display Alfa Romeo Giulia 2016 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2016, Model line: Giulia, Model: Alfa Romeo Giulia 2016Pages: 204, PDF Size: 5.01 MB
Page 60 of 204

Symbool Wat het betekent
STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Het symbool gaat branden, samen met een zoemer, om aan te geven dat er een storing in de automatische versnellingsbak is.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
16)
TE LAAG PEIL MOTOROLIE
Het symbool gaat branden en er verschijnt een bericht op het display om laag peil motorolie aan te duiden.
Op de QV-versie moet het niveau ook worden gecontroleerd met gebruik van de peilstok onder de bagageruimte (zie hoofdstuk
"Onderhoud en verzorging").
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
(indien aanwezig)
Het symbool schakelt in wanneer de snelheidslimiet van 120 km/h wordt overschreden.
BELANGRIJK
16)Door blijven rijden terwijl dit symbool brandt kan leiden tot ernstige schade aan de versnellingsbak, waardoor deze defect raakt. De olie kan
ook oververhit raken: contact met hete motor of componenten op hoge temperatuur van het uitlaatsysteem kunnen leiden tot brand.
Gele symbolen
Symbool Wat het betekent
STORING STARTONDERBREKING / INBRAAKPOGING
Storing startonderbreking
Het symbool gaat branden om een storing van de startonderbreking aan te geven.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Inbraakpoging
Het symbool gaat branden wanneer de startinrichting in de stand AAN wordt gezet, om een mogelijke inbraakpoging die
gedetecteerd is door het alarmsysteem aan te geven.
Elektronische sleutel niet herkend
Dit symbool wordt ingeschakeld wanneer de motor wordt gestart en de elektronische sleutel niet wordt herkend door het
systeem.
Storing alarmsysteem
Dit symbool verschijnt om een storing van het alarmsysteem aan te geven.
58
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 68 of 204

Groene symbolen
Symbool Wat het betekent
DIMLICHT (op 7" TFT display)
Het lampje gaat branden wanneer het dimlicht wordt ingeschakeld.
START & STOP HANDELING
Het waarschuwingslampje gaat branden in geval van Start & Stop Evo-systeeminterventie (de motor afzetten).
Wanneer de motor weer gestart is, gaat het waarschuwingslampje uit (zie voor de manieren om de motor weer te starten
paragraaf "Start & Stop Evo" in het hoofdstuk "Starten en rijden").
CRUISE-CONTROL
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer het Cruise-Control systeem wordt geactiveerd.
Blauwe symbolen
Symbool Wat het betekent
AUTOMATISCH GROOTLICHT (op 7" TFT-display)
Het symbool gaat branden wanneer het automatisch grootlicht wordt ingeschakeld.
GROOTLICHT (op 7" TFT display)
Het symbool gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.
66
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 70 of 204

ACTIEVE
VEILIGHEIDSSYSTEMEN
Het voertuig kan voorzien zijn van de
volgende actieve
veiligheidsvoorzieningen:
ABS (antiblokkering van de wielen);
DTC (Regeling aandrijflijn);
ESC (Electronic Stability Control)
(Elektronische Stabiliteitsregeling);
TC (Traction Control) (Tractieregeling);
PBA (Hydraulic Brake Assist)
(Hydraulische remondersteuning);
HSA (Hill Starting Assist)
(Ondersteuning bij wegrijden op een
helling);
AST (Alfa™ Steering Torque);
ATV (Alfa™ Active Torque Vectoring).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
ABS (Anti-lock Braking System)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat het
voertuig ook tijdens paniekremmen
onder controle gehouden kan worden en
de remweg wordt geoptimaliseerd.
Het systeem grijpt in tijdens het remmen
wanneer de wielen dreigen te blokkeren
tijdens paniekremmen of onder slechteadhesiecondities, waarbij blokkering
vaker kan voorkomen.
Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van het
voertuig wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Het geheel wordt aangevuld met het
EBD-systeem (Electronic Braking Force
Distribution) dat voor de verdeling van de
remkracht tussen de voor- en de
achterwielen zorgt.
Inwerkingtreding van het systeem
De ABS uitgerust op dit voertuig is
voorzien van de "Brake-by-wire"-functie
(Remsysteem - IBS). Wanneer dit
systeem wordt de rempedaalbesturing
gegeven door het intrappen van het
rempedaal niet hydraulisch maar
elektronisch overgebracht, daarom is de
lichte pulsatie die gevoeld kon worden op
het pedaal bij het traditionele systeem,
niet langer voelbaar.
30) 31) 32) 33) 34) 35)
DTC-SYSTEEM (Regeling aandrijflijn)(indien aanwezig)
Sommige versies van dit voertuig zijn
uitgerust met een vierwielaandrijving
(AWD), geactiveerd op aanvraag, die u
een optimale rijmanier geven voor
ontelbare rijcondities enwegoppervlakken. Het systeem
reduceert slippen van de banden tot een
minimum, herverdeelt automatisch het
koppel naar de voorste en achterste
wielen, waar nodig.
Om brandstofbesparing tot een
maximum te verhogen, gaat het voertuig
met AWD automatisch over op
achtervierwielaandrijving (RWD)
wanneer de weg en de
milieuomstandigheden zodanig zijn dat
de banden daardoor niet gaan slippen.
Wanneer de weg en de
milieuomstandigheden betere tractie
vereisen, gaat het voertuig automatisch
in de AWD-modus.
36)
De rijmodus, RWD of AWD, wordt
getoond op het
instrumentenpaneeldisplay.
BELANGRIJK Als het storingssymbool
van het systeem inschakelt na het
starten van de motor of tijdens het rijden,
betekent dit dat het AWD-systeem niet
goed werkt. Het waarschuwingsbericht
activeert vaak, het wordt aanbevolen om
de onderhoudswerkzaamheden te
verrichten.
37)
68
VEILIGHEID
Page 77 of 204

bestuurder niet waarschuwen voor een
mogelijke botsing met een vooroprijdend
voertuig, ongeacht de instelling via het
Connect-systeem.
BELANGRIJK Elke keer dat de motor
wordt gestart, wordt het systeem
geactiveerd, onafhankelijk van waar hij
was toen hij werd uitgeschakeld.
Deze functie is niet actief bij een snelheid
lager dan 7 km/h of hoger dan 200 km/h.
Het systeem is actief wanneer:
elke keer dat de motor wordt gestart;
het actief (AAN) is op het
Connect-systeem;
de startinrichting op AAN staat;
de voertuigsnelheid tussen 7 en
200 km/h ligt;
de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd;
de "Alfa DNA™ Pro" kiesschakelaar
niet in RACE-positie is (waar aanwezig).
De gevoeligheid van het systeem
wijzigen
De gevoeligheid van het systeem kan
gewijzigd worden via het Connect-
systeemmenu, door een van de volgende
drie opties te kiezen: "Nabij", "Med" of
"Ver". Zie voor het wijzigen van de
instellingen de beschrijving in het
Connect-systeem supplement.
De van te voren ingestelde optie is "Med".
Met deze instelling, waarschuwt hetsysteem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met de voorligger
wanneer dat voertuig zich op een
standaard afstand, tussen die van de
andere twee instellingen, bevindt.
Met de gevoeligheid van het systeem
ingesteld op "Ver", zal het systeem de
bestuurder voor een mogelijke botsing
met het vooroprijdende voertuig
waarschuwen wanneer dat voertuig zich
op een grotere afstand bevindt,
waardoor de mogelijkheid wordt
geboden om de remmen lichter en
geleidelijker te bedienen. Deze instelling
biedt de bestuurder de grootst mogelijke
reactietijd om een
mogelijk ongeval te
voorkomen.
Met de optie ingesteld op "Nabij", zal het
systeem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met het
vooroprijdende voertuig waarschuwen
wanneer dat voertuig zich dichtbij
bevindt. Deze instelling biedt de
bestuurder bij een mogelijke botsing een
kortere reactietijd in vergelijking met de
instellingen "Med" en "Ver", maar staat
een meer dynamische rijstijl van de auto
toe.
De instelling van de gevoeligheid van het
systeem wordt in het geheugen bewaard
wanneer de motor wordt afgezet.Melding beperkte werking van het
systeem
Als het speciale bericht wordt
weergegeven, kan een toestand zijn
opgetreden die de werking van het
systeem beperkt. De mogelijke redenen
voor deze beperking zijn een blokkering
van het zicht van de camera of een
storing.
In deze toestand kan normaal met de
auto gereden worden, alleen is het
automatisch remmen in geval van een
dreigende botsing niet beschikbaar.
Wanneer er een belemmering wordt
aangegeven, de zone van de voorruit
reinigen die wordt aangegeven bij fig. 69.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking terugkeren.
Als de fout aanhoudt, contact op nemen
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Melding storing van het systeem
Als het systeem wordt uitgeschakeld en
een speciaal bericht op het display wordt
weergegeven, dan is er een storing in
systeem aanwezig.
In dit geval kan er nog steeds met de auto
gereden worden, maar wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk contact
op te nemen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
75
Page 78 of 204

Melding radar niet beschikbaar
Als de omstandigheden zodanig zijn dat
de radar niet correct obstakels kan
detecteren, wordt het systeem
uitgeschakeld en verschijnt er een
speciaal bericht op het display. Dit
gebeurt meestal in het geval van slecht
zicht, zoals wanneer het sneeuwt of
zwaar regent.
De werking van het systeem kan ook
tijdelijk zijn verstoord door de
aanwezigheid van hindernissen op de
bumper, zoals modder, vuil of ijs. In die
gevallen verschijnt er een speciaal
bericht op het display en wordt het
systeem uitgeschakeld. Dit bericht kan
soms verschijnen onder omstandigheden
met hoge lichtreflectie (bijvoorbeeld in
tunnels met reflecterende wanden, of bij
ijs en/of sneeuw). Wanneer de
omstandigheden die de werking van het
systeem hebben beperkt ophouden, zal
het systeem naar een normale en
volledige werking terugkeren.
In enkele uitzonderlijke gevallen kan dit
speciaal bericht verschijnen als er in het
gezichtsveld van de radar geen voertuig
of object wordt gedetecteerd.
Als weersomstandigheden niet de echte
reden zijn achter dit bericht, controleer
dan of de sensor vuil is. Het kan namelijk
nodig zijn te reinigen of een eventuele
belemmering te verwijderen in de zonedie wordt getoond in fig. 68.
Als het bericht vaak verschijnt, zelfs in
afwezigheid van weersomstandigheden
als sneeuw, regen, modder of andere
belemmeringen, neem dan contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk om
de sensoruitlijning te laten controleren.
Bij afwezigheid van zichtbare
belemmeringen, kan het reinigen van het
radaroppervlak, door handmatig de
decoratieve kapbekleding te verwijderen,
vereist zijn. Laat deze werkzaamheden
uitvoeren door het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Het wordt aanbevolen geen
toestellen, accessoires of
aerodynamische bevestigingen te
installeren voor de sensor of deze te
verduisteren op enige wijze, omdat dit de
correcte werking van het systeem in
gevaar kan brengen.
Alarm frontale botsing met actieve
remwerking
(indien aanwezig)
Als deze functie wordt geselecteerd,
worden de remmen bediend om de
snelheid van het voertuig te verminderen
bij mogelijke frontale botsingen.
Deze functie oefent extra remdruk uit als
de remdruk die de bestuurder uitoefent
niet volstaat om een potentiële frontale
botsing te voorkomen.De functie is actief bij snelheden hoger
dan 7 km/h.
Rijden onder bijzondere
omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden, zoals
bijvoorbeeld:
rijden in de buurt van een bocht;
Het voertuig voor u is een rotonde aan
het verlaten;
voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd;
andere voertuigen die van rijstrook
veranderen;
voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
kan de activering van het systeem
onverwachts of vertraagd zijn. De
bestuurder moet daarom bijzonder
voorzichtig zijn en de controle over het
voertuig behouden om in alle veiligheid te
blijven rijden.
BELANGRIJK In bijzonder complexe
verkeerssituaties kan de bestuurder het
systeem handmatig uitschakelen via het
Connect-systeem.
Rijden in de buurt van een bocht
Bij het in- of uitrijden van een ruime bocht
kan het systeem een voorligger
waarnemen die echter niet op dezelfde
rijstrook zit fig. 70. In dergelijke gevallen
kan het systeem geactiveerd worden.
76
VEILIGHEID
Page 81 of 204

voorgeschreven koude
spannningswaarde.
Het systeem wordt automatisch
geüpdatet en het waarschuwingslampje
dooft wanneer het systeem de
bijgewerkte waarden van de
bandenspanning ontvangt. Mogelijk moet
de auto maximaal 20 minuten met een
snelheid hoger dan 25 km/h rijden
voordat het TPMS deze informatie
ontvangt.
Werkingsvoorbeeld
Uitgaande van een voorgeschreven
koude bandenspanning (d.w.z. auto staat
minimaal 3 uur stil) van 2,3 bar, een
omgevingstemperatuur van 20°C en een
gedetecteerde bandenspanning van
1,95 bar, resulteert een
temperatuurverlaging van -7°C in een
afname van de bandenspanning,
waardoor deze op ongeveer 1,65 bar
komt. Deze spanning is voldoende laag
om het
waarschuwingslampje in te
schakelen.
Het opwarmen van de banden door het
rijden met de auto kan de
bandenspanning tot ongeveer 1,95 bar
verhogen, maar het
waarschuwingslampje zal blijven
branden. In deze situatie, zal het lampje
slechts uitschakelen nadat de banden zijn
opgepompt tot de voorgeschreven koude
spanningswaarde voor de auto.
BELANGRIJK Het TPMS is ontworpen
voor standaardbanden en -wielen. De
voorgeschreven spanningen en de
daaruit volgende alarmdrempels die in
het TPMS zijn ingesteld, zijn gebaseerd
op de afmetingen van de banden die op
de auto zijn gemonteerd. Het gebruik van
reservewielen van een andere maat, type
en/of ontwerp dan de standaardwielen
kan leiden tot onregelmatige werking van
het systeem en beschadiging van de
sensoren. 'After-market' gemonteerde
wielen kunnen de sensoren beschadigen.
Het gebruik van after-market
afdichtmiddelen voor banden kan leiden
tot schade aan de sensoren van het Tyre
Pressure Monitoring Systeem (TPMS).
Na gebruik van een after-market
afdichtmiddel voor banden, wordt
geadviseerd naar een werkplaats van het
Alfa Romeo Servicenetwerk te gaan om
de sensoren te laten controleren.
Monteer na controle en afstelling van de
bandenspanning altijd de ventieldop om
te voorkomen dat vocht en vuil
binnendringen die de sensoren van het
Tyre Pressure Monitoring Systeem
kunnen beschadigen.
MELDING ONVOLDOENDE
BANDENSPANNING
Als onvoldoende spanning bij een of meer
banden wordt gedetecteerd, gaat het
waarschuwingslampje
op hetinstrumentenpaneel branden en worden
de speciale berichten op het display
weergegeven. Het systeem geeft de band
of banden met onvoldoende spanning
ook op grafische wijze aan. Er klinkt ook
een geluidssignaal.
Stop in dit geval de auto, controleer de
bandenspanning van elke band en blaas
ze op tot de voorgeschreven koude
bandenspanning, aangegeven op het
display of in het speciale TPMS menu.
TPMS TIJDELIJK UITGESCHAKELD
TPMS controlebericht
Indien er een systeemstoring aanwezig is,
gaat het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden knipperen en
blijft daarna permanent branden. Er
klinkt ook een geluidssignaal.
Een speciaal bericht en streepjes "- -" in
plaats van de spanningswaarde worden
op het display weergegeven, om aan te
geven dat detecteren onmogelijk is.
Wanneer de startinrichting op STOP en
terug naar AAN wordt gezet, wordt de
meldingssequentie herhaald als de
storing nog steeds aanwezig is.
Het waarschuwingslampje
dooft
wanneer de storingsconditie verdwijnt en
bij sommige versies wordt opnieuw de
spanningswaarde in plaats van de
streepjes getoond.
79
Page 82 of 204

Er kan in de volgende gevallen een
storing in het systeem optreden:
sterke radiofrequentiegeluiden
kunnen de regelmatige werking van het
TPMS verhinderen. Deze toestand wordt
met een speciaal bericht op het display
aangegeven. Dit bericht verdwijnt
automatisch zodra de radiofrequentie-
interferentie geen invloed meer heeft op
het systeem.
het after-market aanbrengen van
gekleurde folie op de ruiten die
interfereert met de radiogolven die het
TPMS uitzendt;
ophoping van lagen sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten;
het gebruik van sneeuwkettingen;
gebruik van velgen/banden zonder
TPMS-sensoren;
Nadat de lekke band is gerepareerd met
het originele afdichtmiddel van de
"TireKit" bandenreparatiekit, moet de
vorige toestand hersteld worden, zodat
het waarschuwingslampje
niet brandt
tijdens een normale rit.
Uitschakeling TPMS
Het TPMS kan uitgeschakeld worden
door de wielen voorzien van TPMS te
vervangen door andere die hiermee niet
zijn uitgerust (bijv. bij vervanging van de
wielen in de winter) en indien compatibel
met het land van aanschaf dat deze
mogelijkheid beschikbaar stelt. Rijdvervolgens minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/h.
Het TPMS zal een geluidssignaal laten
horen, het waarschuwingslampje
zal
ongeveer 75 seconden knipperen en blijft
vervolgens permanent branden en op het
instrument wordt het bericht "Controle
TPMS" met enkele streepjes (– –)
weergegeven in plaats van de
spanningswaarden.
Vanaf de volgende startcyclus zal het
TPMS geen geluidssignaal laten horen en
op het display wordt het bericht
"Controle TPMS-systeem" niet meer
weergegeven, maar de streepjes worden
nog wel weergegeven in plaats van de
spanningswaarde.
BELANGRIJK
54)Het systeem is een rijhulpsysteem, het
waarschuwt de bestuurder NIET bij nadering
van voertuigen buiten de detectiezones. De
bestuurder moet altijd voldoende aandacht
houden voor het verkeer en de
wegomstandigheden en voor het controleren
van het traject van het voertuig.
55)Het Forward Collision Warning (FCW)
systeem wordt automatisch buiten werking
gesteld wanneer de RACE modus wordt
geselecteerd.56)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
57)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is, dan
kan de automatische remingreep gestopt
worden (bijv. om een eventuele manoeuvre
om het obstakel te vermijden mogelijk te
maken).
58)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren en
voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn buiten
beschouwing gelaten.
59)Als de auto op een rollenbank geplaatst
moet worden voor
onderhoudswerkzaamheden of als hij
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv. een
ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via in de instellingen van het
Connectsysteem.
60)De aanwezigheid van het TPMS ontslaat
de bestuurder niet van de verplichting om de
bandenspanning regelmatig te controleren,
met inbegrip van de reserveband, en correct
onderhoud uit te voeren: het systeem is niet
bedoeld om een mogelijk defect aan een
band aan te geven.
80
VEILIGHEID
Page 83 of 204

61)Controleer de bandenspanning bij koude
banden. Als de bandenspanning om welke
reden dan ook bij warme banden moet
worden gecontroleerd, dan mag de spanning
niet worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven waarde. Herhaal de
controle wanneer de banden koud zijn.
62)Bij montage van een of meer wielen
zonder sensoren, zal het systeem niet langer
beschikbaar zijn en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het display, tot
alle wielen met sensoren weer gemonteerd
zijn.
63)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijv. bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot
stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
64)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden. Het
TPMS-systeem kan tijdelijk onvoldoende
spanning aangeven. Controleer in dergelijke
gevallen de bandenspanning bij koude
banden en herstel zo nodig de juiste
spanningswaarde.
65)Wanneer standaardbanden moeten
worden vervangen door winterbanden (en
omgekeerd), moet het TPMS-systeem hierop
worden afgesteld. Dit mag alleen door het
Alfa Romeo Servicenetwerk worden
verricht.66)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met een Alfa Romeo Servicenetwerk. De
montage/verwijdering van de banden en/of
velgen vereisen bijzondere zorg. Om
beschadiging of verkeerde montage van de
sensoren te voorkomen, dienen
montage-/demontagewerkzaamheden
uitsluitend door specialisten uitgevoerd te
worden. Neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
BELANGRIJK
19)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals zware
regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw.
20)De sectie van de bumber voor de sensor
mag niet bedekt zijn met stickers, extra
koplampen of enig ander voorwerp.
21)De interventie van het systeem kan
onverwacht of vertraagd zijn wanneer
andere voertuigen ladingen transporteren
die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant of
van de achterkant, in verhouding tot de
normale afmeting van het voertuig.
22)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen of
een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.23)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Alfa Romeo
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
24)Knoei niet aan of voer geen interventie
uit aan de radarsensor of aan de camera op
de voorruit. Neem in geval van een storing
van de sensor contact op met een Alfa
Romeo Servicenetwerk.
25)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
26)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond de
sensor (paneel dat de sensor bedekt op de
linkerkant van de bumper). In het geval van
een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht worden
weergegeven dat de sensor gerepareerd
moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Alfa Romeo Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.
27)Bij het slepen van een trailer, een
voertuig of tijdens laadmanoeuvres op een
voertuigtransport (of in het voertuig voor
transport), moet het systeem worden
uitgeschakeld via het Connect system.
81
Page 86 of 204

SBA (Gordelwaarschuwing)
SYSTEEM
Het SBA-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampjes branden op het
instrumentenpaneel en pictogrammen op
het display) en een geluidssignaal (zie de
volgende paragrafen).
OPMERKING Neem contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om de
zoemer uit te schakelen. Het
geluidssignaal kan te allen tijde via het
Connect systeem weer ingeschakeld
worden.
GEDRAG WAARSCHUWINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL VOOR
Wanneer de startinrichting naar AAN
wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(zie fig. 79 )
enkele seconden branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels voor.
Bij stilstaand voertuig, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (met de inzittende op de
stoel) niet is vastgemaakt, blijft het
waarschuwingslampje permanent
branden.Zodra de drempel van 8 km/h gedurende
enkele seconden wordt overschreden
(variabel volgens de
voertuigomstandigheden) terwijl de
veiligheidsgordels aan bestuurders- of
passagierszijde (met passagier op de
stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er een
geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 105 seconden branden.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen in
werking treedt dan blijft hij actief voor de
gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
Wanneer de achteruitversnelling, tijdens
de cyclus waarschuwingssignalen, wordt
ingeschakeld, wordt het geluidssignaal
uitgeschakeld en gaat het
waarschuwingslampje
permanent
branden. De cycluswaarschuwingssignalen wordt hervat
zodra de snelheid van 8 km/h weer
overschreden wordt.
GEDRAG PICTOGRAM
VEILIGHEIDSGORDEL ACHTERBANK
(indien aanwezig)
De pictogrammen worden weergegeven
op het display (fig. 80 ) enkele seconden
nadat de startinrichting naar de stand
AAN is gedraaid, ze verdwijnen na
ongeveer 30 seconden.
Nadat er een portier gesloten wordt, of
na een wijziging in de status van het
vastmaken van de gordel, worden de
pictogrammen weer gedurende ongeveer
30 seconden weergegeven, waarna ze
verdwijnen.
De op het display weergegeven
pictogrammen geven aan:
1.veiligheidsgordellinksachter;
2-veiligheidsgordelmidden achter, (voor
bepaalde versies/markten);
3-veiligheidsgordelrechtsachter.
7906066S0001EM
84
VEILIGHEID
Page 87 of 204

De pictogrammen worden weergegeven
in overeenstemming met de
veiligheidsgordels van de achterbank, en
blijven ongeveer 30 seconden branden na
de laatste statusverandering van de
veiligheidsgordels:
als de veiligheidsgordel is
vastgemaaktis het bijbehorende
pictogram groen;
als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaaktis het bijbehorende
pictogram rood;
Als de veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een geluidssignaal
(3 "piepjes") en gaat het bijbehorende
pictogram op het display branden.
Bovendien zullen de pictogrammen weer
30 seconden gaan branden, elke keer als
een van de achterportieren wordt gesloten.
Voor elke veiligheidsgordel die wordtlosgemaakt wordt een apart visueel signaal
(rood knipperend lampje) ingeschakeld.
Het pictogram wordt groen nadat de
bijbehorende veiligheidsgordel is
vastgemaakt.
De pictogrammen voor de achterbank
doven ongeveer 30 seconden na het
laatste signaal, ongeacht de status van
de veiligheidsgordel (rood of groen
pictogram).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor wat betreft de veiligheidsgordels
van de achterbank, zal het SBR-systeem
alleen aangeven of de veiligheidsgordels
niet zijn vastgemaakt (rood pictogram) of
wel vastgemaakt (groen pictogram), niet
de aanwezigheid van passagiers.
De waarschuwingslampjes/
pictogrammen zijn allemaal uit als alle
veiligheidsgordels (voor en achter) zijn
vastgemaakt wanneer de startinrichting
in de stand AAN staat.
Voor de achterbank gaan de
pictogrammen enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand AAN is
gedraaid branden, ongeacht de status
van de veiligheidsgordels (zelfs als de
gordels allemaal zijn vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/
pictogrammen gaan branden als de
status van minstens één gordel verandert
van vastgemaakt naar losgemaakt of
andersom.
GORDELSPANNERS
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor en achter met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op hun
plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Het blijkt dat de gordelspanners hebben
gewerkt als de gordel niet meer opgerold
wordt.
De auto is ook uitgerust met een tweede
gordelspanner bij de voorste
veiligheidsgordels (gemonteerd bij de
dorpellijst). De activering hiervan kan
herkend worden aan de verkorting van de
metalen kabel.
Tijdens de werking van de gordelspanner
kan er wat rook ontsnappen. Deze rook is
niet schadelijk en duidt niet op
brandgevaar.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen.
Als de gordelspanner door uitzonderlijke
natuurlijke gebeurtenissen (bijv.
overstromingen, vloedgolven enz.) met
water en/of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hem te
laten vervangen.
8006066S0002EM
85