sleutels, breng dan het voertuig,
de codeersleutel en beide stan-
daardsleutels naar een Yamaha
dealer en laat de standaardsleu-
tels opnieuw coderen.Als het controlelampje startblokkering
met een foutcode knippert, laat uw
voertuig dan door een Yamaha dealer
controleren.
DCA11590LET OP:
Wanneer het display een foutcode
aangeeft, moet de machine zo spoe-
dig mogelijk worden gecontroleerd
om motorschade te voorkomen.
Instelfunctie voor helderheid
controlelampje
●Helderheid controlelampje:
Met deze functie kunt u de helder-
heid van de controlelampjes afstem-
men op de hoeveelheid licht buiten.
De helderheid van de
controlelampjes afstemmen
1. Draai de sleutel naar "ON".
2. Druk op de toets "SELECT" om
de kilometermodus te selecteren,
en houd daarna de toets "RE-
SET" minstens vijf seconden lang
ingedrukt.
3. Nadat u de toets "RESET" losge-
laten heeft, selecteert u vervol-
gens het door u gewenste niveau
van helderheid door op de toets
"RESET" te drukken.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel an-
tidiefstal-alarmsysteem. Neem contact
op met een Yamaha dealer voor nadere
informatie.
Page 23 of 97
DAU12343
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “ ”
2. Dimlichtschakelaar “
/ ”
3. Claxonschakelaar “ ”
4. Richtingaanwijzerschakelaar “ ”
5. Schakelaar alarmverlichting “ ”
Rechts
1. Noodstopschakelaar “
/”
2. Startknop “ ”
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om de kop-
lamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “
/”
Zet deze schakelaar op “ ” voor
grootlicht en op
“” voor dimlicht.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een
claxonsignaal te geven.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om
afslaan naar rechts aan te geven.
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na
loslaten keert de schakelaar terug
naar de middenstand. Om de richting-
aanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is te-
ruggekeerd in de middenstand.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machi-
ne omslaat of als de gaskabel blijft
hangen.
DAU12710
Startknop “ ”
Druk deze knop in om via de startmo-
tor de motor rond te draaien.
DCA10050LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand "ON" of “ ” ,
kan deze schakelaar worden gebruikt
voor het inschakelen van de alarmver-
lichting (gelijktijdig knipperen van alle
richtingaanwijzers).
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
3
Page 24 of 97
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
De alarmverlichting wordt gebruikt in
een noodgeval of om andere verkeers-
deelnemers te waarschuwen als uw
machine stilstaat in een mogelijk ge-
vaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet
gedurende langere tijd als de motor
niet draait omdat hierdoor de accu
kan ontladen.
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan
de linkerstuurgreep. Trek de hendel
naar het stuur toe om de koppeling te
ontkoppelen. Laat de hendel los om
de koppeling te laten aangrijpen. Voor
een soepele werking van de koppeling
moet de hendel snel ingetrokken wor-
den en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van
een sperschakelaar die deel uitmaakt
van het startspersysteem. (Zie pagina
3-19.)
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan
de linkerzijde van de motor en wordt in
combinatie met de koppelingshendel
gebruikt bij het schakelen van de ver-
snellingen van de 5-traps constant-
mesh versnellingsbak op deze motor-
fiets.
Page 25 of 97
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
DAU26822
Remhendel
1. Remhendel
2. Stelwiel voor afstelpositie
3. Pijlteken
4. Afstand
De remhendel bevindt zich aan de rech-
terstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de voorrem te bekrachti-
gen. De remhendel is voorzien van een
stelwiel voor afstelpositie. Om de af-
stand tussen de remhendel en de stuur-
greep af te stellen, wordt het stelwiel ge-
draaid terwijl de hendel van het stuur
vandaan wordt gehouden. Controleer of
het correcte instelpunt op het stelwiel
tegenover het “˙” merkteken op de
remhendel staat.
DAU12941
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de
rechterzijde van de motorfiets. Trap op
het rempedaal om de achterrem te be-
krachtigen.
DAU13070
Tankdop
1. Slotplaatje op de tankdop
2. Ontgrendelen
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop,
steek de sleutel in het slot en draai
hem dan een kwartslag rechtsom. Het
slot wordt ontgrendeld en de tankdop
kan worden verwijderd.
Page 26 of 97
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de
oorspronkelijke positie, neem hem
uit en sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden geslo-
ten met de sleutel in het slot. Boven-
dien kan de sleutel niet worden uitge-
nomen als de tankdop niet correct
gesloten en vergrendeld is.
DWA11090
WAARSCHUWING0
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is afgesloten.
DAU13210
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Vul de
brandstoftank tot onderaan de vulpijp
zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING0
• Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen
zodra deze warm wordt en uitzet.
• Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
DCA10070LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af
met een schone, droge en zachte
doek, de brandstof kan immers
schade toebrengen aan de lak of
aan kunststof onderdelen.
DAU13390
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE
SUPERBENZINE
Inhoud brandstoftank:
15,0 L (3,96 US gal) (3,29 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brand-
stofniveau gaat branden):
4,25 L (1,12 US gal) (0,93 Imp.gal)
Page 27 of 97
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-13
DAUB1300
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Slangklem
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
●Controleer de aansluiting van de
tankbeluchtingsslang/overloop-
slang.
●Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren
of beschadiging en vervang indien
nodig.
●Controleer of het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang/overloop-
slang niet verstopt is en reinig in-
dien nodig.
DCA11400LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi-
ne. Loodhoudende benzine veroor-
zaakt ernstige schade aan inwendi-
ge motoronderdelen als kleppen en
zuigerveren en ook aan het uitlaat-
systeem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op
het gebruik van loodvrije superbenzi-
ne met een octaangetal van RON 95
of hoger. Als de motor gaat detoneren
(pingelen), gebruik dan benzine van
een ander merk. Door loodvrije benzi-
ne te gebruiken gaan bougies langer
mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
●Zorg dat het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang
binnen de slangklem geplaatst is.
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaat-
katalysator.
DWA10860
WAARSCHUWING0
Het uitlaatsysteem is heet nadat de
motor heeft gedraaid. Controleer of
het uitlaatsysteem is afgekoeld al-
vorens onderhoudswerkzaamheden
uit te voeren.
Page 28 of 97
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Aanbrengen van het duozadel
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Steek het uitsteeksel aan de
voorzijde van het duozadel in de
zadelbevestiging zoals getoond,
en druk dan de achterzijde van
het zadel omlaag om te vergren-
delen.
2. Neem de sleutel uit.
DAUB1311
Zadels
Duozadel
1. Ontgrendelen
Verwijderen van het duozadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot
en draai hem linksom.
2. Trek het duozadel los.
DCA10700LET OP:
De volgende voorzorgsmaatrege-
len moeten worden genomen om
brand of andere schaderisico's te
voorkomen.
●Gebruik uitsluitend loodvrije
benzine. Bij gebruik van lood-
houdende benzine zal onher-
stelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
●Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals
op gras of op ander materiaal
dat gemakkelijk vlamvat.
●Laat de motor niet te lang aan-
een stationair draaien.
Page 29 of 97
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-15
1. Yamaha U-LOCK-slot (optie)
2. Riemen
3. Boordgereedschapsset
Het duozadel is dusdanig ontworpen
dat er een origineel Yamaha U-slot on-
deraan het zadel kan worden beves-
tigd. (Andere typen sloten passen mo-
gelijk niet.) Als u een U-slot aan het
zadel bevestigt, zet het dan goed vast
met de riemen. Als het U-slot niet aan
het zadel bevestigd is, maak dan de
riemen vast om deze niet te verliezen.
Bestuurderszadel
1. Bouten de bestuurderszadel
Verwijderen van het
bestuurderszadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Verwijder de bouten en trek dan
het bestuurderszadel los.
Aanbrengen van het
bestuurderszadel
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Steek het uitsteeksel aan de voor-
zijde van het bestuurderszadel in
de zadelbevestiging zoals ge-
toond, plaats het zadel in de oor-
spronkelijke positie en zet de bou-
ten daarna vast.
2. Installeer het duozadel.
OPMERKING:
Controleer of de zadels stevig zijn ver-
grendeld alvorens te gaan rijden.
Page 30 of 97
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10A. Afstand (veervoorspanning)
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai om de veervoorspanning te
verhogen en zo de vering stugger
te maken de stelmoer in de rich-
ting (a). Draai om de veervoor-
spanning te verlagen en zo de ve-
ring zachter te maken de
stelmoer in de richting (b).
OPMERKING:
●Verricht de afstelling met de spe-
ciale sleutel in de boordgereed-
schapsset.
●De afstelling voor veervoorspan-
ning wordt gecontroleerd door de
afstand A te meten, zoals getoond
in de afbeelding. Hoe korter de af-
stand A, hoe lager de veervoor-
spanning; hoe langer de afstand
A, hoe hoger de veervoorspan-
ning. Per elke complete omwente-
ling van de stelmoer verandert af-
stand A met 1,5 mm (0,059 in).
●Bij het meten van de afstand A
moet het achterwiel van de grond
af zijn. (Zie pagina 6-36.)
DAUB1330
Afstellen van de
schokdemperunit
1. Stelring veervoorspanning
2. Borgmoer
(a) Draai om de veervoorspanning te verhogen
(b) Draai om de veervoorspanning te verlagen
Deze schokdemperunit is uitgerust met
een stelmoer voor veervoorspanning.
DCA10100
WAARSCHUWING0
Probeer nooit een stelmechanisme
voorbij de maximum- of minimu-
minstelwaarden te verdraaien.