dashboard Alfa Romeo MiTo 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2017, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2017Pages: 220, PDF Size: 4.37 MB
Page 12 of 220
SAFE LOCK SYSTEEM(indien aanwezig)
Deze veiligheidsvoorziening verhindert
de werking van de binnenhandgrepen en
de toets voor vergrendeling/
ontgrendeling van de portieren. Wij
adviseren om deze voorziening te
activeren wanneer de auto geparkeerd
wordt.
Het systeem inschakelen
Het systeem wordt op alle portieren
ingeschakeld door twee keer snel op de
toets op de sleutel te drukken.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, gaan de richtingaanwijzers
3 maal knipperen en knippert de led op de
toets
op het dashboard. Het systeem
wordt niet ingeschakeld als een of meer
portieren/deuren niet goed zijn gesloten.Het systeem uitschakelen
Het systeem wordt in de volgende
gevallen automatisch uitgeschakeld:
door de contactsleutel in het
bestuurdersportier te steken en de
sleutel rechtsom te draaien;
door te drukken op deknop op de
sleutel;
door de contactsleutel naar de stand
MAR te draaien.
BELANGRIJK Als het Safe Locksysteem
is ingeschakeld, dan is het niet meer
mogelijk om de portieren vanuit het
interieur te openen. Controleer daarom,
voordat het voertuig wordt verlaten, of
er niemand meer aan boord is. Wanneer
de batterij van de afstandsbediening leeg
is, kan het systeem alleen worden
uitgeschakeld door de sleutel in een van
beide portiersloten te steken en te
draaien.
BELANGRIJK
1)Druk knop 2 alleen in wanneer de sleutel
ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen)
en van voorwerpen die snel beschadigen
(bijvoorbeeld kleding) is verwijderd. Laat de
sleutel nooit onbewaakt achter om te
voorkomen dat iemand (bijvoorbeeld een
kind) per ongeluk op de knop drukt.
BELANGRIJK
1)Gebruikte batterijen kunnen schadelijk
zijn voor het milieu als ze niet op de juiste
wijze als afval verwerkt worden. Ze moeten
overeenkomstig de wet in speciale bakken
gedeponeerd worden. Ze kunnen ook
ingeleverd worden bij het Alfa Romeo
Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal
zorgen.
4A0J0073C
10
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 15 of 220
laatste keer dat een van de portieren of
achterklep werd geopend en opnieuw
gesloten.
Deze toestand wordt aangeduid door de
knipperende verlichting van de LED op de
alarmuitschakelingsknop op het
plafondlicht en door de
inschakelingsindicaties hiervoor
beschreven.
Druk, om hun correcte werking weer te
herstellen, op de knop
op de
afstandsbediening.
Zelfinschakeling van het alarm vindt ook
plaats wanneer de portieren gesloten zijn
door de metalen baard van de sleutel in
het bestuurdersportierslot te draaien. Bij
open achterklep worden de portieren niet
vergrendeld.
UITSCHAKELEN VAN HET ALARM
Druk op deknop. Het volgende gebeurt
(uitgezonderd enkele
marktuitvoeringen):
de richtingaanwijzers knipperen twee
keer kort;
er klinken twee korte geluidssignalen;
de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Wanneer de portieren met
de metalen baard van de sleutel centraal
worden ontgrendeld, wordt het alarm
niet uitgeschakeld.
PORTIEREN
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
De portieren vergrendelen van buitenaf
Druk bij gesloten portieren op de knop
van de afstandsbediening of steek en
draai de metalen baard (in de sleutel) in
het slot van het bestuurdersportier.
De portiervergrendeling werkt:
als alle portieren gesloten zijn;
als alle portieren gesloten zijn en de
achterklep open is.
Portieren ontgrendelen van buitenaf
Druk op de knop
van de
afstandsbediening of steek en draai de
metalen baard (van de sleutel) in het slot
van het bestuurdersportier.
De portieren ver-/ontgrendelen van
binnenuit
Druk op de 1 fig. 6 knop op het
dashboard. De knop is voorzien van een
led-lampje dat aangeeft wanneer de
portieren worden ver-/ontgrendeld.Led
aan: portieren vergrendeld.Led uit:
portieren ontgrendeld.Als er geen stroomtoevoer is
(doorgebrande zekering, losgekoppelde
accu, enz.) kunnen de portieren nog
steeds met de hand worden vergrendeld.
BELANGRIJK Trek aan de deurkruk van
een van de portieren om alleen dat
portier te openen, met de centrale
portiervergrendeling ingeschakeld (de
led op knop 1 blijft branden als dit het
portier aan de passagierszijde is).
NOODVERGRENDELING VOORPORTIER
PASSAGIERSZIJDE
Het voorportier aan passagierszijde
heeft een voorziening om het te
vergrendelen als er geen elektrische
stroom is. Steek de metalen baard van de
contactsleutel in zitting 1 fig. 7 en draai
de sleutel rechtsom om het portier te
vergrendelen.
6A0J0030C
13
Page 16 of 220
Initialisatie mechanisme portier
openen/sluiten
Als de accu is losgekoppeld of als een
zekering is doorgebrand, dan moet het
open-/sluitmechanisme als volgt opnieuw
geïnitialiseerd worden:
sluit alle portieren;
druk op de knopvan de sleutel of op
de knop
op het dashboard;
druk op de knopvan de sleutel of op
de knop
op het dashboard.
STOELEN
VOORSTOELEN
6) 7) 8)
Verstellen in lengterichting
Trek hendel 1 fig. 8 omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: in de
rijstand moeten de armen op de rand van
het stuurwiel rusten.Hoogteregeling
(indien aanwezig)
Verplaats hendel 2 naar boven of naar
beneden tot de gewenste hoogte is
bereikt.BELANGRIJK Deze verstelling is alleen
mogelijk als men op de bestuurdersstoel
zit.
Verstelling rugleuning
Draai aan knop 3 tot de gewenste stand
is bereikt.
Verstelling lendensteun
(indien aanwezig)
Draai aan knop 4 tot de gewenste stand
is bereikt.
Achterbank neerklappen
(indien aanwezig)
Om toegang te krijgen tot de achterbank
dient u de hendel 5 omhoog te trekken:
de rugleuning klap naar voren en de stoel
schuift vooruit als u tegen de rugleuning
duwt. Door het terugzetten van de
rugleuning wordt de stoel teruggeplaatst
naar zijn oorspronkelijke stand.
Verwarmde stoelen
(indien aanwezig)
Druk, met de sleutel in de stand MAR, op
de knop fig. 9 (een per stoel) om de
functie in en uit te schakelen. Als de
functie ingeschakeld is, brandt de led op
de knop.7A0J0309C
8A0J0078C
14
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 25 of 220
Zet de hendel omhoog (onstabiele stand)
om de tijdelijke snelle wisstand in te
schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en wordt
de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen. Houd de hendel langer dan een
halve seconde ingetrokken om de
ruitensproeier en -wisser automatisch
met een enkele beweging te bedienen.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt de
ruitenwisser na drie slagen. Na circa
6 seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
REGENSENSOR(indien aanwezig)
Deze kan de aanwezigheid van regen
detecteren en dientengevolge
ruitenwissers beheren in
overeenstemming met de hoeveelheid
water op het voorruit.
De sensor wordt geactiveerd wanneer de
ring 2 naar de stand "automatic" ("AUTO"
control) wordt gedraaid: de frequentie
van de wisslagen wordt aangepast aan de
hoeveelheid water op de voorruit.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen.
ACHTERRUITWISSER / -SPROEIER
(indien aanwezig)
Werkt alleen met de contactsleutel in de
stand MAR.
Zet de draaischakelaar 1 van standOop
stand
om de achterruitwisser als
volgt in te schakelen:
wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
synchroon wissen (met de halve
wisfrequentie) als de ruitenwissers voor
werken;
continu wissen met ingeschakelde
achteruitversnelling en bediening.
Door de hendel naar het dashboard te
trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld. Als de
hendel ten minste een halve seconde in
deze stand wordt gehouden, dan wordt
ook de achterruitwisser ingeschakeld.
Door de hendel los te laten, wordt de
automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de
ruitenwisser voor.
BELANGRIJK
13)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te
verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als de ruitenwisser
hierna niet meer werkt (ook niet nadat de
auto opnieuw gestart is met de sleutel),
contact opnemen met een Alfa Romeo
Servicepunt.
14)Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
23
Page 29 of 220
2 - Aan/uit knop compressor klimaatregeling;
3 - aan/uit-knop luchtrecirculatie (Het wordt afgeraden de luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan);
4 - display;
5 - uit-knop klimaatregeling;
6 - knop voor activering MAX DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit);
7 - knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming;
8 - Inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking) en instellingsknop passagierszijde;
9 - luchtverdeelknop voor de passagierszijde;
10 - ventilatorsnelheid verhogen/verlagen;
11 - luchtverdeelknop voor de bestuurderszijde;
12 - Inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking) en instellingsknop bestuurderszijde;
Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen/ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gezicht tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
In de FULL AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen 9 en 11 zijn
uit). Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende
knoppen
U kunt ook een combinatie instellen van de luchtdistributie-instellingen hierboven beschreven. Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop
wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
27
1 - MONO functie knop (streeftemperatuur uitlijnen) bestuurder- /passagierszijde;
Page 80 of 220
65)Mocht het toch nodig zijn om een kind in
een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de paragraaf "Display", in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"), de uitschakeling moet
geverifieerd worden door te controleren of
de led
OFF op het dashboard brandt.
Bovendien moet de passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
66)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit of
als het kind in een geschikt kinderzitje zit
"UNIVERSEEL" KINDERZITJE
MONTEREN (met de
veiligheidsgordels)
GROEP 0 en 0+
68) 69) 70) 71) 72)
Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes
worden vervoerd die tegen de rijrichting
in worden geplaatst, zoals afgebeeld in
fig. 48; hierbij wordt het achterhoofd
gesteund en wordt bij abrupte
vertragingen de nek niet belast.
Het kinderzitje wordt op zijn plaats
gehouden door de veiligheidsgordels van
het voertuig, zoals afgebeeld in fig. 48 en
moet het kind beschermen met de eigen
gordels.
GROEP 1
67) 68) 69) 70) 71) 72)
Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg
mogen in een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje vervoerd worden fig. 49.
48A0K0014C
49A0K0129C
78
VEILIGHEID
Page 87 of 220
FRONTAIRBAGS
77) 78) 79) 80) 81)
“SMART BAG”SYSTEEM (MEERTRAPS
FRONTAIRBAGS)
De auto is uitgerust met meertraps
frontairbags (“Smart bags”) voor de
bestuurder en de passagier.
De frontairbags voor bestuurder/
passagier zijn ontworpen om de
inzittenden te beschermen bij
middelzware frontale botsingen, door de
airbag tussen de inzittende en het
stuurwiel of het dashboard op te blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen bij
andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan enz.),
wijst dit niet op een storing van het
systeem.
Airbags zijn geen vervanging voor de
veiligheidsgordels maar een aanvulling
daarop, de gordels moeten altijd
omgelegd worden. Bij een botsing
worden degenen die geen
veiligheidsgordel dragen naar voren
geworpen en kunnen zo in contact komen
met een airbag die nog niet volledig
opgeblazen is. Onder deze
omstandigheden wordt de inzittende
minder door de airbag beschermd.
In de volgende omstandigheden kan het
voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet het
plaatwerk aan de voorkant van het
voertuig zijn (bijv. spatbord tegen de
vangrail, etc.);
de auto schuift onder andere
voertuigen of veiligheidsbarrières
(bijvoorbeeld onder vrachtwagens of
vangrails); in deze situaties bieden ze
geen aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels, zodat
hun activering geen zin heeft. Als de
airbags onder de hierboven beschreven
omstandigheden niet opgeblazen
worden, dan bieden ze geen aanvullende
bescherming ten opzichte van de
veiligheidsgordels, zodat hun activering
geen zin heeft. In deze gevallen wijst de
uitgebleven activering dus niet op een
storing van het systeem.
FRONTAIRBAG BESTUURDERSZIJDE
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel is
geplaatst fig. 55.
FRONTAIRBAG PASSAGIERSZIJDE
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 56 is
opgeborgen, deze airbag heeft een groter
volume dan de bestuurdersairbag.
55A0J0047C
56A0J0050C
85
Page 91 of 220
BELANGRIJK
77)Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het
correct openen van de airbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
78)Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover
gebogen lichaam. Ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
79)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd.
80)Voor het uitschakelen van deze airbags, raadpleeg de paragraaf “Menuopties” in het hoofdstuk “Kennismaking met de auto”.
81)Een storing van het
lampje wordt aangegeven door het aangaan van hetlampje. Bovendien schakelt het airbagsysteem de airbag aan
passagierszijde automatisch uit (waar aanwezig). Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
89
Page 93 of 220
in werking treden, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
BELANGRIJK
82)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
83)Steun niet met het hoofd, de armen of de
ellebogen tegen het portier, de ruiten of in
het gebied van de Hoofdairbag om mogelijke
verwondingen tijdens het opblazen te
voorkomen.
84)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
85)Als het
lampje niet gaat branden als
de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid,
of blijft branden tijdens het rijden (bij
sommige versies verschijnt er ook een
bericht op het display), dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen. In dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners
niet geactiveerd worden bij een ongeval of
(in een zeer beperkt aantal gevallen), op
onjuiste wijze geactiveerd worden. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het
Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
86)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond (pijp,
pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
87)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door een Alfa Romeo
Servicepunt controleren.88)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting
in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het
kind. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de voorste
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als
het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens
dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij
een ongeval geen enkel veiligheidssysteem
(airbags of gordelspanners) geactiveerd
wordt. In dat geval duidt de uitgebleven
activering niet op een storing van het
systeem.
89)Als de contactsleutel in stand MAR
gedraaid is, gaat het waarschuwingslampje
gedurende enkele seconden branden,
vervolgens als de passagiersairbag actief is
moet het doven.
90)De activeringsdrempel van de
frontairbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.91)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
92)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met extra
hoezen.
91
Page 101 of 220
door het oplichten van de symbolen "+" en
"-" en tegelijkertijd door het verdwijnen
van symbool D op het display.
De ingeschakelde versnelling wordt op
het display weergegeven.
Schakelen met de schakelpeddels op
het stuurwiel
(indien aanwezig)
24)
Om de schakelpeddels op het stuurwiel
fig. 68 te gebruiken, moet de
keuzehendel in de sequentiële stand of
stand D staan:
Om de schakelpeddels op het stuurwiel
te gebruiken, moet de keuzehendel in de
sequentiële stand of stand D staan:
schakelpeddel "+" (door de peddel naar
de bestuurder te trekken fig. 68 ):
inschakelen van hogere versnelling;
schakelpeddel "-" (door de peddel naar
de bestuurder te trekken fig. 68 ):
inschakelen van lagere versnelling.
Op- of terugschakelen mag alleen worden
gedaan als het motortoerental dit
toestaat
Als de auto wordt gestopt in een hogere
versnelling dan de 1e, schakelt de
versnellingsbak automatisch de 1e
versnelling in.
BELANGRIJK
22)Als de auto op een helling staat, altijd de
handrem aantrekken VOORDAT u de
versnellingspook in P zet.
23)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
24)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd )
kunnen deze afbreken.
BELANGRIJK
99)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten en
neem de sleutel mee.
68A0J0365C
69A0J0376C
99