Dimlicht Alfa Romeo Giulietta 2016 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2016, Model line: Giulietta, Model: Alfa Romeo Giulietta 2016Pages: 288, PDF Size: 7.3 MB
Page 42 of 288

DAGVERLICHTING (DRL)
"Daytime Running Lights"
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar A fig. 31 op
gedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan. De andere lampen en
de binnenverlichting blijven uit.
BELANGRIJK De dagverlichting is een
alternatief voor het dimlicht in landen
waar dit tijdens het rijden overdag
verplicht is, en is tevens toegestaan in
landen waar dit niet verplicht is.
BELANGRIJK De dagverlichting mag
het dimlicht niet vervangen tijdens
het rijden in het donker en in tunnels.
Het gebruik van de dagrijlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
STADSLICHT EN
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar A fig. 31
naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld
en het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar A fig. 31 eerst naar
stand
en vervolgens naar stand
te draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(AUTOLIGHT)
(Schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste
infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen
in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het
Setup-menu is ingesteld: hoe hoger
de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld
wanneer de ring A naar fig. 31
wordt gedraaid. Op deze manier
gaan, afhankelijk van de sterkte van het
buitenlicht, het stadslicht en het
dimlicht automatisch branden.BELANGRIJK De schemersensor is niet
in staat om mist te detecteren. In dat
geval moet de verlichting handmatig
ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor
worden ingeschakeld, kunnen ook de
mistlampen (voor bepaalde versies/
markten) en de mistachterlichten
ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch
uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten
(indien ingeschakeld) uitgeschakeld. De
volgende keer dat de lichten
automatisch ingeschakeld worden,
moeten de mistlampen handmatig
ingeschakeld worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen
grootlichtsignalen worden gegeven,
maar het grootlicht zelf kan niet
ingeschakeld worden. Draai, om dit
licht in te schakelen, de ring A naar
en activeer het vaste dimlicht.
Wanneer de lichten automatisch
ingeschakeld zijn en vervolgens door de
sensor uitgeschakeld worden, gaat
eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
38
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 43 of 288

Als de geactiveerde sensor slecht
werkt, worden het stadslicht en het
dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt
de storing van de sensor op het display
weergegeven.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te
schakelen en deze lichten indien nodig
handmatig in te schakelen.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar A fig. 31 op
, staan,
en de hendel naar het stuurwiel tot
tegen de aanslag worden getrokken.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot tegen de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het
waarschuwingslampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht
continu in te schakelen als de
automatische inschakeling koplampen
ingeschakeld is.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A fig.
31. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
MISTACHTERLICHTEN
Zie voor het in- en uitschakelen van de
mistachterlichten het hoofdstuk
"Bedieningselementen".
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de
richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit als het stuurwiel weer
wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijbaan
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde naar de
instabiele stand. De richtingaanwijzer
aan de gekozen kant knippert vijf maal
en wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, hendel A binnen
2 minuten na het uitzetten van de
motor naar het stuurwiel.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Bovendien gaat, elke keer als de hendel
wordt bediend, het controlelampjeop het instrumentenpaneel
branden. Op het display worden de
voor de functie ingestelde tijdsduur en
de bijbehorende symbolen
weergegeven.
39
Het waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de hendel bediend
wordt en blijft branden tot de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Page 44 of 288

Uitschakeling
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
INSTAPVERLICHTING
Deze functie verlicht de auto en de
ruimte voor de auto wanneer de
portieren ontgrendeld worden.
Inschakeling
Als de portieren van de geparkeerde
auto ontgrendeld worden met de
knop op de afstandsbediening (of de
achterklep ontgrendeld wordt met
behulp van
), gaan het dimlicht, het
stadslicht en de kentekenverlichting
branden.
De lichten blijven ongeveer 25
seconden branden, tenzij de portieren
en achterklep opnieuw vergrendeld
worden met de afstandsbediening of de
portieren of achterklep geopend en
weer gesloten worden. In deze gevallen
gaan de lichten na 5 seconden uit.
De instapverlichting kan in het
Setup-menu in-/uitgeschakeld worden
(zie de paragraaf "Menuopties" in dit
hoofdstuk).AFS ADAPTIEVE LICHTEN
(Adaptive Frontlight System)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een systeem gecombineerd met
de Xenon koplampen dat de lichtbundel
op voortdurende en continue wijze
richt en aanpast aan de
rijomstandigheden in bochten.
Het systeem richt de lichtbundel
zodanig dat het wegdek zo goed
mogelijk verlicht wordt, rekening
houdende met de rijsnelheid,
de draaihoek en de stuursnelheid.
De adaptieve lichten worden
automatisch ingeschakeld wanneer de
auto wordt gestart.
Gebruik het Setup-menu voor het
inschakelen/uitschakelen van de lichten
(zie de paragraaf "Menuopties" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
bedieningspaneel").
RUITEN REINIGEN
IN HET KORT
Met de rechterhendel wordt de
ruitenwisser/-sproeier voor bediend.
Werkt alleen met de contactsleutel
in de stand MAR.
RUITENWISSERS/
-SPROEIER
Handeling
13) 14)
De draaischakelaar A fig. 32 kan in de
volgende standen worden gezet:
Oruitenwissers uit;
wissen met interval (lage
snelheid);
32A0K0557
40
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 51 of 288

BEDIENINGS
ALARMKNIPPERLICHTEN
Werking
Druk op schakelaar A fig. 40 om de
lichten in/uit te schakelen.
Bij ingeschakelde alarmknipperlichten
gaan de controlelampjes
enop
het instrumentenpaneel branden en
knippert de schakelaar A.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
enop het instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit
wanneer het noodremmen ophoudt.
17)
MISTLAMPEN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Druk op de knop
fig. 41 om de
lichten in/uit te schakelen.
Bij brandende lichten, gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHTEN
Werking
Druk op de knop
fig. 41 om de
lichten in/uit te schakelen.
De mistachterlichten gaan alleen
branden als het dimlicht of de
mistlampen voor zijn ingeschakeld.Druk opnieuw op de knop om de
lichten uit te schakelen, of schakel het
dimlicht of de mistlampen voor uit (voor
bepaalde versies/markten).
Bij brandende lichten, gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel branden.
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING
Werking
Druk op de knop
fig. 42 om alle
portieren tegelijk te vergrendelen.
De vergrendeling vindt onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel
plaats.
40A0K0622
41A0K0609
42A0K0588
47
ELEMENTEN
Page 68 of 288

BELANGRIJK
28) Controleer na enkele kilometers
rijden of de schroeven van de
bevestigingen nog goed zijn
vastgedraaid.
29) Verdeel de lading gelijkmatig en
houd bij het rijden rekening met
een verhoogde
zijwindgevoeligheid.
BELANGRIJK
8) Overschrijd nooit de maximum
toegestane belastingen (zie
hoofdstuk“Technische gegevens).
9) Houd u aan de van toepassing
zijnde wetten met betrekking
tot de maximale afmetingen.
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. Dit wordt
bovendien geregeld door specifieke
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving.
De koplampen moeten op de juiste
wijze gericht zijn om de beste
zichtcondities voor alle bestuurders te
garanderen. Neem contact op met
het Alfa Romeo Servicenetwerk voor
controle en eventuele afstelling van de
koplampen.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Koplampverstelling
Druk op de
knoppen offig. 74.
De ingestelde stand wordt op de
display getoond.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading volledig in de
bagageruimte opgeborgen.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het
gewicht van de vervoerde lading
verandert.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust
met Bixenon koplampen, wordt de
hoogte elektronisch geregeld, en
derhalve zijn de
enknoppen niet
aanwezig.
74A0K0541
64
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 69 of 288

MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling van de koplampen.
KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor
gebruik in het land waar de auto
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden
wordt in landen waar op de andere
weghelft wordt gereden, moeten, om
verblinding van tegenliggers te
voorkomen, delen van de koplamp
worden afgedekt overeenkomstig de
wegenverkeerswetgeving van het
betreffende land.ESC-SYSTEEM
IN HET KORT
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse
rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto
door de remkracht naar de juiste
wielen te sturen. Ook het door de
motor geleverde koppel kan
verminderd worden om de controle
over de auto te behouden.
30) 31) 32) 33) 34)
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in de auto gemonteerde sensoren
om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt deze
met de werkelijke baan van de auto.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van
de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van de auto te corrigeren.
❒Overstuur: treedt op wanneer de
auto meer draait dan overeenkomstig
de hoek van het stuurwiel zou
moeten.❒Onderstuur: treedt op wanneer de
auto minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Het ESC-systeem omvat ook de
volgende subsystemen:
❒EBD
❒ABS
❒CBC
❒ASR
❒HILL HOLDER
❒HBA
❒MSR
❒DST
❒“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
❒"PRE-FILL" (RAB - Ready Alert
Brake)
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
65
Page 93 of 288

KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.DISPLAY ......................................... 90
MENUOPTIES ................................. 93
INSTRUMENTENPANEEL ...............101
TRIP COMPUTER ...........................103
LAMPJES EN BERICHTEN .............107
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/
HANDREM AANGETROKKEN ............. 108
- STORING EBD .................................. 108
- STORING AIRBAG ............................ 109
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT .................................. 109
- STORING DYNAMO .......................... 109
- MOTOROLIEDRUK TE LAAG ............ 111
-UITGEWERKTE MOTOROLIE (voor
bepaalde versies/markten) .................. 112
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ....... 114
- STORING ALFA TCT ......................... 115
-PORTIEREN NIET GOED
GESLOTEN ......................................... 115
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN ............................... 116
- STORING DUAL PINION
STUURBEKRACHTIGING .................... 116
- STORING ALFA ROMEO CODE
SYSTEEM/STORING ALARM .............. 117
- BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS ..................................... 117
- ALGEMENE STORING ...................... 118
- ALGEMENE STORING ...................... 119
-MISTACHTERLICHTEN ...................... 120
- STORING ABS .................................. 121
-REMBLOKSLIJTAGE ......................... 121
- PASSAGIERSAIRBAG
UITGESCHAKELD ............................... 121
- STORING
INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM ................. 122- STORING VOORGLOEIBOUGIES/
VOORGLOEISYSTEEM
(dieselmotoren) .................................... 123
-WATER IN DIESELFILTER
(dieselversies) ..................................... 123
- REINIGING DPF (roetfilter) bezig
(alleen dieselversies met DPF) .............. 125
- iTPMS-SYSTEEM .............................. 127
- ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING (ESC) ........... 129
- ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING (ESC) ........... 130
- CRUISE CONTROL (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) ......................... 131
- STADSLICHT .................................... 131
- FOLLOW ME HOME ......................... 131
- DIMLICHT ......................................... 131
- MISTLAMPEN VOOR ........................ 132
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 132
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 132
- GROOTLICHT ................................... 132
-AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 133
- MOGELIJKE IJSVORMING OP
WEGDEK............................................. 133
- STORING REMLICHTEN ................... 133
- STORING SCHEMERSENSOR.......... 133
- STORING REGENSENSOR ............... 134
- STORING PARKEERSENSOR ........... 134
-INSCHAKELING/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM (voor
bepaalde versies/markten) .................. 135
-STORING START&STOP .................... 135
- WEERGAVE VAN GEKOZEN
RIJMODUS (“Alfa DNA”-systeem) ........ 136
89
Page 94 of 288

DISPLAY
De auto kan uitgerust zijn met een
multifunctionele/herconfigureerbare
display die tijdens het rijden nuttige
informatie op basis van wat eerder is
ingesteld aan de bestuurder toont.
Bij verwijderde contactsleutel, schakelt
de display in en toont enkele seconden
de tijd en de totaalstand van de
kilometerteller (in km of mijlen) wanneer
een portier wordt geopend/gesloten.
"STANDAARD" SCHERM
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY
De volgende informatie wordt op de
display getoond fig. 96 :
ADatum
BKilometerteller (afgelegde afstand in
km of mijlen)
CDe rijmodus die is gekozen met het
"Alfa DNA"-systeem (dynamische
controle van de auto) (bij bepaalde
versies/markten): d = Dynamic; n
= Natural; a = All Weather
DTijd (altijd weergegeven, ook bij
verwijderde contactsleutel en
gesloten portieren)
EAanduiding Start&Stop-functie (voor
bepaalde versies/markten)
FBuitentemperatuur
GGear Shift Indicator (voor bepaalde
versies/markten)
HStand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht).
"STANDAARD" SCHERM
HERCONFIGUREERBAAR
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY
De volgende informatie wordt op de
display getoond fig. 97 :
ATijd
BReisteller (in km of mijlen)
CKilometerteller (afgelegde afstand in
km of mijlen)
DAanwijzingen autotoestand (bijv. open
portieren, eventuele ijsvorming op
de weg, etc.)/Aanduiding
Start&Stop-functie (voor bepaalde
versies/markten)/Gear Shift Indicator
(voor bepaalde versies/markten)
EStand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht).
FBuitentemperatuur
Bij sommige versies toont de display bij
het kiezen van de rijmodus “DYNAMIC”
(zie de paragraaf “Alfa DNA-systeem”
in dit hoofdstuk) de turbinedruk fig. 98.
96A0K2010
97A0K0600
98A0K0539
90
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 135 of 288

Wat het betekent Wat te doen
groenCRUISE CONTROL (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR
wordt gedraaid, gaat dit lampje branden, maar
moet na enkele seconden doven als de cruise
control uitgeschakeld is. Het lampje gaat branden
wanneer de draaiknop van de cruise control in de
stand ON wordt gedraaid (zie de paragraaf
“Cruise Control” in het hoofdstuk "Kennismaking
met de auto").
Op het display verschijnt een speciaal bericht.
groenSTADSLICHT
Het lampje gaan branden wanneer het stadslicht
wordt ingeschakeld.
FOLLOW ME HOME
Dit lampje gaat branden (en er verschijnt ook een
melding op het display) wanneer deze functie in
gebruik is (zie de paragraaf “Buitenverlichting” in
het hoofdstuk "Kennismaking met de auto").
2
groenDIMLICHT
Het lampje gaan branden wanneer het dimlicht
wordt ingeschakeld.
131
Waarschuwingslampjesop
instrumentenpaneel
Page 194 of 288

Lampen Type Vermogen Zie Figuur
Voorste stadslichten/Dagrijlichten (DRL) LED – –
Stadslichten achter LED – –
Dimlichten H7 55W D
Grootlichten H1 55W E
Grootlicht/dimlichten (versies met Bi-Xenon
koplampen) (voor bepaalde versies/markten)F D1S -
Richtingaanwijzers voor PY24W 24W B
Richtingaanwijzers achter R10W 10W B
Richtingaanwijzers op flanken LED – –
Remlichten LED – –
Derde remlicht LED – –
Kentekenverlichting W5W 5W A
Mistlampen voor H3 55W E
Mistachterlichten H21W 21W B
Achteruitrijlichten P21W 21W B
Plafondverlichting voor C10W 10W C
Bagageruimteverlichting W5W 5W A
Dashboardkastverlichting C5W 5W C
190
NOODGEVALLEN