display Alfa Romeo MiTo 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2020, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2020Pages: 220, PDF Size: 5.19 MB
Page 88 of 220
FRONTAIRBAG PASSAGIER EN
KINDERZITJES
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen, kan
dit leiden tot dodelijk letsel van het kind.
NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld op
het etiket op de zonneklep aan
passagierszijde fig. 57 in acht.
Uitschakeling airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag ter bescherming van bekken
en borst (zijairbag)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel is
geplaatst vervoerd moet worden, schakel
dan de frontairbag en zijairbag voor
bescherming van bekken en borst aan
passagierszijde (zijairbag) uit. Gebruik
het Setupmenu voor het uitschakelen van
de airbags (zie de paragraaf "Display" inhet hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
Als de airbags uitgeschakeld zijn, gaat er
een lampje
branden in de bekleding
boven de achteruitkijkspiegel fig. 58.
Wanneer bij ingeschakelde frontairbag
aan passagierszijde de contactsleutel
naar MAR wordt gedraaid, gaat het
lampje eerst enkele seconden continu
branden, waarna het moet doven.
Als het lampje
knippert, dan duidt dit
op een storing van het
waarschuwingslampje
. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door
het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
Zet de contactsleutel op MAR, het
waarschuwingslampje
gaat een paar
seconden branden. Zo niet, neem contact
op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Tijdens de eerste seconden geeft hetbranden van het controlelampje
niet
de werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar wordt
alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd. Na een test van enkele
seconden zal het lampje de
beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven.
Passagiersbescherming actief:
waarschuwingslampje
uit.
Passagiersbescherming uitgeschakeld:
het waarschuwingslampje
gaat vast
branden.
Het controlelampje
kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De
lichtsterkte kan tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren.
57A0J0450C
58A0J0402C
86
VEILIGHEID
Page 93 of 220
in werking treden, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
BELANGRIJK
82)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
83)Steun niet met het hoofd, de armen of de
ellebogen tegen het portier, de ruiten of in
het gebied van de Hoofdairbag om mogelijke
verwondingen tijdens het opblazen te
voorkomen.
84)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
85)Als het
lampje niet gaat branden als
de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid,
of blijft branden tijdens het rijden (bij
sommige versies verschijnt er ook een
bericht op het display), dan is er mogelijk een
storing in de veiligheidssystemen. In dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners
niet geactiveerd worden bij een ongeval of
(in een zeer beperkt aantal gevallen), op
onjuiste wijze geactiveerd worden. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het
Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
86)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond (pijp,
pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
87)Laat bij diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door een Alfa Romeo
Servicepunt controleren.88)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting
in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het
kind. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de voorste
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk weer in als
het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens
dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij
een ongeval geen enkel veiligheidssysteem
(airbags of gordelspanners) geactiveerd
wordt. In dat geval duidt de uitgebleven
activering niet op een storing van het
systeem.
89)Als de contactsleutel in stand MAR
gedraaid is, gaat het waarschuwingslampje
gedurende enkele seconden branden,
vervolgens als de passagiersairbag actief is
moet het doven.
90)De activeringsdrempel van de
frontairbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen
deze twee drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.91)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
92)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met extra
hoezen.
91
Page 96 of 220
DE MOTOR STARTEN
93) 94) 95)
17) 18) 19) 20)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de motor
te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
STARTPROCEDURE VOOR
BENZINEVERSIES
Met uitzondering van Turbo
TwinAir-versies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Turbo TwinAir versies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en plaats de
versnellingspook in z'n vrij of trap het
koppelingspedaal volledig in als een
andere versnelling dan de vrijstand is
ingeschakeld;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Versies met LPG-systeem
Om de startprocedure correct uit te
voeren, zie de reeds beschreven
procedure.
De motor wordt altijd gestart op benzine,
ongeacht de eerder gekozen werking.
Daarom moet er altijd benzine in de tank
zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling
van de werking op LPG naar de werking
op benzine te garanderen, als er hoge
prestaties vereist zijn.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Met uitzondering van Turbo
TwinAir-versies:Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen.
Alleen voor Turbo TwinAir-versies:
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar de
stand STOP en herhaal de startprocedure
door de versnellingspook in z'n vrij te
plaatsen en het koppelingspedaal
volledig in te trappen.
Als, met de startsleutel op MAR
gedraaid, het symbool
op het display
wordt weergegeven samen met het
waarschuwingslampje
, draai de
sleutel dan op STOP en dan weer terug
naar MAR. Als het symbool op het displayblijft branden, probeer het dan met de
andere sleutels die bij de auto zijn
geleverd. Neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
Laat de contactsleutel nooit in de MAR
stand bij afgezette motor.
STARTPROCEDURE VOOR
DIESELVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
zet de contactsleutel op de stand
MAR: het
waarschuwingslampje
gaat branden op het instrumentenpaneel;
wacht tot het lampje uitgaat;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV zodra
het lampje
dooft. Als te lang wordt
gewacht, is het werk van de
voorgloeibougies tevergeefs. Laat de
sleutel los zodra de motor start.
BELANGRIJK
93)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige
gassen.
94
STARTEN EN RIJDEN
Page 100 of 220
DE CONTACTSLEUTEL VERWIJDEREN
99)
De contactsleutel kan alleen verwijderd
worden als de pook in stand P staat. Voor
de verwijderingsprocedure zie de
paragraaf "ALFA TCT-transmissie -
sleutel verwijderen" in het hoofdstuk
"Noodgevallen".
WEGRIJDEN MET DE AUTO
23)
Trap, om weg te rijden met de auto, vanuit
P het rempedaal in, en druk op de knop op
de versnellingspook om deze in de
gewenste stand (D, R of sequentieel) te
plaatsen.
Op het display verschijnt de
ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt
losgelaten, beweegt de auto voor- of
achteruit zodra de manoeuvre is
ingeschakeld ("creeping" effect). In dit
geval hoeft het gaspedaal niet ingedrukt
te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het display)
niet overeenstemt met de stand van de
versnellingspook, wordt dit gemeld door
het knipperen van de betreffende letter
op de sierlijst van versnellingsbak (er
wordt ook een geluidsignaal afgegeven).
Deze toestand moet niet beschouwdworden als een werkingsfout, maar
eenvoudigweg als een verzoek van het
systeem om de manoeuvre te herhalen.
BELANGRIJK Wees uiterst voorzichtig bij
niet aangetrokken handrem en
losgelaten rempedaal, stationair
draaiende motor en de keuzehendel in de
stand D, R of sequentieel, want de auto
kan ook voortbewegen zonder dat het
gaspedaal wordt bediend. Deze toestand
kan worden benut met de auto op een
vlakke ondergrond tijdens scherpe
parkeermanoeuvres waarbij alleen het
rempedaal wordt gebruikt.
AUTOMATISCHE RIJMODUS
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
In de automatische rijmodus kiest de
elektronische transmissieregeleenheid
de beste overbrengingsverhouding op
basis van snelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de weg.
"Kick Down" functie
Om weer snel snelheid te kunnen maken,
schakelt het regelsysteem van de
versnellingsbak, als het gaspedaal
volledig wordt ingetrapt, naar een lagere
versnelling (kick-downfunctie).
BELANGRIJK Bij het rijden over wegen
met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.) wordt
geadviseerd de kick-down functie niet te
gebruiken.
Schakeladvies
Als men met de versnellingsbak in de
automatische modus (versnellingspook in
stand D) wil schakelen met de
schakelpeddels op het stuurwiel (indien
aanwezig), schakelt het systeem over
naar de "sequentiële modus", met
weergave van de ingeschakelde
versnelling gedurende ongeveer
5 seconden.
Als na deze tijd de schakelpeddels niet
meer bediend worden, keert het systeem
terug naar de automatische modus (D)
(met betreffende weergave op het
display).
SEQUENTIËLE RIJMODUS
In de sequentiële rijmodus werkt de
versnellingsbak als een handgeschakelde
bak.
Schakelen met de keuzehendel
Verplaats de hendel vanuit stand D opzij
(naar links) in de sequentiële stand:
hendel naar "+": inschakeling hogere
versnelling;
hendel naar "−": inschakeling lagere
versnelling.
De correcte stand van de pook in
"sequentiële modus" wordt aangegeven
98
STARTEN EN RIJDEN
Page 101 of 220
door het oplichten van de symbolen "+" en
"-" en tegelijkertijd door het verdwijnen
van symbool D op het display.
De ingeschakelde versnelling wordt op
het display weergegeven.
Schakelen met de schakelpeddels op
het stuurwiel
(indien aanwezig)
24)
Om de schakelpeddels op het stuurwiel
fig. 68 te gebruiken, moet de
keuzehendel in de sequentiële stand of
stand D staan:
Om de schakelpeddels op het stuurwiel
te gebruiken, moet de keuzehendel in de
sequentiële stand of stand D staan:
schakelpeddel "+" (door de peddel naar
de bestuurder te trekken fig. 68 ):
inschakelen van hogere versnelling;
schakelpeddel "-" (door de peddel naar
de bestuurder te trekken fig. 68 ):
inschakelen van lagere versnelling.
Op- of terugschakelen mag alleen worden
gedaan als het motortoerental dit
toestaat
Als de auto wordt gestopt in een hogere
versnelling dan de 1e, schakelt de
versnellingsbak automatisch de 1e
versnelling in.
BELANGRIJK
22)Als de auto op een helling staat, altijd de
handrem aantrekken VOORDAT u de
versnellingspook in P zet.
23)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
24)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd )
kunnen deze afbreken.
BELANGRIJK
99)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten en
neem de sleutel mee.
68A0J0365C
69A0J0376C
99
Page 102 of 220
START&STOP SYSTEEM
(indien aanwezig)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden. Dit
verhoogt de efficiëntie van het voertuig
dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
Het symbool
verschijnt op het display
wanneer de motor wordt afgezet.
De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN
/ UITSCHAKELEN
Druk op de knop fig. 70 op het dashboard
naast het stuurwiel om het systeem
handmatig in of uit te schakelen.
Start&Stop-systeem inschakelen:Er
verschijnt een bericht op het display
wanneer het Start&Stopsysteem wordt
ingeschakeld.
Start&Stop-systeem uitschakelen: Het
symbool en een bericht wordt op het
display weergegeven. Als het systeem is
uitgeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
GEMISTE AFZETOMSTANDIGHEDEN
VANDEMOTOR
25)
Wanneer het systeem actief is, voor meer
comfort en veiligheid, en om de uitstoot
te beperken, wordt de motor in sommigeomgevingsomstandigheden,
motorcondities niet afgezet, met het
portier van de bestuurder niet gesloten
en de veiligheidsgordels niet vastgezet.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurdersportier of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen opnieuw gestart worden met de
contactsleutel.
De bestuurder wordt op de hoogte
gebracht door een geluidssignaal, het
knipperen van het symbool
op de
display (en bij sommige versies verschijnt
ook een melding op de display).
"ENERGY SAVING" FUNCTIE(indien aanwezig)
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende enige tijd
(ongeveer 3 minuten) geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief
uit om brandstof te besparen. In
dergelijke gevallen kan de motor alleen
opnieuw gestart worden met de
contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
Start&Stop-systeem uit te schakelen.
70A0J0307C
100
STARTEN EN RIJDEN
Page 103 of 220
ONREGELMATIGE WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Start&Stopsysteem uitgeschakeld.
De fout wordt aangegeven door het
inschakelen van het symbool
(op
sommige versies wordt ook een specifiek
bericht weergegeven) op het display.
Neem in dit geval contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
LANGDURIGE STILSTAND VAN DE AUTO
100)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed worden
aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen.
BELANGRIJK
25)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Stop/Start-systeem
worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
BELANGRIJK
100)Als de accu vervangen moet worden,
neem dan altijd contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Vervang de accu
door een exemplaar van hetzelfde type
(HEAVY DUTY) en met dezelfde
specificaties.
CRUISE-CONTROL
(indien aanwezig)
BESCHRIJVING
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem, waarmee het voertuig (bij
een snelheid boven 30 km/h) op lange,
rechte en droge wegen (bijv. snelwegen),
met een constante, vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van de cruisecontrol wordt dus
niet aanbevolen op buitenwegen met
druk verkeer. Gebruik het systeem niet in
de stad.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
101) 102)
Draai ring 1 fig. 71 op ON.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat. Het is
raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 5
eversnelling of
hoger.
101
Page 104 of 220
Op afdalingen kan de auto bij
ingeschakelde cruisecontrol de
opgeslagen snelheid iets overschrijden.
Inschakeling wordt aangeduid door een
brandend
waarschuwingslampje en
bij sommige versies door een melding op
het display.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
zet de draaischakelaar 1 fig. 71 op ON
en trap het gaspedaal in om de gewenste
snelheid te bereiken;
beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen; als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,keert het voertuig terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door het
intrappen van het rem- of
koppelingspedaal, kan de opgeslagen
snelheid als volgt worden gereset:
geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de opgeslagen
snelheid wordt bereikt;
schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment dat de
snelheid werd opgeslagen;
druk op de RES 2 fig. 71-knop.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Druk op het gaspedaal en sla de nieuwe
snelheid op of verplaatst de hendel
omhoog (+).
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Schakel het apparaat uit en sla de nieuwe
snelheid op of verplaats de hendel naar
boven (–) tot de nieuwe snelheid is
bereikt. Deze snelheid wordt dan
automatisch opgeslagen.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem uitschakelen:
Draai de ring 1 fig. 71 naar de
OFF-stand;
of
schakel de motor uit;
of
trap het rem-, koppelings- of
gaspedaal in; in het laatste geval wordt
het systeem eigenlijk niet uitgeschakeld,
maar wordt voorrang aan het
acceleratieverzoek gegeven. Het
systeem blijft actief, zonder de noodzaak
om de RES-knop te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren.
Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet;
in geval van een systeemstoring.
BELANGRIJK
101)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
102)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
71A0J0065C
102
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 220
BELANGRIJK
123)De informatie die vereist is door het
voorschrift dat van toepassing is, staat
vermeld op het etiket van de verpakking van
de Fix&Go kit. In achtneming van de
aanwijzingen op het etiket is een essentiële
voorwaarde om de veiligheid en de
doeltreffendheid van de Fix&Go kit te
garanderen. Lees het etiket vóór gebruik,
vermijd oneigenlijk gebruik. Fix&Go is
onderhevig aan een vervaldatum en moet
periodiek vervangen worden. De kit dient
gebruikt te worden door volwassenen en
mag niet gebruikt worden door kinderen.
STARTEN MET HULPACCU
DE MOTOR STARTEN
Als het pictogramconstant aan blijft
op het display van het
instrumentenpaneel, neem dan
onmiddellijk contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
STARTEN MET HULPACCU
124)
34) 35)
Als de accu leeg is, kan de motor gestart
worden met een hulpaccu met dezelfde
of een iets hogere capaciteit dan de lege
accu.
Ga als volgt te werk om de auto te
starten fig. 108:
verbind de plusklemmen (+ teken bij
de klem) van de beide accu's met een
geschikte startkabel;
sluit met een tweede startkabel de
minklem (-) van de hulpaccu aan op een
massapunt
op de motor of de
versnellingsbak van de auto die gestart
moet worden;
start de motor, maak als de motor
gestart is, de kabels in omgekeerde
volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, contact opnemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
STARTEN MET HULPACCU(versies met Start&Stop-systeem)
125)
Wanneer men met een hulpaccu moet
starten, mag de minkabel (–) vanaf de
hulpaccu nooit in verbinding worden
gebracht met de minpool 1 fig. 108 van
de accu in de auto. Sluit de minkabel aan
op een massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.
ROLLEND STARTEN
Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden.
108A0J0392C
129
Page 132 of 220
BELANGRIJK
34)Verbind de minklemmen van de twee
accu’s nooit rechtstreeks met elkaar! Als de
hulpaccu in een andere auto is geïnstalleerd,
moet accidenteel contact tussen de metalen
delen van beide auto's vermeden worden.
35)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.
BELANGRIJK
124)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open vuur en
brandende sigaretten uit de buurt van de
accu en veroorzaak geen vonken.
125)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op het
plaatje op de voorste traverse. Wij adviseren
om de contactsleutel te verwijderen als er
zich nog inzittenden in het voertuig bevinden.
Alle inzittenden moeten uit het voertuig
stappen nadat de contactsleutel is
uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer bij het tanken of de
motor is afgezet (en of de contactsleutel in
de stand STOP staat).
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
Werking
Deze grijpt in bij een botsing en
veroorzaakt het volgende:
de afsluiting van de brandstoftoevoer
waarna de motor afslaat;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
automatische inschakeling van de
interieurverlichting.
Wanneer het systeem in werking treedt,
verschijnt er een bericht op het display.
Controleer het voertuig zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder het voertuig of in de
buurt van de tank.
126)
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de accu
leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
draai de contactsleutel naar de stand
MAR;
schakel de richtingaanwijzer rechts in;
schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links uit;
schakel de richtingaanwijzer rechts in;
schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links uit;
contactsleutel op de stand OFF
gedraaid;
draai de contactsleutel naar de stand
MAR.
Versies met LPG-systeem
In geval van een botsing wordt de
benzinetoevoer onmiddellijk afgesloten,
de LPG-veiligheidskleppen worden
gesloten en de injectie wordt
onderbroken waardoor de motor afgezet
wordt.
BELANGRIJK
126)Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage wordt
geconstateerd, dan mag het systeem niet
opnieuw ingeschakeld worden om brand te
voorkomen.
130
NOODGEVALLEN