sensor Alfa Romeo Giulia 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2017, Model line: Giulia, Model: Alfa Romeo Giulia 2017Pages: 232, PDF Size: 3.89 MB
Page 83 of 232

voorzichtig zijn en de controle over het
voertuig behouden om in alle veiligheid te
blijven rijden.
BELANGRIJK In bijzonder complexe
verkeerssituaties kan de bestuurder het
systeem handmatig uitschakelen via het
Connect-systeem.
Rijden in de buurt van een bocht
Bij het in- of uitrijden van een ruime bocht
kan het systeem een voorligger
waarnemen die echter niet op dezelfde
rijstrook zit fig. 71. In dergelijke gevallen
kan het systeem geactiveerd worden.
Het voertuig voor u is een rotonde aan
het verlaten.
Op een rotonde kan het systeem de
aanwezigheid detecteren van een
voertuig dat de rotonde aan het verlaten
is en gesneden in fig. 72.Voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd
Het systeem kan geen voertuigen
waarnemen die zich weliswaar voor het
voertuig bevinden, maar zich buiten het
bereik van de radarsensor bevinden of
niet reageren op kleine voertuigen zoals
fietsen of motorfietsen fig. 73.Andere voertuigen die van rijstrook
veranderen
Voertuigen die plotseling van rijstrook
wisselen en op de rijstrook van het eigen
voertuig of binnen het bereik van de
radarsensor komen, kunnen ervoor
zorgen dat het systeem in werking treedt
fig. 74.
Voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden
Het systeem kan tijdelijk reageren op een
voertuig dat het bereik van de
radarsensor kruist en zich dwars hierop
verplaatst fig. 75.
7106016S0005EM
7206016S0010EM
7306016S0006EM
7406016S0007EM
81
Page 84 of 232

WaarschuwingenHet systeem is niet ontworpen om
botsingen te voorkomen en kan mogelijke
omstandigheden die tot een ongeval
leiden niet van te voren detecteren. Het
niet in acht nemen van deze
waarschuwing kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Het systeem kan in werking treden,
door de door de auto gevolgde baan te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals vangrails,
verkeersborden, slagbomen voor
parkeerzones, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt van
wegwerkzaamheden of voorwerpen die
zich hoger dan de auto bevinden (bijv. een
viaduct). Op dezelfde manier kan het
systeem in werking treden binnen
parkeergarages met meerdereverdiepingen of tunnels, of wegens een
schittering op het wegdek. Deze
mogelijke activeringen zijn een gevolg
van de werkelijke rijscenariodekking door
het systeem en mogen niet worden
beschouwd als fouten.
Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als de
auto wordt gebruikt op een traject, dan
moet het systeem uitgeschakeld worden,
om onnodige waarschuwingen te
voorkomen. Automatische uitschakeling
wordt aangegeven door het aangaan van
het speciale lampje/symbool op het
instrumentenpaneel (zie de aanwijzingen
in de paragraaf "Lampjes en berichten",
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System)
62) 63) 64) 65) 66) 67) 68)
30)
De auto is uitgerust met het
controlesysteem van de bandenspanning
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System), dat de bestuurder een
onvoldoende bandenspanning meldt op
basis van de koude spanning aangegeven
in het hoofdstuk "Technische gegevens".
Dit systeem omvat een RF-zendersensor
die op elk wiel is gemonteerd (op de velg
in de band) en die gegevens over de
spanningswaarde van elke band naar deregeleenheid stuurt fig. 76.
De spanning varieert op basis van de
temperatuur met ongeveer 0,07 bar elke
6,5°C. Dit betekent dat een afname van
de buitentemperatuur overeenkomt met
een afname van de bandenspanning. Pas
altijd de bandenspanning bij koude
banden aan. De koude bandenspanning is
de spanning na minstens 3 uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder dan
1,6 km na dit interval van 3 uur.
De koude bandenspanning mag de
maximale bandenspanning aangegeven
op de schouder van de band niet
overschrijden: zie voor meer informatie
de aanwijzingen in de paragraaf "Velgen
en banden", in het hoofdstuk "Technische
gegevens".
De bandenspanning neemt toe tijdens het
rijden in de auto. Dit is normaal en vereist
geen regeling van de spanning.
7506016S0008EM
7606016S0009EM
82
VEILIGHEID
Page 85 of 232

Het TPMS-systeem informeert de
bestuurder over mogelijk onvoldoende
bandenspanning als deze om welke reden
ook onder de waarschuwingslimiet zakt,
waaronder de effecten van lage
temperatuur en normaal verlies van
bandenspanning.
Het TPMS zal stoppen met het aangeven
van onvoldoende bandenspanning
wanneer deze gelijk of hoger is dan de
voorgeschreven koude bandenspanning.
Dus als een onvoldoende
bandenspanning wordt gemeld (
waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel brandt), verhoog dan
de bandenspanning tot de
voorgeschreven koude
spannningswaarde.
Het systeem wordt automatisch
geüpdatet en het waarschuwingslampje
dooft wanneer het systeem de
bijgewerkte waarden van de
bandenspanning ontvangt. Mogelijk moet
de auto maximaal 20 minuten met een
snelheid hoger dan 25 km/h rijden
voordat het TPMS deze informatie
ontvangt.
Werkingsvoorbeeld
Uitgaande van een voorgeschreven
koude bandenspanning (d.w.z. auto staat
minimaal 3 uur stil) van 2,3 bar, een
omgevingstemperatuur van 20°C en een
gedetecteerde bandenspanning van1,95 bar, resulteert een
temperatuurverlaging van -7°C in een
afname van de bandenspanning,
waardoor deze op ongeveer 1,65 bar
komt. Deze spanning is voldoende laag
om het
waarschuwingslampje in te
schakelen.
Het opwarmen van de banden door het
rijden met de auto kan de
bandenspanning tot ongeveer 1,95 bar
verhogen, maar het
waarschuwingslampje zal blijven
branden. In deze situatie, zal het lampje
slechts uitschakelen nadat de banden zijn
opgepompt tot de voorgeschreven koude
spanningswaarde voor de auto.
BELANGRIJK Het TPMS is ontworpen
voor standaardbanden en -wielen. De
voorgeschreven spanningen en de
daaruit volgende alarmdrempels die in
het TPMS zijn ingesteld, zijn gebaseerd
op de afmetingen van de banden die op
de auto zijn gemonteerd. Het gebruik van
reservewielen van een andere maat, type
en/of ontwerp dan de standaardwielen
kan leiden tot onregelmatige werking van
het systeem en beschadiging van de
sensoren. 'After-market' gemonteerde
wielen kunnen de sensoren beschadigen.
Het gebruik van after-market
afdichtmiddelen voor banden kan leiden
tot schade aan de sensoren van het Tyre
Pressure Monitoring Systeem (TPMS).Na gebruik van een after-market
afdichtmiddel voor banden, wordt
geadviseerd naar een werkplaats van het
Alfa Romeo Servicenetwerk te gaan om
de sensoren te laten controleren.
Monteer na controle en afstelling van de
bandenspanning altijd de ventieldop om
te voorkomen dat vocht en vuil
binnendringen die de sensoren van het
Tyre Pressure Monitoring Systeem
kunnen beschadigen.
MELDING ONVOLDOENDE
BANDENSPANNING
Als onvoldoende spanning bij een of meer
banden wordt gedetecteerd, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en worden
de speciale berichten op het display
weergegeven. Het systeem geeft de band
of banden met onvoldoende spanning
ook op grafische wijze aan. Er klinkt ook
een geluidssignaal.
Stop in dit geval de auto, controleer de
bandenspanning van elke band en blaas
ze op tot de voorgeschreven koude
bandenspanning, aangegeven op het
display of in het speciale TPMS menu.
83
Page 86 of 232

TPMS TIJDELIJK UITGESCHAKELD
TPMS controlebericht
Indien er een systeemstoring aanwezig is,
gaat het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden knipperen en
blijft daarna permanent branden. Er
klinkt ook een geluidssignaal.
Een speciaal bericht en streepjes "- -" in
plaats van de spanningswaarde worden
op het display weergegeven, om aan te
geven dat detecteren onmogelijk is.
Wanneer de startinrichting op STOP en
terug naar AAN wordt gezet, wordt de
meldingssequentie herhaald als de
storing nog steeds aanwezig is.
Het waarschuwingslampje
dooft
wanneer de storingsconditie verdwijnt en
bij sommige versies wordt opnieuw de
spanningswaarde in plaats van de
streepjes getoond.
Er kan in de volgende gevallen een
storing in het systeem optreden:
sterke radiofrequentiegeluiden
kunnen de regelmatige werking van het
TPMS verhinderen. Deze toestand wordt
met een speciaal bericht op het display
aangegeven. Dit bericht verdwijnt
automatisch zodra de radiofrequentie-
interferentie geen invloed meer heeft op
het systeem.
het after-market aanbrengen van
gekleurde folie op de ruiten die
interfereert met de radiogolven die hetTPMS uitzendt;
ophoping van lagen sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten;
het gebruik van sneeuwkettingen;
gebruik van velgen/banden zonder
TPMS-sensoren;
Nadat de lekke band is gerepareerd met
het originele afdichtmiddel van de
"TireKit" bandenreparatiekit, moet de
vorige toestand hersteld worden, zodat
het waarschuwingslampje
niet brandt
tijdens een normale rit.
Uitschakeling TPMS
Het TPMS kan uitgeschakeld worden
door de wielen voorzien van TPMS te
vervangen door andere die hiermee niet
zijn uitgerust (bijv. bij vervanging van de
wielen in de winter) en indien compatibel
met het land van aanschaf dat deze
mogelijkheid beschikbaar stelt. Rijd
vervolgens minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/h.
Het TPMS zal een geluidssignaal laten
horen, het waarschuwingslampje
zal
ongeveer 75 seconden knipperen en blijft
vervolgens permanent branden en op het
instrument wordt het bericht "Controle
TPMS" met enkele streepjes (– –)
weergegeven in plaats van de
spanningswaarden.
Vanaf de volgende startcyclus zal het
TPMS geen geluidssignaal laten horen en
op het display wordt het bericht"Controle TPMS-systeem" niet meer
weergegeven, maar de streepjes worden
nog wel weergegeven in plaats van de
spanningswaarde.
BELANGRIJK
56)Het systeem is een rijhulpsysteem, het
waarschuwt de bestuurder NIET bij nadering
van voertuigen buiten de detectiezones. De
bestuurder moet altijd voldoende aandacht
houden voor het verkeer en de
wegomstandigheden en voor het controleren
van het traject van het voertuig.
57)Het Forward Collision Warning (FCW)
systeem wordt automatisch buiten werking
gesteld wanneer de RACE modus wordt
geselecteerd.
58)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de bestuurder,
die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in volledige
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
moet altijd de op veilige afstand te rijden ten
opzichte van het voertuig dat voor hem rijdt.
59)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is, dan
kan de automatische remingreep gestopt
worden (bijv. om een eventuele manoeuvre
om het obstakel te vermijden mogelijk te
maken).
60)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren en
voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn buiten
beschouwing gelaten.
84
VEILIGHEID
Page 87 of 232

61)Als de auto op een rollenbank geplaatst
moet worden voor
onderhoudswerkzaamheden of als hij
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv. een
ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via in de instellingen van het
Connectsysteem.
62)De aanwezigheid van het TPMS ontslaat
de bestuurder niet van de verplichting om de
bandenspanning regelmatig te controleren,
met inbegrip van de reserveband, en correct
onderhoud uit te voeren: het systeem is niet
bedoeld om een mogelijk defect aan een
band aan te geven.
63)De bandenspanning moet worden
gecontroleerd bij stilstaande en koude
banden; als de bandenspanning om welke
reden dan ook bij warme banden wordt
gemeten, verlaag de bandenspanning dan
niet, ook al is deze hoger dan de
voorgeschreven waarde. Herhaal de
controle wanneer de banden koud zijn.
64)Bij montage van een of meer wielen
zonder sensoren, zal het systeem niet langer
beschikbaar zijn en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het display, tot
alle wielen met sensoren weer gemonteerd
zijn.
65)Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij
een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijv. bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot
stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.66)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden. Het
TPMS-systeem kan tijdelijk onvoldoende
spanning aangeven. Controleer in dergelijke
gevallen de bandenspanning bij koude
banden en herstel zo nodig de juiste
spanningswaarde.
67)Wanneer standaardbanden moeten
worden vervangen door winterbanden (en
omgekeerd), moet het TPMS-systeem hierop
worden afgesteld. Dit mag alleen door het
Alfa Romeo Servicenetwerk worden
verricht.
68)Wanneer een wiel wordt vervangen, is
het raadzaam ook de rubberen
ventielpakking te vervangen: neem contact
op met een Alfa Romeo Servicenetwerk. De
montage/verwijdering van de banden en/of
velgen vereisen bijzondere zorg. Om
beschadiging of verkeerde montage van de
sensoren te voorkomen, dienen
montage-/demontagewerkzaamheden
uitsluitend door specialisten uitgevoerd te
worden. Neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
BELANGRIJK
21)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals zware
regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw.
22)De sectie van de bumber voor de sensor
mag niet bedekt zijn met stickers, extra
koplampen of enig ander voorwerp.23)De interventie van het systeem kan
onverwacht of vertraagd zijn wanneer
andere voertuigen ladingen transporteren
die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant of
van de achterkant, in verhouding tot de
normale afmeting van het voertuig.
24)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen of
een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
25)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Alfa Romeo
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
26)Knoei niet aan of voer geen interventie
uit aan de radarsensor of aan de camera op
de voorruit. Neem in geval van een storing
van de sensor contact op met een Alfa
Romeo Servicenetwerk.
27)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
85
Page 88 of 232

28)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond de
sensor (paneel dat de sensor bedekt op de
linkerkant van de bumper). In het geval van
een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht worden
weergegeven dat de sensor gerepareerd
moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Alfa Romeo Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.
29)Bij het slepen van een trailer, een
voertuig of tijdens laadmanoeuvres op een
voertuigtransport (of in het voertuig voor
transport), moet het systeem worden
uitgeschakeld via het Connect system.
30)De Bandenreparatiekit, voorzien bij het
voertuig, is compatibel met de TPMS
sensoren. Het gebruik van andere
afdichtmiddelen dan die in de
oorspronkelijke kit kunnen van negatieve
invloed zijn op de werking. Als andere dan de
originele afdichtmiddelen worden gebruikt,
wordt geadviseerd de TPMS-sensoren te
laten controleren door een gekwalificeerd
reparatiecentrum.BESCHERMINGSSYSTEMEN
INZITTENDEN
Tot de belangrijkste
veiligheidsvoorzieningen van de auto
behoren de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBA (Gordelwaarschuwing) Systeem;
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
frontairbags en zijairbags.
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang dat
de beschermingssystemen op de juiste
manier gebruikt worden om het maximaal
mogelijke veiligheidsniveau voor de
bestuurder en de passagiers te
garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf "Hoofdsteunen"
in het hoofdstuk "Kennismaking met het
voertuig".
VEILIGHEIDSGORDELS
Alle veiligheidsgordels hebben drie
verankeringspunten, elk met hun eigen
oprolmechanisme.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven en
kan hij zich aanpassen aan het lichaam
van de inzittende. In het geval van een
ongeval, zal de gordel geblokkeerd
worden waardoor het risico van impact
binnenin het interieur en het naar buiten
geslingerd worden van een persoon
beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt gebruikt
houden en moet er ook voor zorgen dat
andere inzittenden van het voertuig deze
voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
86
VEILIGHEID
Page 111 of 232

Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u
zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u
laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen,
zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.
STARTEN EN RIJDEN
DEMOTORSTARTEN...........................110
PARKEREN.................................111
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK . ............114
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK................115
"ALFA DNA™" SYSTEEM.........................118
START & STOP-EVO............................119
SNELHEIDSBEGRENZER.........................120
CRUISE-CONTROL.............................121
ACTIVE CRUISE CONTROL........................123
PARKEERSENSORENSYSTEEM....................131
WAARSCHUWING RIJBAANOVERSCHRIJDING (LDW)
SYSTEEM..................................133
ACHTERUITKIJKCAMERA / DYNAMISCH RASTER.........135
TANKEN...................................136
EEN AANHANGER TREKKEN......................139
Page 125 of 232

ACTIVE CRUISE CONTROL
(indien aanwezig)
116) 117) 118) 119) 120) 121)
40) 41) 42) 43) 44) 45) 46)
De Active Cruise Control (ACC) is een
elektronisch bestuurd rijhulpsysteem dat
de werking van de Cruise Control
combineert met een controlefunctie van
de afstand van het voorliggende voertuig.
Met dit systeem kan het voertuig op een
gewenste snelheid worden gehouden
zonder het gaspedaal in te hoeven
drukken, waarbij bovendien een bepaalde
afstand van de voorligger wordt bewaard
(de afstand kan door de bestuurder
worden ingesteld).
De Active Cruise Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor achter de
voorbumper fig. 110 en een camera in
het midden van de voorruit fig. 111 om
de nabije aanwezigheid van een
voorligger te detecteren.Het systeem verhoogt het rijcomfort dat
door de elektronische Cruise Control
wordt geboden als u op de snelweg of op
wegen buiten de bebouwde kom met
weinig verkeer rijdt.Waarschuwingen
Als de sensor geen voorligger detecteert,
houdt het systeem een vast ingestelde
snelheid aan.
Als de sensor een voorligger detecteert,
grijpt het systeem automatisch in door
enigszins te remmen (of gas te geven) om
de oorspronkelijk ingestelde snelheid
niet te overschrijden. Dit gebeurt op
zodanige wijze dat het voertuig de vooraf
ingestelde afstand bewaart terwijl het
probeert zich aan te passen aan de
snelheid van de voorligger.
In onderstaande gevallen is de prestatie
van het systeem niet gegarandeerd en
daarom is het aanbevolen om het
systeem uit te schakelen door op de knop
fig. 112 te drukken:
bij mist, harde regen, sneeuw, druk
verkeer en complexe rijsituaties (bijv. bij
wegwerkzaamheden op de snelweg);
in de buurt van een bocht (bochtige
wegen), op bevroren, besneeuwde of
gladde wegen of wegen met steile
hellingen of afdalingen;
invoegen op een afslagstrook of op
een afrit van de autosnelweg; r slepen van
een aanhanger;
een aanhangwagen slepen;
wanneer de omstandigheden veilig
rijden op een constante snelheid niet
mogelijk maken.
11006016S0003EM
11106016S0004EM
123
Page 127 of 232

Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden:
het systeem kan de afstand tussen het
voertuig en de voorligger niet
controleren. In dit geval wordt de
snelheid alleen bepaald door de stand
van het gaspedaal.
Zodra het gaspedaal wordt losgelaten,
keert het systeem terug naar een
normale werking.
Het systeem kannietworden ingesteld:
als het rempedaal wordt ingedrukt;
als de remmen oververhit zijn;
als de elektrische parkeerrem is
ingeschakeld;
als een van de modaliteiten P
(parkeren), R (achteruit), of N (vrijstand)
actief is;
wanneer de toeren van de motor
boven een maximum drempel komen;
als de snelheid van het voertuig niet
binnen het instelbare snelheidsbereik
valt;
als het ESC-systeem in werking is
getreden of zojuist zijn werking
beëindigd heeft (of ABS of andere
stabiliteitscontrolesystemen);
als het ESC-systeem is uitgeschakeld;
als een automatische remwerking
wordt uitgevoerd door het Forward
Collision Warning Plus-systeem (indien
aanwezig);
bij een defect van het systeem zelf;
bij afgezette motor;
bij een belemmering van de
radarsensor (in dit geval moet de zone
van de voorruit waar zich de sensor
bevindt worden schoongemaakt).
Bij ingesteld systeem veroorzaken de
hierboven beschreven condities
bovendien een annulering of een
uitschakeling van het systeem voor
tijdsperioden die kunnen variëren
afhankelijk van de condities.
BELANGRIJK Het systeem wordt niet
uitgeschakeld als bij ingedrukt gaspedaal
hogere snelheden worden bereikt dan
ingesteld kunnen worden (180 km/h of
110 mph, voor instrumentenpanelen met
meeteenheid in mph). Onder deze
omstandigheden kan het systeem niet
correct werken en wordt dus geadviseerd
om het uit te schakelen.
SNELHEIDSVERANDERING
Snelheidstoename
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verhoogd door de SET
schakelaar omhoog te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verhoogd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden, met tussenpozen van 10 km/h,
tot de knop wordt losgelaten, daarna
wordt de nieuwe snelheid opgeslagen.Snelheidsafname
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verlaagd door de SET
schakelaar omlaag te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verlaagd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid steeds verder
verlaagd worden, met intervallen van
10 km/h, tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
BELANGRIJK Het bewegen van de
SET-schakelaar zorgt ervoor dat de
snelheid wordt aangepast volgens de
geselecteerde meeteenheid ("metrisch"
of "imperiaal") ingesteld op het Radio
Infotainment Systeem (zie speciaal
supplement).
Waarschuwingen
Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden, kan het voertuig versnellen tot
boven de ingestelde snelheid. Als in dit
geval op de knop SET wordt gedrukt,
wordt de snelheid ingesteld op de huidige
snelheid van het voertuig.
Als op de knop SET wordt gedrukt om de
snelheid te verlagen en de motorrem het
voertuig niet voldoende afremt om de
ingestelde snelheid te bereiken, dan
treedt het remsysteem automatisch in
werking. Het systeem handhaaft de
ingestelde snelheid zowel op een helling
125
Page 129 of 232

De afstand van het voorliggende voertuig
is evenredig aan de snelheid.
Het tijdsinterval ten opzichte van het
voorliggende voertuig blijft constant en
varieert van 1 seconde (voor de instelling
met 1 balk voor de korte afstand) tot
2 seconden (voor de instelling met
4 balken voor de maximale afstand).
De instelling van de afstand wordt op het
display weergegeven via een speciaal
pictogram.
Bij het eerste gebruik van het systeem is
de instelling van de afstand 4 (maximaal).
Zodra de afstand door de bestuurder
wordt gewijzigd, wordt de nieuwe
afstand ook na uitschakeling en
inschakeling van het systeem in het
geheugen opgeslagen.Afname van de afstand
Druk op de knop fig. 117 en laat hem los
om de instelling van de afstand te
verlagen. Telkens wanneer op de knop
wordt gedrukt, neemt de afstand met één
balk af (korter).
Als er geen voorliggers zijn, wordt de
ingestelde snelheid gehandhaafd. Als de
kortste afstand eenmaal is bereikt kan
door nog een druk op de knop de langste
afstand worden ingesteld.
Als een voertuig wordt gesignaleerd die
op dezelfde rijbaan rijdt met een lagere
snelheid, verandert het pictogram op het
display van grijs naar wit: het systeem
regelt automatisch de snelheid van het
voertuig om de instelling van de afstand
te behouden, onafhankelijk van de
ingestelde snelheid.Het voertuig handhaaft de ingestelde
afstand totdat:
het voorliggende voertuig versnelt
met een hogere snelheid dan is ingesteld;
het voorliggende voertuig de rijbaan
verlaat of uit het detectieveld van de
sensor van het Active Cruise
Control-systeem verdwijnt;
de instelling van de afstand wordt
gewijzigd;
Het systeem Active Cruise Control
wordt uitgeschakeld / in pauze gezet.
BELANGRIJK De maximaal door het
systeem toegepaste remwerking is
beperkt. De bestuurder kan in elk geval,
zo nodig, altijd handmatig remmen.
BELANGRIJK Als het systeem voorziet
dat het remniveau onvoldoende is om de
ingestelde afstand te handhaven, wordt
de nadering tot het voorgaande voertuig
aan de bestuurder gesignaleerd met de
weergave van de melding 'BRAKE!'
('Remmen!') of door een speciaal bericht
op het display, de nadering die
voorafgaat. Er klinkt bovendien een
geluidssignalering. In dit geval moet
onmiddellijk in de nodige mate geremd
worden om de veiligheidsafstand van het
voorliggende voertuig te handhaven.
11607146S0019EM
11707146S0015EM
127