display Alfa Romeo Giulietta 2015 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2015, Model line: Giulietta, Model: Alfa Romeo Giulietta 2015Pages: 288, PDF Size: 7.3 MB
Page 14 of 288
SYMBOLEN
Sommige onderdelen van de auto zijn
voorzien van gekleurde plaatjes met
daarop symbolen die de
voorzorgsmaatregelen aangeven die in
acht genomen moeten worden
wanneer het betreffende onderdeel
wordt gebruikt. Onder de motorkap is
tevens een plaatje aangebracht,
waarop de betekenis van deze
symbolen wordt toegelicht.
ALFA ROMEO CODE
SYSTEEM
IN HET KORT
Dit is een elektronische
startblokkering die de beveiliging
tegen diefstalpogingen verbetert. Het
systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de
contactsleutel wordt verwijderd.
In elke sleutel zit een elektronisch
apparaatje dat het uitgezonden
signaal, afkomstig van een antenne
die in het contactslot is ingebouwd,
kan identificeren wanneer de motor
gestart wordt. Het signaal, dat elke
keer dat de auto wordt gestart wijzigt,
is het "wachtwoord" waarmee de
regeleenheid de sleutel herkent
en het starten van de motor vrijgeeft.
1)
Werking
Elke keer dat de motor wordt gestart
door de sleutel naar de stand MAR
te draaien, stuurt de regeleenheid van
het Alfa Romeo CODE systeem een
herkenningscode naar de
motorregeleenheid om de
startblokkering uit te schakelen.Deze code wordt alleen verzonden als
de regeleenheid van het Alfa Romeo
CODE systeem de door de sleutel
verstuurde code herkent.
Elke keer dat de contactsleutel naar
STOP wordt gedraaid, schakelt het Alfa
Romeo CODE-systeem de functies
van de elektronische motorregeleenheid
uit.
Onregelmatige werking
Als de code tijdens het starten niet
correct wordt herkend, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden (bij
sommige versies verschijnt er een
bericht samen met een symbool op het
display).
Draai in dit geval de sleutel naar STOP
en vervolgens naar MAR; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer dan
nogmaals met een van de andere
geleverde sleutels. Neem contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk als
de motor nog steeds niet gestart kan
worden.
10
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 15 of 288
Inschakeling van
waarschuwingslampje
tijdens het rijden
❒Als het waarschuwingslampje
gaat branden (of als het symbool
op het display verschijnt), betekent
dit dat het systeem een zelfdiagnose
uitvoert (bijv. bij een spanningsval).
❒Als het waarschuwingslampje
blijft branden (of het symbool op
het display blijft staan), neem dan
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
1) De elektronische onderdelen in de
sleutels kunnen beschadigen als
de sleutel aan sterke schokken
wordt blootgesteld. Om een
correcte werking van de
elektronische componenten in de
sleutel te garanderen, mag deze
nooit aan direct zonlicht
blootgesteld worden.
DE SLEUTELS
CODE-CARD
(voor bepaalde versies/markten)
De CODE-card fig. 5 wordt samen met
de sleutels geleverd en vermeldt:
❒A - elektronische code;
❒B - mechanische code.
Bewaar deze codes op een veilige
plaats, maar niet in de auto.
SLEUTEL ZONDER
AFSTANDSBEDIENING
Werking
De metalen baard A fig. 6 bedient:
❒het contactslot;
❒de portiersloten.SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
De metalen baard A bedient:
❒het contactslot;
❒de portiersloten.
Druk op knop B om de metalen baard
in/uit te klappen.
1)
5A0K0544
6A0K0545
7A0K0546
11
Page 16 of 288
Portieren en slot van
bagageruimte
ontgrendelen
Druk kort op knop
: ontgrendeling
van de portieren, tijdgestuurde
inschakeling binnenverlichting en
dubbel knipperen van de
richtingaanwijzers (voor bepaalde
versies/markten).
De portieren worden automatisch
ontgrendeld wanneer de afsluiter van
de brandstoftoevoer ingrijpt.
Als bij vergrendeling van de portieren,
een of meerdere portieren of de
achterklep niet correct gesloten zijn,
beginnen de led en de
richtingaanwijzers snel te knipperen.
Portieren en slot van
bagageruimte
vergrendelen
Druk kort op knop
: vergrendeling
van de portieren, tijdgestuurde
uitschakeling binnenverlichting en een
maal knipperen van de
richtingaanwijzers (voor bepaalde
versies/markten).Als een of meer portieren open zijn,
worden ze niet vergrendeld. Dit wordt
aangegeven door het snel knipperen
van de richtingaanwijzers (voor
bepaalde versies/markten). De portieren
worden vergrendeld ook als de
achterklep open staat.
Wanneer een snelheid van meer dan 20
km/h wordt bereikt, worden de
portieren automatisch vergrendeld als
deze specifieke functie is ingesteld
(alleen bij versies met multifunctioneel
herconfigureerbaar display).
Wanneer de portieren van buiten de
auto worden vergrendeld (met de
afstandsbediening), gaat led A fig. 8
enkele seconden branden en daarna
knipperen (bewakingsfunctie).Wanneer de portieren van binnen de
auto worden vergrendeld (door te
drukken op de
knop op het
dashboard), blijft de led continu
branden.
Bagageruimte openen
Druk op de knop
om de
bagageruimte op afstand te openen.
De richtingaanwijzers knipperen twee
maal om aan te geven dat de
bagageruimte geopend is.
EXTRA
AFSTANDSBEDIENINGEN
AANVRAGEN
Het systeem kan maximaal 8 sleutels
met ingebouwde afstandsbediening
herkennen. Als een nieuwe
afstandsbediening nodig mocht zijn,
neem dan contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk en neem de
CODE-card (voor bepaalde versies/
markten), een identiteitsbewijs en
de autodocumenten die de eigendom
aantonen mee.
8A0K0588
12
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 34 of 288
H - selectieknoppen voor handmatige
luchtdistributie;
I - aan/uit knop MAX-DEF functie (snel
ontwasemen/ontdooien van de ruiten
voor), achterruitverwarming en
verwarmde buitenspiegels (voor
bepaalde versies/markten);
L - draaiknop regeling luchttemperatuur
passagierszijde;
M - Knop voor inschakeling MONO
functie (uitlijnen van de ingestelde
temperaturen) bestuurderszijde/
passagierszijde;
N - Knop voor inschakeling AUTO
functie (automatische werking).
BESCHRIJVING
De automatische dual-zone
klimaatregeling zorgt voor een aparte
temperatuurregeling in twee zones:
bestuurderszijde en passagierszijde.
Het systeem zorgt voor het behoud van
het comfort en compenseert eventuele
schommelingen door de
klimaatomstandigheden.
OpmerkingDe referentietemperatuur
is 22°C voor een optimale
comfortregeling.De automatisch gecontroleerde
parameters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
❒luchtverdeling naar de luchtroosters
aan bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
❒inschakeling van de compressor
(voor koelen/ontvochtigen van de
lucht);
❒luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig
worden versteld door het systeem te
gebruiken en door een of meer functies
te kiezen en de betreffende parameters
te wijzigen. Hierbij wordt echter de
automatische regeling van de functies
die handmatig zijn gewijzigd
uitgeschakeld: het systeem grijpt alleen
in om veiligheidsredenen.
De handmatige instellingen hebben
altijd voorrang boven de automatische
instellingen en blijven opgeslagen tot de
AUTO knop wordt ingedrukt, behalve
in de gevallen dat het systeem om
veiligheidsredenen ingrijpt.Als men handmatig een functie
aanpast, blijven de andere functies
automatisch geregeld. De hoeveelheid
lucht die in het interieur wordt gevoerd
houdt geen verband met de snelheid
van de auto; deze wordt elektronisch
geregeld door de ventilator.
De temperatuur van de toegevoerde
lucht wordt altijd automatisch geregeld
op basis van de op het display
ingestelde temperatuur (behalve
wanneer het systeem is uitgeschakeld
of onder bepaalde omstandigheden
waarin de compressor is
uitgeschakeld).
2)
Het systeem biedt handmatige instelling
van de volgende parameters en
functies:
❒luchttemperatuur aan
bestuurderszijde/passagierszijde
voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling);
❒luchtverdeling met 7 standen;
❒inschakelen van de compressor;
❒snel ontwasemen/ontdooien;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakeling van het systeem.
30
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 35 of 288
WERKWIJZEN
KLIMAATREGELSYSTEEM
Het systeem kan op verschillende
manieren ingeschakeld worden: het
verdient echter aanbeveling op de
AUTO-knop te drukken en de
draaiknoppen te gebruiken om de
gewenste temperatuur in te stellen.
Op die manier wordt de temperatuur,
de hoeveelheid en de verdeling van de
lucht in het interieur volledig
automatisch door het systeem
geregeld. Het systeem regelt ook de
luchtrecirculatie en de inschakeling van
de aircocompressor.
Tijdens de automatische werking van
het systeem, kan men op elk ogenblik
de ingestelde temperatuur, de
luchtdistributie en de ventilatorsnelheid
wijzigen d.m.v. de betreffende knoppen:
het systeem past automatisch de
eigen instellingen aan aan de nieuwe
instellingen.
Wanneer tijdens de automatische
werking (AUTO) de luchtdistributie en/of
de luchtopbrengst gewijzigd worden
en/of de inschakeling van de
compressor en/of de recirculatie, dan
verdwijnt de melding AUTO.Wanneer tijdens de volledige
automatische werking (FULL AUTO) de
luchtdistributie en/of de luchtopbrengst
gewijzigd worden en/of de inschakeling
van de compressor en/of de
recirculatie, dan verdwijnt de melding
FULL.
Op die manier regelt het
klimaatregelsysteem alle functies
automatisch, uitgezonderd de functies
die handmatig werden versteld. De
ventilatorsnelheid is gelijk voor alle
zones in de passagiersruimte.
REGELING
LUCHTTEMPERATUUR
Draai de knop A of L naar rechts of
naar links om de luchttemperatuur te
regelen: knop A voor de zone linksvoor,
knop L voor de zone rechtsvoor in het
interieur. De ingestelde temperaturen
worden op de displays weergegeven.
Druk op de knop MONO om de
temperatuur tussen de twee zones uit
te lijnen.
Draai aan de knop L om terug te keren
naar gescheiden beheer van
luchttemperaturen in de twee zones.Draai de knoppen helemaal naar rechts
of links om respectievelijk de functie
HI (maximaal verwarming) of LO
(maximale koeling) in te schakelen.
Draai aan de knop om deze functies uit
te schakelen en om de gewenste
temperatuur in te stellen.
REGELING
LUCHTVERDELING
Door op een van de knoppen (
//
) te drukken, kan handmatig een
van de 7 instellingen voor de
luchtverdeling worden gekozen:
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen van de
voorruit en de voorste zijruiten om
deze te ontwasemen of te
ontdooien.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen in het midden
en aan de zijkant van het
dashboard om de borst en het
gelaat tijdens het warme seizoen te
verkoelen.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen voor de
beenruimten voor en achter. Deze
luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur,
waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
31
Page 37 of 288
Als minstens een van de automatisch
door het systeem geregelde functies
(luchtrecirculatie, luchtverdeling,
ventilatorsnelheid of uitschakeling van
de aircocompressor) met de hand
gewijzigd wordt, gaat de led uit om aan
te geven dat het klimaatregelsysteem
niet meer automatisch alle functies
regelt.
BELANGRIJK Als het systeem de
verlangde comfortsituatie in het interieur
niet meer kan garanderen, dan gaat
de ingestelde temperatuur enkele
seconden op de display knipperen.
Druk op de AUTO-knop om de
automatische werking na een of meer
handmatige instellingen te herstellen.
MONO-KNOP
Druk op de MONO-knop (led op de
knop brandt) om de luchttemperatuur
aan passagierszijde uit te lijnen met die
aan de bestuurderszijde.
Deze functie zorgt voor een
eenvoudigere temperatuurregeling
wanneer de bestuurder de enige
inzittende is.
Gebruik de draaiknop L om de
luchttemperatuur aan passagierszijde in
te stellen en terug te keren naar de
gescheiden regeling van de
luchttemperatuur.LUCHTRECIRCULATIE EN
INSCHAKELING VAN DE
AQS-FUNCTIE (Air
Quality System)
(voor bepaalde versies/markten)
De luchtrecirculatie kan op de volgende
manieren worden uitgevoerd:
❒automatische inschakeling: tekst A
op knop B brandt;
❒geforceerde inschakeling (interne
luchtrecirculatie altijd ingeschakeld):
aangegeven door de led op de knop
en opschrift A uit;
❒geforceerde uitschakeling
(luchtrecirculatie altijd uitgeschakeld,
lucht van buitenaf toegevoerd):
aangegeven door gedoofde led op
de knoppen
knoppen A en
opschrift A op knop B uit.
Geforceerde in-/uitschakeling kan
gekozen worden door knop
in te
drukken.
Wanneer de knop
wordt ingedrukt
(knop E uit), schakelt de klimaatregeling
automatisch de interne luchtrecirculatie
in (led op knop
A brandt). Het
blijft mogelijk om de recirculatie van de
buitenlucht in te schakelen (led op de
knop is uit) en andersom, door het
indrukken van knop
.De AQS-functie (Air Quality System)
(voor bepaalde versies/markten) kan
niet worden uitgeschakeld als de
knop wordt ingedrukt (LED op knop
E uit).
Inschakeling AQS-
functie (Air Quality
System)
(voor bepaalde versies/markten)
De AQS-functie schakelt automatisch
de luchtrecirculatie in wanneer de
buitenlucht vervuild is (bijv. in de file en
in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde
AQS-functie, activeert het systeem na
een vooringesteld tijdsinterval de
onafgebroken werking van de interne
luchtrecirculatie, gedurende circa 1
minuut de invoer van buitenlucht om de
lucht in het interieur te verversen. Dit
vindt ongeacht het
verontreinigingsniveau van de
buitenlucht plaats.
33
Page 38 of 288
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie
kan de verlangde comfortsituatie
(verwarmen of koelen van het interieur)
sneller worden bereikt. Het wordt
echter afgeraden de luchtrecirculatie in
te schakelen op regenachtige of koude
dagen om beslagen ruiten te
voorkomen, vooral als het aircosysteem
niet is ingeschakeld. Bij lage
buitentemperaturen wordt de
recirculatie uitgezet (lucht wordt van
buitenaf gevoerd) om beslagen ruiten te
voorkomen.
In de automatische werking wordt de
regeneratie automatisch geregeld
naargelang de
omgevingsomstandigheden.
BELANGRIJK Het wordt afgeraden de
interne luchtcirculatie in te schakelen bij
lage buitentemperaturen, aangezien
de ruiten sneller kunnen beslaan.
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op de knop C om de
aircocompressor in/uit te schakelen (de
inschakeling wordt aangegeven door
het knipperen van de led op knop). De
uitschakeling van de aircocompressor
blijft in het geheugen opgeslagen,
ook na het afzetten van de motor.Wanneer de compressor wordt afgezet,
wordt de luchtcirculatie uitgeschakeld
om beslagen ruiten te voorkomen
en wordt ook de AQS-functie
uitgeschakeld (voor bepaalde
versies/markten).
In dit geval gaat de AUTO led uit, ook al
kan het klimaatregelsysteem de
gewenste temperatuur handhaven. Als
de gewenste temperatuur niet kan
worden gehandhaafd, zullen de
temperaturen enkele seconden
knipperen.
Druk, om de automatische regeling van
de inschakeling van de compressor
weer te herstellen, opnieuw op knop C
of de AUTO-knop.
Bij uitgeschakelde compressor:
❒als de buitentemperatuur hoger is
dan wat is ingesteld voor het
interieur, dan kan het systeem niet
aan de gewenste instelling voldoen.
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van de
temperatuurwaarden op de display
voor enkele seconden;
❒kan de ventilatorsnelheid handmatig
gereset worden.Bij ingeschakelde compressor en met
draaiende motor, kan de handmatige
ventilatie niet onder de minimum
ventilatiesnelheid liggen (slechts een led
brandt).
BELANGRIJK Bij uitgeschakelde
compressor, kan er geen lucht in het
interieur worden gevoerd met een
temperatuur die lager is dan de
buitentemperatuur. Bovendien zouden,
onder bepaalde
omgevingsomstandigheden, de ruiten
snel kunnen beslaan omdat de lucht
niet ontvochtigd is.
SNEL ONTWASEMEN/
ONTDOOIEN VAN DE
VOORRUIT (MAX-DEF
functie)
Druk op de knop
om het snel
ontwasemen/ontdooien van de voorruit
en de voorste zijruiten in te schakelen
(led op knop aan).
De klimaatregeling voert de volgende
taken uit:
❒compressor aan (als de
weersomstandigheden geschikt zijn);
❒luchtrecirculatie uit;
❒maximum luchttemperatuur (HI) in
beide zones;
34
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 43 of 288
Als de geactiveerde sensor slecht
werkt, worden het stadslicht en het
dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt
de storing van de sensor op het display
weergegeven.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te
schakelen en deze lichten indien nodig
handmatig in te schakelen.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar A fig. 31 op
, staan,
en de hendel naar het stuurwiel tot
tegen de aanslag worden getrokken.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot tegen de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het
waarschuwingslampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht
continu in te schakelen als de
automatische inschakeling koplampen
ingeschakeld is.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A fig.
31. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
MISTACHTERLICHTEN
Zie voor het in- en uitschakelen van de
mistachterlichten het hoofdstuk
"Bedieningselementen".
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de
richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit als het stuurwiel weer
wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijbaan
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde naar de
instabiele stand. De richtingaanwijzer
aan de gekozen kant knippert vijf maal
en wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, hendel A binnen
2 minuten na het uitzetten van de
motor naar het stuurwiel.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Bovendien gaat, elke keer als de hendel
wordt bediend, het controlelampjeop het instrumentenpaneel
branden. Op het display worden de
voor de functie ingestelde tijdsduur en
de bijbehorende symbolen
weergegeven.
39
Het waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de hendel bediend
wordt en blijft branden tot de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Page 46 of 288
Wanneer de regensensor weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze activering gemeld door één
wisslag van de ruitenwissers, ongeacht
de toestand van de voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking
van de regensensor wordt gewijzigd,
wordt een wisslag uitgevoerd om deze
wijziging te bevestigen.
Als een storing in de regensensor
optreedt terwijl deze actief is, werkt de
ruitenwisser met een snelheid die
overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de
regensensor, ongeacht of er wel of
geen regen op de ruit aanwezig is (de
storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de
ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2esnelheid). De
storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.ACHTERRUITWISSER/
SPROEIER
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 32 van
standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
❒wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de
ruitenwissers voor (maar met de
halve wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde
achteruitrijversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en
als in de achteruit is geschakeld, is de
werking van de achterruitwisser
continu. Door de hendel naar het
dashboard te trekken (onstabiele
stand), wordt de achterruitsproeier
ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve
seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de
achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de
automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de
ruitenwissers voor.
BELANGRIJK
13) Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In
dergelijke omstandigheden wordt
bij overbelasting van de
ruitenwissers de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de
ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als de
ruitenwissers niet meer werken
(ookniet nadat de auto met de
sleutel opnieuw gestart is),
contact opnemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
14) Schakel de ruitenwisser niet in
met van de ruit opgeheven
wisserbladen.
42
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 47 of 288
CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer
dan 30 km/h op lange, droge en
rechte wegen met weinig
veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control
wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer.
Gebruik het systeem niet in de stad.
INSCHAKELEN VAN HET
SYSTEEM
Zet de draaischakelaar A fig. 34 in de
stand ON.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat.
Het is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 5
eversnelling of
hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
Het
lampje gaat branden en, bij
sommige versies/markten, verschijnt er
een bericht op het display om de
inschakeling aan te geven.
DE SNELHEID VAN DE
AUTO OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar A fig. 34 op
ON en trap het gaspedaal in om de
gewenste snelheid te bereiken;
❒beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen: als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
DE OPGESLAGEN
SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid als volgt worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de
opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment
dat de snelheid werd opgeslagen;
❒druk op de RES-knop (B fig. 34).
DE OPGESLAGEN
SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒door het gaspedaal in te trappen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omhoog (+) te zetten
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
34A0K0559
43