sensor Alfa Romeo Giulietta 2015 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2015, Model line: Giulietta, Model: Alfa Romeo Giulietta 2015Pages: 288, PDF Size: 7.3 MB
Page 13 of 288
WEGWIJS IN UW AUTO
Grondige kennis van uw nieuwe auto
begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en
rechtstreekse wijze beschreven hoe uw
auto gemaakt is en hoe hij werkt.
Daarom adviseren u het comfortabel
zittend in uw auto te lezen, dan kunt u
met eigen ogen zien wat hier
beschreven is.SYMBOLEN .................................... 10
ALFA ROMEO CODE SYSTEEM ..... 10
DE SLEUTELS ................................ 11
DIEFSTALALARM ............................ 14
CONTACTSLOT .............................. 16
STOELEN........................................ 17
HOOFDSTEUNEN ........................... 19
STUURWIEL ................................... 20
ACHTERUITKIJKSPIEGELS ............ 21
KLIMAATREGELING........................ 23
KLIMAATCOMFORT........................ 24
HANDBEDIENDE
AIRCONDITIONING ......................... 25
AUTOMATISCHE DUAL-ZONE
KLIMAATREGELING........................ 29
BUITENVERLICHTING .................... 37
RUITEN REINIGEN .......................... 40
CRUISE-CONTROL......................... 43
PLAFONDVERLICHTING................. 45
BEDIENINGSELEMENTEN .............. 47
INTERIEURUITRUSTING ................. 49
ELEKTRISCH SCHUIFDAK.............. 52
PORTIEREN .................................... 54
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ..... 57
BAGAGERUIMTE ............................ 59
MOTORKAP.................................... 62
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................ 63KOPLAMPEN .................................. 64
ESC-SYSTEEM ............................... 65
“ALFA DNA”-SYSTEEM
(DYNAMISCHE CONTROLE VAN
DE AUTO) ....................................... 70
START&STOP SYSTEEM ................ 73
ITPMS (INDIRECT TYRE
PRESSURE MONITORING
SYSTEM) ........................................ 76
EOBD-SYSTEEM (EUROPEAN ON
BOARD DIAGNOSIS) ...................... 78
DUAL PINION
STUURBEKRACHTIGING................ 79
INBOUWVOORBEREIDING VOOR
AUTORADIO ................................... 80
OPTIONELE ACCESSORIES .......... 80
PARKEERSENSOREN..................... 82
TANKEN.......................................... 85
MILIEUBESCHERMING................... 87
9
Page 39 of 288
❒aanpassing van de ventilatorsnelheid
aan de koelvloeistoftemperatuur;
❒luchtstroomverdeling naar de voorruit
en de voorste zijruiten;
❒achterruitverwarming aan.
❒weergave van de ventilatorsnelheid
(led G aan)
BELANGRIJK De MAX-DEF functie blijft
ongeveer 3 minuten ingeschakeld
vanaf het ogenblik waarop de
koelvloeistoftemperatuur warm genoeg
is om de ruiten snel te kunnen
ontwasemen.
Wanneer de functie ingeschakeld is,
brandt de led op de AUTO-knoppen.
Wanneer deze functie is ingeschakeld,
kunnen alleen de ventilatorsnelheid
en het uitschakelen van de
achterruitverwarming handmatig
worden geregeld.
Wanneer op de knoppen B, C,
of
AUTO wordt gedrukt, schakelt het
systeem de MAX-DEF functie uit.
ACHTERRUITVERWARMING/
Druk op de knopom de
achterruitverwarming in te schakelen
(led op knop brand).Deze functie schakelt na circa 20
minuten of bij het afzetten van de motor
automatisch uit. De functie wordt niet
automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de auto opnieuw wordt
gestart.
Voor bepaalde versies/markten, druk
op de
knop om de verwarmde
buitenspiegels en de verwarming voor
de sproeiers in te schakelen (voor
bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK Plak geen stickers op de
elektrische weerstandsdraden aan de
binnenzijde van de achterruit, om
beschadiging en mogelijk defect ervan
te voorkomen.
Thermisch isolerende
voorruit
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een
thermisch isolerende voorruit die,
wanneer de auto aan zonlicht wordt
blootgesteld, de temperatuurtoename
in het interieur beperkt, wat het comfort
verbetert.Vochtsensor
(voor bepaalde versies/markten)
De vochtsensor helpt te voorkomen dat
de ruiten beslaan. Voor een complete
werking, is het raadzaam de AUTO
functie (led N aan) in te schakelen.
Bij lage buitentemperaturen kan het
gebeuren dat het systeem om
veiligheidsredenen de compressor
automatisch aanzet en de recirculatie
uitzet.
UITSCHAKELING/
INSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELING
Uitschakeling van de
klimaatregeling
Druk op de
-knop (led op knop uit).
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er
geen lucht van buiten binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden
in- of uitgeschakeld;
❒de AQS-functie (Air Quality System)
(voor bepaalde versies/markten) kan
niet worden uitgeschakeld.
35
RUITONTWASEMING
Page 41 of 288
Automatische dual-zone
klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt
automatisch ingeschakeld afhankelijk
van externe weersomstandigheden en
met gestarte motor.
Handmatige
klimaatregeling
De extra verwarming wordt
automatisch ingeschakeld als knop A
naar het rode gebied gedraaid wordt en
de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming
werkt alleen bij lage buitentemperatuur
en motorkoelvloeistoftemperatuur. De
extra verwarming wordt niet
ingeschakeld als de accuspanning laag
is.
BELANGRIJK
2) De klimaatregeling detecteert de
temperatuur in het interieur met
behulp van een sensor van de
gemiddelde stralingstemperatuur
die in een dekseltje onder de
achteruitkijkspiegel is
gemonteerd. Als het zichtveld van
deze sensor belemmerd wordt
door een voorwerp, dan kan de
klimaatregeling minder efficiënt
gaan werken
.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel fig. 31 worden
de meeste buitenlichten bediend. De
buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand MAR.
Het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen op het
dashboard en de middelste tunnel
gaan tegelijk branden met de
buitenverlichting.
31A0K0556
37
Page 42 of 288
DAGVERLICHTING (DRL)
"Daytime Running Lights"
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar A fig. 31 op
gedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan. De andere lampen en
de binnenverlichting blijven uit.
BELANGRIJK De dagverlichting is een
alternatief voor het dimlicht in landen
waar dit tijdens het rijden overdag
verplicht is, en is tevens toegestaan in
landen waar dit niet verplicht is.
BELANGRIJK De dagverlichting mag
het dimlicht niet vervangen tijdens
het rijden in het donker en in tunnels.
Het gebruik van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar A fig. 31
naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld
en het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar A fig. 31 eerst naar
stand
en vervolgens naar stand
te draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(AUTOLIGHT)
(Schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste
infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen
in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het
Setup-menu is ingesteld: hoe hoger
de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld
wanneer de ring A naar fig. 31
wordt gedraaid. Op deze manier
gaan, afhankelijk van de sterkte van het
buitenlicht, het stadslicht en het
dimlicht automatisch branden.BELANGRIJK De schemersensor is niet
in staat om mist te detecteren. In dat
geval moet de verlichting handmatig
ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor
worden ingeschakeld, kunnen ook de
mistlampen (voor bepaalde versies/
markten) en de mistachterlichten
ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch
uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten
(indien ingeschakeld) uitgeschakeld. De
volgende keer dat de lichten
automatisch ingeschakeld worden,
moeten de mistlampen handmatig
ingeschakeld worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen
grootlichtsignalen worden gegeven,
maar het grootlicht zelf kan niet
ingeschakeld worden. Draai, om dit
licht in te schakelen, de ring A naar
en activeer het vaste dimlicht.
Wanneer de lichten automatisch
ingeschakeld zijn en vervolgens door de
sensor uitgeschakeld worden, gaat
eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
38
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 43 of 288
Als de geactiveerde sensor slecht
werkt, worden het stadslicht en het
dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt
de storing van de sensor op het display
weergegeven.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te
schakelen en deze lichten indien nodig
handmatig in te schakelen.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar A fig. 31 op
, staan,
en de hendel naar het stuurwiel tot
tegen de aanslag worden getrokken.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot tegen de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het
waarschuwingslampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht
continu in te schakelen als de
automatische inschakeling koplampen
ingeschakeld is.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A fig.
31. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
MISTACHTERLICHTEN
Zie voor het in- en uitschakelen van de
mistachterlichten het hoofdstuk
"Bedieningselementen".
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de
richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit als het stuurwiel weer
wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijbaan
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde naar de
instabiele stand. De richtingaanwijzer
aan de gekozen kant knippert vijf maal
en wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, hendel A binnen
2 minuten na het uitzetten van de
motor naar het stuurwiel.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Bovendien gaat, elke keer als de hendel
wordt bediend, het controlelampjeop het instrumentenpaneel
branden. Op het display worden de
voor de functie ingestelde tijdsduur en
de bijbehorende symbolen
weergegeven.
39
Het waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de hendel bediend
wordt en blijft branden tot de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Page 45 of 288
AUTOinschakeling regensensor (voor
bepaalde versies/markten) (de
ruitenwissers passen de snelheid
automatisch aan de intensiteit
van de regen aan)
wissen met interval;
langzaam continu wissen;
snel continu wissen.
Hef de hendel op (onstabiele stand) om
de tijdelijke snelle wisstand in te
schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
"Intelligente" wis-/
wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Houd de hendel langer
dan een halve seconde ingetrokken
om de ruitensproeier en -wisser
automatisch met een enkele beweging
te bedienen.
Als de hendel wordt losgelaten,
stoppen de ruitensproeiers onmiddellijk
terwijl de ruitenwissers nog drie slagen
maken. Na circa zes seconden volgt
nog een extra reinigingsslag.REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een infrarode led-sensor die
gemonteerd is op de voorruit fig. 33.
Deze sensor detecteert de
aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
Inschakeling
De sensor wordt geactiveerd wanneer
de draaischakelaar A fig. 32 naar de
"automatische" stand wordt gedraaid
("AUTO" regeling): de frequentie van de
wisslagen wordt aangepast aan de
hoeveelheid water op de voorruit.De sensor heeft een regelbereik dat
oplopend varieert van uitgeschakelde
ruitenwissers (geen wisslagen) als
de ruit droog is, tot ruitenwissers die
ingeschakeld worden met de 2
e
continue snelheid (snel continu wissen)
bij hevige regen.
De gevoeligheid van de regensensor
kan in het Setup-menu ingesteld
worden (zie de paragraaf "Menuopties"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het bedieningspaneel").
Als de motor wordt afgezet met de
draaischakelaar A in de "automatische"
stand, wordt er geen wiscyclus
uitgevoerd wanneer de motor weer
wordt gestart, ook al regent het. Dit
voorkomt onverhoedse activering van
de regensensor wanneer de motor
wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit
met de hand wordt gewassen of als de
ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
Draai, om de automatische werking van
de regensensor te herstellen, de
draaischakelaar op de rechter hendel A
fig. 32 van de "automatische" stand
(AUTO) naar de standOen weer terug
naar de AUTO stand.
33A0K0558
41
Page 46 of 288
Wanneer de regensensor weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze activering gemeld door één
wisslag van de ruitenwissers, ongeacht
de toestand van de voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking
van de regensensor wordt gewijzigd,
wordt een wisslag uitgevoerd om deze
wijziging te bevestigen.
Als een storing in de regensensor
optreedt terwijl deze actief is, werkt de
ruitenwisser met een snelheid die
overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de
regensensor, ongeacht of er wel of
geen regen op de ruit aanwezig is (de
storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de
ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2esnelheid). De
storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.ACHTERRUITWISSER/
SPROEIER
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 32 van
standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
❒wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de
ruitenwissers voor (maar met de
halve wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde
achteruitrijversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en
als in de achteruit is geschakeld, is de
werking van de achterruitwisser
continu. Door de hendel naar het
dashboard te trekken (onstabiele
stand), wordt de achterruitsproeier
ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve
seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de
achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de
automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de
ruitenwissers voor.
BELANGRIJK
13) Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In
dergelijke omstandigheden wordt
bij overbelasting van de
ruitenwissers de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de
ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als de
ruitenwissers niet meer werken
(ookniet nadat de auto met de
sleutel opnieuw gestart is),
contact opnemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
14) Schakel de ruitenwisser niet in
met van de ruit opgeheven
wisserbladen.
42
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 69 of 288
MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling van de koplampen.
KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor
gebruik in het land waar de auto
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden
wordt in landen waar op de andere
weghelft wordt gereden, moeten, om
verblinding van tegenliggers te
voorkomen, delen van de koplamp
worden afgedekt overeenkomstig de
wegenverkeerswetgeving van het
betreffende land.ESC-SYSTEEM
IN HET KORT
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse
rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto
door de remkracht naar de juiste
wielen te sturen. Ook het door de
motor geleverde koppel kan
verminderd worden om de controle
over de auto te behouden.
30) 31) 32) 33) 34)
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in de auto gemonteerde sensoren
om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt deze
met de werkelijke baan van de auto.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van
de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van de auto te corrigeren.
❒Overstuur: treedt op wanneer de
auto meer draait dan overeenkomstig
de hoek van het stuurwiel zou
moeten.❒Onderstuur: treedt op wanneer de
auto minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Het ESC-systeem omvat ook de
volgende subsystemen:
❒EBD
❒ABS
❒CBC
❒ASR
❒HILL HOLDER
❒HBA
❒MSR
❒DST
❒“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
❒"PRE-FILL" (RAB - Ready Alert
Brake)
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
65
Page 79 of 288
"ENERGY SAVING"
FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende 3
minuten geen enkele handeling uitvoert,
dan schakelt het Start&Stop-systeem
de motor definitief uit om brandstof
te kunnen besparen. In dergelijke
gevallen kan men de motor alleen
herstarten m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
Start&Stop-systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Start&Stopsysteem uitgeschakeld.
De bestuurder wordt op de hoogte
gebracht van de storing door het
knipperende
symbool (uitvoeringen
met multifunctioneel display) of
symbool (uitvoeringen met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display). Voor bepaalde
uitvoeringen/markten, indien aanwezig,
wordt er ook een bericht weergegeven.
Neem in dit geval contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
Als de auto enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
Ga als volgt te werk: koppel de stekker
A fig. 83 (door bediening van knop B)
van de accusensor C op de minklem D
van de accu los. Deze sensor mag
nooit van de accu losgemaakt worden,
behalve bij vervanging van de accu.
48)
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.STARTEN MET
HULPACCU
Wanneer men met een hulpaccu moet
starten, mag de minkabel (–) van de
hulpaccu nooit worden aangesloten op
de minpool A fig. 84 van de accu in
de auto. Sluit de minkabel aan op een
massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.
49)
83A0K0594
84A0K0755
85A0K0614
75
Page 80 of 288
BELANGRIJK
10) Als u de voorkeur geeft aan
klimaatcomfort, kan het
Start&Stop systeem uitgeschakeld
worden om een voordurende
werking van het aircosysteem toe
te staan.
BELANGRIJK
48) Wendt u zich voor vervanging
van de accu altijd tot het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Vervang
de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY)
en met identieke specificaties.49) Controleer alvorens de
motorkap te openen of de motor
is afgezet en de contactsleutel
in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn
aangegeven op het plaatje op de
voorste traverse (fig. 85). Wij
adviseren om de contactsleutel uit
het contactslot te nemen als er
andere mensen in de auto
achterblijven. Alle inzittenden
moeten uit de auto stappen nadat
de contactsleutel is uitgenomen
of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer bij het
tanken of de motor is afgezet en
of de contactsleutel in de stand
STOP staat.
iTPMS (indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
BESCHRIJVING
De auto kan uitgerust zijn met het
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een vast brand
waarschuwingslampje
en een
waarschuwingsbericht op het display.
Als slechts een band leeg is, kan het
systeem zijn positie aangeven: het
wordt echter aanbevolen om de
spanning van alle vier de banden te
controleren.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de resetprocedure niet wordt
uitgevoerd.
76
WEGWIJS IN UW AUTO