sensor Alfa Romeo MiTo 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2012, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2012Pages: 262, PDF Size: 5.31 MB
Page 78 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO77
1
GROOTLICHT
Trek de hendel naar het stuurwiel (vergrendelde stand), als de
draaiknop A reeds in stand
2staat. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje
1branden. Als vervolgens de hendel
naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en
wordt het dimlicht weer ingeschakeld. Het is niet mogelijk het groot-
licht continu in te schakelen als de automatische regeling van de
verlichting is ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (onvergrendelde stand), onge-
acht de stand van draaiknop A. Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje
1branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
❍omhoog: inschakeling rechter richtingaanwijzer;
❍omlaag: inschakeling linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
Îof¥.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer
rechtuit rijdt.
Functie „Lane change” (wisselen van rijbaan)
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven, moet
u de linker hendel korter dan een halve seconde in de onvergren-
delde stand zetten. De richtingaanwijzers aan de betreffende zij-
de knipperen 3 keer en doven daarna automatisch.
BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te signale-
ren. Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden inge-
schakeld.
Als de verlichting door de sensor wordt ingeschakeld, kunnen de
mistlampen voor (voor bepaalde uitvoeringen/markten) en het
mistachterlicht worden ingeschakeld. Als de verlichting automatisch
wordt uitgeschakeld, worden ook de mistlampen voor en het mist-
achterlicht (indien ingeschakeld) uitgeschakeld. Als de verlichting
opnieuw automatisch wordt ingeschakeld, dan moet u, indien nodig,
de mistlampen voor en het mistachterlicht opnieuw inschakelen.
Als de sensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlichtsignaal wor-
den gegeven, maar het grootlicht kan niet worden ingeschakeld.
Als deze verlichting ingeschakeld moet worden, moet u de draai-
knop A-fig. 33 in stand
1draaien en het grootlicht inschakelen.
Als de verlichting automatisch is ingeschakeld en via de sensor
het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt eerst het
dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na enkele seconden, de bui-
tenverlichting.
Als de verlichting is ingeschakeld en er een storing in de sensor
is, worden de buitenverlichting en het dimlicht onafhankelijk van
de sterkte van het buitenlicht ingeschakeld; op het display van
het instrumentenpaneel wordt de storing in de sensor aangegeven.
U kunt de sensor altijd uitschakelen en, indien nodig, de verlich-
ting inschakelen.
Page 80 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO79
1
Als de hendel omhoog wordt geplaatst (onvergrendelde stand)
werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in de-
ze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer
terug en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel kunt u de ruitenwissers/-sproeiers voor en
achter bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 34
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
De draaiknop A kan in vijf verschillende standen worden gezet:
,wissen met interval (lage snelheid);
Oruitenwissers uitgeschakeld;
AUTO inschakeling regensensor (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten) (de slag van de ruitenwissers wordt auto-
matisch aangepast aan de intensiteit van de regen);
≤ wissen met interval;
≥ langzaam continu wissen;
¥ snel continu wissen.
fig. 34A0J0064m
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte
sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In dieomstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgescha-keld. Als hierna de werking niet wordt hervat (ook na eenherstart van de auto met de contactsleutel), wendt u dantot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
„Intelligente wis-/wasregeling”
Trek de hendel naar het stuur (onvergrendelde stand) om de rui-
tensproeiers in te schakelen. Als u de hendel langer dan een hal-
ve seconde aangetrokken houdt, dan worden in één handeling
de ruitenwissers en de ruitensproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, maken de ruitenwissers nog drie slagen.
Na ongeveer 6 seconden volgt nog een extra reinigingsslag.
Page 81 of 262

80WEGWIJS IN UW AUTO
Als u de motor uitzet met de schakelaar in stand „automatisch”,
dan wordt, als u de motor weer start, geen enkele wiscyclus uit-
gevoerd, zelfs niet bij regen. Hiermee wordt het onverwachts in-
schakelen van de regensensor tijdens het starten van de auto voor-
komen (bijv. als de ruiten met de handmatig worden gereinigd
of als de wisrubbers op de ruit zijn vastgevroren).
De automatische werking van het systeem kan op een van de
volgende drie manieren worden hersteld:
❍verplaatsing van de linker hendel uit de automatische stand
naar iedere andere stand en vervolgens weer naar de auto-
matische stand;
❍wijziging van de gevoeligheid (door draaiknop A-fig. 34 te
draaien om de gevoeligheid te verhogen of te verlagen).
Als de werking van de regensensor met een van de hiervoor be-
schreven handelingen opnieuw wordt ingeschakeld, voeren de
ruitenwisser een slag uit, onafhankelijk van de staat van de ruit;
dit om aan te geven dat de regensensor opnieuw is ingeschakeld.
Als de gevoeligheid tijdens de werking van de regensensor gewij-
zigd wordt, maken de ruitenwissers een slag om de wijziging te
bevestigen.
Als de geactiveerde regensensor een storing vertoont, werkt de rui-
tenwisser in een intervalstand die gelijk is aan de gevoeligheid
die voor de regensensor ingesteld is, ongeacht of de ruit wel of niet
nat is (op het display van het instrumentenpaneel wordt de sto-
ring van de sensor aangegeven). De sensor blijft functioneren en
het is mogelijk om de ruitenwissers in de stand continu wissen (1
e
of 2esnelheid) in te schakelen. De weergave van de storing blijft
aanwezig zolang de sensor is ingeschakeld.
REGENSENSOR fig. 35
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een sensor met infrarood-lampje die op de voorruit van de
auto is gemonteerd. De sensor signaleert de aanwezigheid van
regen en zorgt ervoor dat de ruitenwissers inschakelen in een stand
die afhankelijk is van de hoeveelheid regen op de voorruit.
Inschakelen
De sensor wordt ingeschakeld als u de draaiknop A-fig. 34 in stand
„automatisch” zet („AUTO”-bediening): op deze manier wordt\
de frequentie van de slagen van de ruitenwissers aangepast aan
de hoeveelheid water op de voorruit. De frequentie varieert tus-
sen geen enkele slag (geen regen – droge voorruit) tot aan de
2
econtinu snelheid (intense regen – natte voorruit).
Met draaiknop A-fig. 34 kan de gevoeligheid van de regensensor
worden afgesteld.
fig. 35A0J0189m
Page 118 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO117
1
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
(met Start&Stop-systeem voorzien van
secundaire minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er bijzon-
der op worden gelet dat de elektrische voeding van de accu wordt
losgemaakt. Hiervoor moet de minklem met de snelspanner A-
fig. 73 worden losgekoppeld van de secundaire minpool B, om-
dat minpool C van de accu is voorzien van een sensor D voor de
controle van de accuconditie, die nooit mag worden losgekoppeld
(behalve als de accu wordt vervangen).
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
(met Start&Stop-systeem zonder secundaire
minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er bijzon-
der op worden gelet dat de elektrische voeding van de accu wordt
losgemaakt. Hiervoor moet de aansluiting A-fig. 74 (door bedie-
ning van knop B) worden losgekoppeld van de accuconditiesen-
sor C, die op de minpool D van de accu is gemonteerd. Deze sen-
sor mag nooit worden losgekoppeld van de accu, behalve als de
accu wordt vervangen.
fig. 73A0J0249m
Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk als de accu moet worden vervangen. Vervang de accudoor een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY)
en met dezelfde specificaties.
fig. 74A0J0207m
Page 124 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO123
1
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (mobiele telefoons in de auto, 27 mc, ra-
dioamateurs en dergelijke) mogen alleen in de auto worden ge-
bruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zon-
der buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de ge-
zondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elek-
trische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de
veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-
perkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt
u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met
het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fa-
brikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig. 80 en
attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren treden in werking bij het inschakelen van de achter-
uit. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt,
neemt de frequentie van het geluidssignaal toe.
fig. 80A0J0088m
Page 125 of 262

124WEGWIJS IN UW AUTO
MELDINGEN OP HET DISPLAY
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Bij het inschakelen van de sensoren verschijnt op het
“Instelbare multifunctionele display” (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) het scherm van fig. 81; de informatie
over de aanwezigheid van en de afstand tot een obstakel wordt
niet alleen doorgegeven door middel van geluidssignalen, maar
wordt ook zichtbaar gemaakt op het display van het
instrumentenpaneel. Als meerdere obstakels aanwezig zijn, dan
wordt het obstakel aangegeven dat zich het dichtst bij de auto
bevindt.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt automatisch een ge-
luidssignaal als er binnen het meetbereik een obstakel is.Het geluidssignaal:
❍wordt steeds korter onderbroken naarmate de afstand tot het
obstakel kleiner wordt;
❍klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot
het obstakel groter wordt;
❍heeft een gelijkblijvende onderbreking als de door de middel-
ste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als de afstand ge-
meten door de sensoren aan de zijkant gelijk blijft, wordt het
signaal na 3 seconden afgebroken om signalering te voorko-
men wanneer de auto bijvoorbeeld langs een muur rijdt.
BELANGRIJK Het volume van de akoestische waarschuwingssig-
nalen kan worden ingesteld m.b.v. de optie “Volume geluidssig-
nalen” in het “Setup-menu”.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm
Meetbereik aan de zijkant: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, wordt alleen re-
kening gehouden met het obstakel dat zich het dichtst bij de au-
to bevindt.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren wor-
den automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker
loskoppelt.
fig. 81A0J0370m
Page 126 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO125
1
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren enandere gevaarlijke handelingen ligt altijd en over-al bij de bestuurder. Controleer als u de auto par-
keert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moetals een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke par-keermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden,ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden. Obstakels die
zich dicht bij de achterkant van de auto bevinden, worden onder
bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en
kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍een verminderde gevoeligheid van de sensoren en minder goe-
de werking van het parkeerhulpsysteem kan worden veroor-
zaakt door de aanwezigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw,
modder, meerdere laklagen;
❍de sensoren signaleren een niet-bestaand object („echo-storing”)\
;
dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld:
wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel;
❍de metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden door
ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens
of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden;
❍de werking van de sensoren kan ook worden beïnvloed door
de stand van de sensoren. Bijvoorbeeld als de stand van de au-
to wordt gewijzigd (door slijtage van schokdempers, wielop-
hanging) of door de banden te verwisselen, de auto te zwaar
te beladen of door speciale aanpassingen waardoor de auto
verlaagd wordt;
❍obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet worden
waargenomen, aangezien het systeem alleen obstakels waar-
neemt die de auto aan de onderzijde kunnen raken.
Voor een juiste werking van het systeem mag ergeen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensorenzitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te voorkomen; ge- bruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moe-ten worden gereinigd met schoon water, waaraaneventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnelswaar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedruk-reiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
Wendt u uitsluitend tot het Alfa Romeo Service-netwerk voor het opnieuw spuiten van de bumpersof het eventuele bijwerken van de lak in de buurt
van de sensoren. Als het bijwerken van de lak niet op de juiste manier wordt uitgevoerd, kan de werking van deparkeersensoren in gevaar worden gebracht.
Page 127 of 262

126WEGWIJS IN UW AUTO
T.P.M.S.-SYSTEEM
(Tyre Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem voor de ban-
denspanning TPMS (Tyre Pressure Monitoring System) dat de be-
stuurder van de auto informeert over de bandenspanning m.b.v.
de waarschuwingsberichten „Controleer Bandenspanning” en „Te
lage bandenspanning”.
Dit systeem bestaat uit een sensor die op radiogolven werkt, in
de velg van elk wiel. Deze sensor stuurt informatie over de span-
ning van iedere band naar de regeleenheid.
AANWIJZINGEN VOOR HET
GEBRUIK VAN HET TPMS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en worden dus niet
aangegeven als de motor wordt uitgezet en vervolgens weer wordt
gestart. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid de
betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel als de au-
to een korte tijd rijdt.
Wees zeer zorgvuldig bij het controleren of her-stellen van de bandenspanning. Een te hoge span-ning vermindert de grip op het wegdek, verhoogt
de belasting op de wielophanging en de wielen en ver- oorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden.
De spanning van de banden moet bij stilstaandeauto en koude banden gecontroleerd worden; als omwat voor reden dan ook de spanning bij warme
banden gecontroleerd wordt, verminder dan de spanning niet, ook als deze boven de voorgeschreven waarde ligt,maar controleer de spanning opnieuw bij koude banden.
Ook als de auto is uitgerust met het TPMS-systeem,moet de bestuurder regelmatig de spanning van debanden en die van het noodreservewiel controleren.
Als een of meer banden zonder sensoren zijn ge-monteerd dan is het systeem niet meer beschik-baar en verschijnt de bijbehorende melding op het
display, totdat vier banden met sensoren zijn gemonteerd.
Page 128 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO127
1Het TPMS is niet in staat om te waarschuwen vooreen plotselinge vermindering van de banden-spanning (bijvoorbeeld bij een klapband). Zet in
dat geval de auto stil door voorzichtig te remmen en maak daarbij geen plotselinge stuurbewegingen.
Het vervangen van de normale banden door win-terbanden en omgekeerd, vereist ook een aan-passing van het TPMS, die uitsluitend door het Al-
fa Romeo Servicenetwerk mag worden uitgevoerd.
Het TPMS vereist het gebruik van speciale appa- ratuur. Raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerkover de accessoires die geschikt zijn voor het sys-
teem (velgen, wieldeksels enz.). Het gebruik van ande- re accessoires kan de normale werking van het systeemverhinderen.
Bij het demonteren van een band, moet ook hetrubber van het ventiel vervangen worden: wendtu tot het Alfa Romeo Servicenetwerk. Bij het mon-
teren/demonteren van de banden en/of de velgen moeten speciale voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.Om te voorkomen dat de sensoren beschadigen of ver-keerd gemonteerd worden, mogen de banden en/of develgen uitsluitend door gespecialiseerd personeel vervan-gen worden. Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
De bandenspanning kan variëren afhankelijk vande buitentemperatuur. Het TPMS kan tijdelijk eente lage bandenspanning signaleren. Controleer in
dat geval de bandenspanning bij koude banden en her- stel, indien nodig, de juiste spanning.
Sterke straling op een radiofrequentie kunnen hetTPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de be-stuurder aangegeven door middel van een mel-
ding. Deze melding verdwijnt automatisch zodra de sto- ring het systeem niet meer ontregelt.
Page 129 of 262

128WEGWIJS IN UW AUTO
–
NEE
NEE JA
JA
JAJA
JA
JA
NEE
NEE
NEEWendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk
Het beschadigde wiel repareren
Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk
–
–
–
(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboek en die zijn gekozen uit het Alfa Romeo Lineaccessori-prog ramma.
(**) Niet kruiselings (de banden moeten aan dezelfde zijde van de auto blijven).
Zie voor het juiste gebruik van het systeem als de velgen/banden vervangen worden, de volgende tabel:
Handeling Aanwezigheid Signalering Uitgevoerd door
sensor de het Alfa Romeo
storing Servicenetwerk
–
Een wiel vervangen
door het noodreservewiel
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen door
winterbanden
Wielen vervangen door andere
met afwijkende afmetingen (*)
Wielen omwisselen
(voor/achter) (**)