display Alfa Romeo MiTo 2021 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2021, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2021Pages: 220, PDF Size: 5.19 MB
Page 22 of 220

GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar 1 op
staan en de
hendel naar het stuurwiel tot voorbij de
aanslag worden getrokken. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht continu
in te schakelen als de automatische
inschakeling van de koplampen
ingeschakeld is.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de
stand van de draaischakelaar 1. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Hoogteregeling koplampen
Druk op de knoppen
enfig. 19 om
af te stellen. De ingestelde stand wordt
op het display weergegeven.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading in de bagageruimte.
OPMERKING: het knoppenpaneel kan
overeenkomstig de versie afwijken.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het gewicht
van de vervoerde lading verandert.
MISTVOORLICHTEN
(indien aanwezig)
Werking
Druk op de knop
fig. 20 om de lichten
in of uit te schakelen. Bij brandende
mistlampen gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHT
Werking
Druk op de knop
om de lichten in of uit
te schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de knop om de lichten
uit te schakelen.
Bij brandende lampen gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog: schakelt de richtingaanwijzer
rechts in;
omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
19A0J0306C
20A0J0303C
20
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 23 of 220

automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Lane change" functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter dan
een halve seconde in de instabiele stand.
De richtingaanwijzer aan de
geselecteerde kant knippert drie maal en
wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakelen
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, linkerhendel
1 binnen 2 minuten na het uitzetten van
de motor naar het stuurwiel.
Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van
210 seconden; hierna wordt de
verlichting automatisch uitgeschakeld.
Als de hendel wordt bediend, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Op het
display verschijnt een bericht en de voor
de functie ingestelde tijdsduur.
Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functieautomatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
INTERIEURVERLICHTING
Deze functie verlicht de auto en de
ruimte voor de auto wanneer de portieren
ontgrendeld worden.
Inschakelen
Als de portieren van de geparkeerde auto
ontgrendeld worden met de
knop op de
afstandsbediening (of de achterklep
ontgrendeld wordt met behulp van
), gaan het dimlicht, het stadslicht
en de kentekenverlichting branden.
De lichten blijven ongeveer 25 seconden
branden, tenzij de portieren en
achterklep opnieuw vergrendeld worden
met de afstandsbediening of de
portieren of achterklep geopend en weer
gesloten worden. In deze gevallen gaan
de lichten na 5 seconden uit.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Schakelaar 1 fig. 21 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te schakelen.
Standen schakelaar 1:
middelste stand (stand A): lampjes
3 en 4 worden in- resp. uitgeschakeld als
de portieren geopend resp. gesloten
worden;
links ingedrukt (stand 0): de lampjes
3 en 4 blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand B): de lampjes
3 en 4 blijven altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar 2 fig. 21 bedient het
leeslampje van de kaart.
Standen schakelaar 2:
middelste stand (stand A): de lampjes
3 en 4 blijven altijd gedoofd;
21A0J0066C
21
Page 29 of 220

2 - Aan/uit knop compressor klimaatregeling;
3 - aan/uit-knop luchtrecirculatie (Het wordt afgeraden de luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan);
4 - display;
5 - uit-knop klimaatregeling;
6 - knop voor activering MAX DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit);
7 - knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming;
8 - Inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking) en instellingsknop passagierszijde;
9 - luchtverdeelknop voor de passagierszijde;
10 - ventilatorsnelheid verhogen/verlagen;
11 - luchtverdeelknop voor de bestuurderszijde;
12 - Inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking) en instellingsknop bestuurderszijde;
Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen/ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gezicht tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
In de FULL AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen 9 en 11 zijn
uit). Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende
knoppen
U kunt ook een combinatie instellen van de luchtdistributie-instellingen hierboven beschreven. Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop
wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
27
1 - MONO functie knop (streeftemperatuur uitlijnen) bestuurder- /passagierszijde;
Page 37 of 220

Alfa DNA-SYSTEEM
(dynamische controle van de
auto)
Dit systeem wordt bediend met hendel 1
fig. 33 (op de tunnelconsole) hiermee
kunnen vier verschillende rijmodi
geselecteerd worden overeenkomstig de
rijstijl en de conditie van het wegdek:
d=Dynamic(sportieve rijmodus);
n=Natural(modus voor rijden in
normale omstandigheden);
a=All Weather(modus voor rijden in
omstandigheden van weinig grip, zoals
regen en sneeuw).
Hendel 1 beschikt over een stabiele
stand. Met andere woorden, de
schakelaar blijft altijd in de middelste
stand.
De gekozen rijmodus wordt aangegeven
met een brandende led op het paneel eneen indicatie op het display. Wanneer de
modus “Natural” is gekozen, worden er
geen berichten of symbolen op het
display weergegeven.
Het systeem werkt ook op de
dynamische regelsystemen van het
voertuig (motor, stuurinrichting,
ESC-systeem, instrumentenpaneel).
“Dynamic” MODUS AAN/UIT
SCHAKELEN
4)
Inschakelen
Breng hendel 1 omhoog (naar de letter
"d") en houd hem 0,5 seconden in deze
stand tot de betreffende led gaat
branden of tot het woord "Dynamic" op
het display verschijnt.
Uitschakelen
Beweeg hendel 1 naar de stand "Natural".
1.4 Turbo MultiAir-versies
Door de bedrijfsmodus "Dynamic" te
kiezen, wordt de overboostfunctie van de
turbocompressor ingeschakeld. De
motorregeleenheid maakt het - in
verhouding tot de stand van het
gaspedaal en gedurende korte tijd -
mogelijk dat er binnenin de
turbocompressor maximale drukniveaus
bereikt kunnen worden, waardoor een
groter motorkoppel verkregen wordt in
vergelijking met wat normaal gesproken
mogelijk is.Deze functie is met name handig wanneer
maximale prestaties gevraagd worden
voor een korte tijd (bijv. bij het inhalen).
BELANGRIJK Tijdens het accelereren,
wanneer de "Dynamic"-functie wordt
gebruikt, kan het stuur enigszins trillen,
wat kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
"All Weather"-MODUS AAN/UIT
SCHAKELEN
Inschakelen
Breng hendel 1 omlaag (naar de letter "a")
en houd hem 0,5 seconden in deze stand
tot de betreffende led gaat branden of
tot het woord "All Weather" op het
display verschijnt.
Uitschakelen
Om de "All Weather"-modus uit te
schakelen (en terug te keren naar de
"Natural"-modus), op dezelfde wijze te
werk gaan als voor de "Dynamic"-modus,
maar beweeg de hendel 1 naar "a".
BELANGRIJK
4)"FAST" VERSIE: Gezien de hoge niveaus
van de prestaties van het voertuig wordt
aanbevolen de "Dynamic" modus niet te
gebruiken bij het rijden van de eerste
kilometers met het voertuig, zoat de
mechanische onderdelen de noodzaklijke
inrijperiode hebben.
33A0J0090C
35
Page 43 of 220

In dit deel van het instructieboek vindt u alle informatie die u nodig
hebt om het instrumentenpaneel goed te begrijpen, te
interpreteren en te gebruiken.
KENNIS VAN HET
INSTRUMENTENPANEEL
BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN..........42
DISPLAY....................................43
MENUOPTIES................................44
TRIP COMPUTER..............................46
LAMPJES EN BERICHTEN.........................47
EOBD-SYSTEEM (European On Board Diagnosis) ...........65
Page 44 of 220

BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN
HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
1. Snelheidsmeter
2. Herconfigureerbaar multifunctioneel display
3. Toerenteller
4. Brandstofmeter met reservelampje
5. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting
Waarschuwingslampjes alleen aanwezig op Dieseluitvoeringen. Bij dieseluitvoeringen bedraagt de maximale
schaalwaarde 6000 t/min
BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen.
38A0J1541C
42
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 45 of 220

DISPLAY
Het voertuig is uitgerust met een
herconfigureerbaar multifunctioneel
display dat, op basis van de eerder
instellingen, tijdens het rijden nuttige
informatie zal verschaffen.
Bij verwijderde contactsleutel, schakelt
de display in en toont enkele seconden de
tijd en de totaalstand van de
kilometerteller (in km of mijlen) wanneer
een portier wordt geopend/gesloten.
HERCONFIGUREERBAAR
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
De volgende informatie wordt op de
display getoond (voorbeeld gegeven in
fig. 39 ):
1: Tijd
2: Zone gebruikt voor berichten
(informatie, instellingen, etc.)3: Kilometerteller (totaal afgelegde
afstand in km of mijlen).
4: Aanwijzingen autotoestand (bijv. open
portieren, eventuele ijsvorming op de
weg, etc.)/Aanduiding Start&Stop-
functie (waar aanwezig)/Gear Shift
Indicator (waar aanwezig)
5: Stand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
6: Buitentemperatuur
De turbocompressordruk verschijnt op
sommige versies wanneer "DYNAMIC"
rijmodus is geselecteerd (zie "Alfa
DNA-systeem" in dit hoofdstuk).SCHAKELINDICATOR
(indien aanwezig)
De GSI (Gear Shift Indicator) adviseert de
bestuurder een andere versnelling in te
schakelen via een speciaal bericht op het
display.
Via de GSI wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat een andere
versnelling brandstofbesparing kan
opleveren.
Daarom is het raadzaam om wanneer u
brandstofconsumptie wilt verminderen
tijdens het rijden, zich bij de modi
"Natural" of "All Weather" te houden en
de suggesties te volgen van de Gear Shift
Indicator, waar verkeersomstandigheden
dit toelaten.Wanneer het SHIFT UP pictogram
op
het display wordt weergegeven, stelt de
GSI de bestuurder voor om een hogere
versnelling in te schakelen, terwijl als het
SHIFT DOWN pictogram
wordt
getoond, krijgt de bestuurder het advies
om een lagere versnelling in te schakelen.
De aanduiding op het
instrumentenpaneel blijft branden zolang
de bestuurder niet schakelt of zolang de
rijomstandigheden niet terugkeren naar
een situatie waarin schakelen niet nodig
is om het verbruik te optimaliseren.
BEDIENINGSKNOPPEN
"+" of(versies met
Start&Stop-systeem) fig. 40: om de
schermpagina en de betreffende opties
naar boven te doorlopen of om de
weergegeven waarde te verhogen.
SET/
: kort indrukken om het menu
te openen en/of naar het volgende
scherm te gaan of de keuze te
bevestigen. Ingedrukt houden om naar
het standaardscherm terug te keren.
"+" of
(versies met
Start&Stop-systeem): om de
schermpagina en de betreffende opties
naar beneden te doorlopen of om de
weergegeven waarde te verlagen.
39A0K0600C
43
Page 46 of 220

BELANGRIJK De bedieningsknoppen
activeren verschillende functies,
afhankelijk van de volgende situaties:
deze zorgen binnen het menu voor het
naar beneden en naar boven doorlopen;
tijdens instellingen, worden hiermee
de waarden verhoogd of verlaagd.
SET-UP-MENU
Het menu bestaat uit een serie opties die
gekozen kunnen worden met de knoppen
enom toegang te krijgen
tot verschillende keuze- en
instellingshandelingen (Setup) die
hieronder zijn aangegeven.
Sommige opties hebben een submenu.
Het menu wordt geactiveerd door de
knop SET/ knop
kort in te drukken.
Het menu omvat de volgende opties:
MENU
VERLICHTING
SNELHEIDSWAARSCHUWING
KOPLAMPSENSOR (waar aanwezig)
REGENSENSOR (waar aanwezig)
INSCHAKELING TRIP B
TIJD INSTELLEN
DATUM INSTELLEN
EERSTE PAGINA (waar aanwezig)
ZIE RADIO
AUTOCLOSE
MEETEENHEID
TAAL
GELUIDSSTERKTE
WAARSCHUWINGEN
GORDELSPANNERPIEP
SERVICE
PASSAGIERSAIRBAG
DAGVERLICHTING
INTERIEURVERLICHTING
MENU AFSLUITEN
Op voertuigen uitgerust met
Uconnect™-systeem (waar aanwezig),
worden sommige menuopties op het
display van de navigator weergegeven.
MENUOPTIES
BELANGRIJK Als er eenUconnect™-
systeem is, worden sommige menu-items
weergegeven en beheerd door deze
laatste en niet het instrumentenpaneel
(zie de beschrijving in het hoofdstuk
Multimedia of in de supplementen
beschikbaar online).
Menu
Toegang tot het Setupmenu.
Verlichting
(alleen bij ingeschakeld stadslicht)
Verstellen (8 niveaus) van de helderheid
van het instrumentenpaneel, van de
knoppen van hetUconnect™-systeem
(waar aanwezig) en de dual-zone
automatische klimaatregelsysteem
(waar aanwezig).
Snelheidswaarschuwing
Instelling snelheidslimiet (km/h of mph).
Wanneer deze wordt overschreden,
wordt de bestuurder gewaarschuwd door
een geluids- en visueel signaal.
Sensor koplampen
(indien aanwezig)
Automatische in/uit schakelen van
verlichting volgens de condities van de
externe verlichting.
De gevoeligheid van de schemersensor40A0J0302C
44
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 47 of 220

kan worden ingesteld op 3 niveaus
(niveau 1 = minimum gevoeligheid, niveau
2 = gemiddelde gevoeligheid, niveau 3 =
maximum gevoeligheid).
Regensensor
(indien aanwezig)
Verstellen (4 niveaus) van de
gevoeligheid van de regensensor.
Inschakeling TripB
Inschakeling ("On") en uitschakeling
("Off") van Trip B display (gedeeltelijke
tripteller). Zie voor meer informatie
hoofdstuk "Trip computer".
Tijd instellen
Instelling tijd met twee submenu's: "Tijd"
en "Formaat".
Datum instellen
Datum instellen (dat - maand - jaar).
Eerste pagina
(indien aanwezig)
Selectie van de informatie die u op het
hoofdscherm wenst te zien. Zo kan men
de datum en de afgelegde afstand
weergeven.
Zie radio
Op het display van het
instrumentenpaneel wordt de informatie
over hetUconnect™-systeem
weergegeven.Autoclose
Inschakeling van de automatische
vergrendeling van de portieren wanneer
sneller dan 20 km/h wordt gereden.
Meeteenheid
Meeteenheidinstelling via drie
submenu's: "Afstanden",
"Brandstofconsumptie" en
"Temperatuur". Wanneer “km” is
ingesteld, wordt het brandstofverbruik
in km/l of l/100km op het display
weergegeven. Wanneer “mi” is ingesteld,
wordt het brandstofverbruik in “mpg” op
het display weergegeven.
Taal
Display taalkeuze.
Volume waarschuwingen
Verstellen (8 niveaus) van het volume van
de zoemer die het display vergezelt met
storingen/waarschuwingen.
Gordelspannerpiep
Deze functie kan alleen worden
weergegeven wanneer het SBR-systeem
door het Alfa Romeo Servicenetwerk is
uitgeschakeld (zie de paragraaf
“SBR-systeem” in het hoofdstuk
“Veiligheid”).
Onderhoud
Weergave van de informatie over de
kilometerstand of, voor bepaalde
versies/markten, de nog resterende tijdtot de volgende onderhoudsbeurt van het
voertuig worden weergege ven.
Passagiersairbag
In-/uitschakeling airbags aan
passagierszijde van frontairbag
passagierszijde en zijairbag ter
bescherming van bekken, borst en
schouders - Zijairbag
Dagverlichting
In-/uitschakeling van dagverlichting
(DRL).
Instapverlichting
Deze functie schakelt de interne
interieurverlichting in gedurende circa
25 seconden wanneer de portieren of de
bagageruimte worden geopend met de
afstandsbediening. De
interieurverlichting gaat uit wanneer de
portieren gesloten of vergrendeld
worden met de afstandsbediening.
Menu afsluiten
Terug naar standaard displayscherm.
45
Page 48 of 220

TRIP COMPUTER
De Trip computer geeft informatie over
de werking van de auto weer op het
display, wanneer de contactsleutel in de
stand MAR staat. Met deze functie
kunnen twee afzonderlijke reizen worden
aangemaakt, “Trip A” en Trip B” genaamd,
waarmee "volledige reizen" van de auto
worden bewaakt. Beide functies werken
onafhankelijk van elkaar. Beide
geheugens kunnen gereset worden: reset
- begin van een nieuwe rit.
“Trip A” geeft informatie over:
Bereik
Afgelegde afstand A
Gemiddeld verbruik A
Huidig verbruik
Gemiddelde snelheid A
Reistijd (rijtijd) A
“Trip B” geeft informatie over:
Afgelegde afstand B
Gemiddeld verbruik B
Gemiddelde snelheid B
Reistijd B.
“Trip B” kan worden uitgeschakeld (zie
“Trip B inschakelen”). De parameters
“Actieradius” en “Huidig verbruik" kunnen
niet worden gereset.
46
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL