dashboard Alfa Romeo 156 2005 Instructieboek (in Dutch)

Page 59 of 291

58
AIRBAGS VOOR EN
ZIJ-AIRBAGS
(indien aanwezig)
De auto is uitgerust met een airbag aan
bestuurderszijde (fig. 56).
AIRBAGS VOOR
Beschrijving en werking
De airbag voor (bestuurder en passagier)
is een veiligheidsvoorziening die onmiddel-
lijk in werking treedt bij een frontale bot-
sing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaar
luchtkussen dat in een daarvoor bestemde
r uimte is geplaatst:
– in het midden van het stuurwiel aan
bestuurderszijde;
– een luchtkussen met een groter volu-
me boven het dashboardkastje aan passa-
gierszijde.
De airbag voor (bestuurder en passa-
gier) is een veiligheidsvoorziening die on-
middellijk in werking treedt bij een mid-
delzware frontale botsing.
P4U00076
fig. 57
P4U00077
fig. 58
P4U00406
fig. 59
P4U00075
fig. 56 Als optional kunnen voor bepaalde uit-
voeringen/markten een airbag aan de
passagierszijde ( fig. 57) en zij-airbags
worden geleverd. De zij-airbags zijn ge-
plaatst in de rugleuningen van de voor-
stoelen (side-bags) ( fig. 58) en aan de
zijkanten van de hemelbekleding (head-
bags) ( fig. 59).

Page 60 of 291

59
Bij een botsing verwerkt een elektroni-
sche regeleenheid de gegevens van een
vertragingssensor en zorgt ervoor, indien
nodig, dat het kussen opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op,
waardoor het lichaam wordt opgevangen
en de kans op letsel beperkt wordt. Direct
daarna loopt het kussen weer leeg.
Bij een botsing kan een inzit-
tende die geen veiligheidsgordel
heeft omgelegd in contact komen
met een airbag die nog niet vol-
ledig opgeblazen is, waardoor de
inzittende minder beschermd
wordt. De airbag voor (bestuur-
der en passagier) is geen vervan-
ging voor de veiligheidsgordels,
maar een aanvulling. Draag dus
altijd veiligheidsgordels. Boven-
dien is het dragen van veiligheids-
gordels wettelijk verplicht in
Europa (en in de meeste landen
daarbuiten). Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
veiligheidsgordel de inzittende op zijn
plaats houdt), wordt de airbag niet ge-
activeerd.
Bij botsingen tegen snel vervormbare of
beweegbare objecten (zoals verkeers-
palen, sneeuw- of ijs-ophopingen, gepar-
keerde auto’s, enz), bij aanrijdingen van
achteren (zoals een aanrijding door een
andere auto) en bij zijdelingse aanrijdin-
gen met andere auto’s of veiligheids-
barrières (bijvoorbeeld tegen de onder-
kant van de auto of de vangrail), wordt
de airbag niet geactiveerd omdat geen
enkele aanvullende bescherming wordt
geboden ten opzichte van de veiligheids-
gordels.
Als de airbag in deze gevallen niet geac-
tiveerd wordt, betekent dit niet dat het
systeem niet goed functioneert.AIRBAG VOOR
AAN PASSAGIERSZIJDE
De airbag voor aan passagierszijde is
ontwikkeld om de bescherming te verbe-
teren van een inzittende voor met omge-
legde veiligheidsgordel.
Als de airbag volledig opgeblazen is, vult
deze het grootste deel van de ruimte tus-
sen het dashboard en de voorpassagier.
ZEER GEVAAR-
LIJK
Bij auto’s
die zijn uitgerust
met een airbag voor aan
passagierszijde mag geen kinder-
zitje op de voorstoel worden ge-
monteerd. Als er geen andere mo-
gelijkheid is, moet in ieder geval de
airbag aan passagierszijde (indien
aanwezig) uitgeschakeld worden
als het kinderzitje op de passa-
giersstoel voor wordt geplaatst.
Ook als het niet wettelijk verplicht
is, raden wij u aan, voor een opti-
male bescherming van de volwas-
senen, de airbag onmiddellijk weer
in te schakelen zodra u geen kin-
deren meer vervoert.
AIRBAG

Page 61 of 291

60
AIRBAG VOOR AAN
PASSAGIERSZIJDE
UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een
kind op de passagiersstoel voor te vervoe-
ren, kan de airbag voor aan passagierszij-
de worden uitgeschakeld.
U schakelt de airbag uit door de contact-
sleutel in de daarvoor bestemde sleutel-
schakelaar, rechts van het dashboard, te
steken (fig. 60). De schakelaar is alleen
bereikbaar bij geopend portier. De sleutelschakelaar (fig. 60) heeft
twee standen:
1) Airbag voor passagierszijde inge-
schakeld: (stand ON) het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpaneel
brandt niet: het is absoluut verboden kin-
deren op de voorstoel te vervoeren.
2) Airbag voor passagierszijde uitge-
schakeld: (stand OFF ) het waar-
schuwingslampje op het instrumentenpa-
neel brandt: het is mogelijk om kinderen
in goedgekeurde kinderzitjes op de voor-
stoel te vervoeren.
Het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel blijft continu branden
totdat de airbag aan passagierszijde op-
nieuw wordt ingeschakeld.
De werking van de zij-airbags (side-bags
en headbags) wordt niet uitgeschakeld
als de airbag voor aan passagierszijde
wordt uitgeschakeld.
De sleutel kan bij geopend portier in bei-
de standen in de schakelaar worden ge-
stoken of worden uitgenomen.
Het waarschuwings-
lampje voor uitgescha-
kelde airbag aan passa-
gierszijde voor geeft even-
tuele storingen aan in het waar-
schuwingslampje van de airbag zelf. In dat geval is de situ-
atie op het instrumentenpaneel
als volgt: – waarschuwingslampje storing
airbag is gedoofd; – waarschuwingslampje voor
uitgeschakelde airbag aan passa-
gierszijde knippert (langer
dan de normale 4 seconden). Zet de motor onmiddellijk uit en
wendt u tot de Alfa Romeo-
dealer.
¬
¬
Bedien de schakelaar
alleen als de motor uit
staat en de contactsleu-
tel is uitgenomen.
P4U00079
fig. 60

Page 65 of 291

64
HENDELS AAN HET
STUUR
De systemen die met de hendels aan het
stuur worden bediend, werken alleen als
de contactsleutel in stand MAR staat.
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting, behalve de mistlampen
voor en het mistachterlicht.
Als de buitenverlichting wordt ingescha-
keld, gaan ook de instrumentenpaneelver-
lichting en de symboolverlichting van de
bedieningsknoppen op het dashboard bran-
den.
Alleen als het contactslot in stand PARK
staat, blijft de buitenverlichting branden,
ongeacht de stand van de draaiknop. Buitenverlichting uitgeschakeld
(fig. 61)
Als het symbool
Oop de draaiknop
tegenover het merkstreepje staat, dan is
de buitenverlichting uitgeschakeld.
Buitenverlichting
(fig. 62)
De buitenverlichting wordt ingeschakeld
als u de draaiknop van stand Oin stand
6zet.
T egelijkertijd gaat op het instrumenten-
paneel lampje
3branden.
Dimlichten
(fig. 63)
De dimlichten worden ingeschakeld als
u de draaiknop van stand
6in stand
2zet. Grootlicht
(fig. 64)
Als de draaiknop in stand 2staat, dan
kan worden overgeschakeld tussen dim-
en grootlicht door de hendel naar het
dashboard te drukken (vergrendelde
stand). Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje
1branden. Als ver-
volgens de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken, dan dooft het grootlicht
en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
P4U00081
fig. 62
P4U00080
fig. 61
P4U00083
fig. 64
P4U00082
fig. 63

Page 79 of 291

78
BOVENSTE LUCHTROOSTER
VERSTELLEN (
fig. 78)
Het rooster (1) kan met knop ( B) wor-
den geopend en gesloten.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
LUCHTROOSTERS IN HET
MIDDEN VERSTELLEN (
fig. 78)
Beide roosters (2 ) zijn voorzien van
een hendeltje (A ) waarmee de lucht-
stroom in horizontale richting kan wor-
den afgesteld. De luchtopbrengst kan
met wieltje (C ) worden geregeld.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
ZIJROOSTERS BOVEN
VERSTELLEN (
fig. 79)
Aan beide uiteinden van het dashboard
bevindt zich een regelbaar luchtrooster
(A) voor de ventilatie in de auto en een
vast luchtrooster (B) voor ontwaseming/
ontdooiing van de zijruiten.
De luchtopbrengst kan met wieltje ( C)
worden geregeld.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
VERSTELBARE EN REGELBARE
UITSTROOMOPENINGEN
Fig. 80: zitplaatsen voor (aan de uit-
einden van het dashboard)
Fig. 81: zitplaatsen achter (op de
tunnelconsole tussen de stoelen)
Bedien voor het regelen van de luchtop-
brengst de hendeltjes ( A) voor het ope-
nen/sluiten.
De luchtstroom kan gericht worden door
de uitstroomopening te draaien met de
lamellen.
P4U00097
fig. 78
P4U00098
fig. 79
P4U00099
fig. 80
P4U00100
fig. 81

Page 112 of 291

111
Als u het kastje opent als de contact-
sleutel in stand MARstaat, dan gaat de
verlichting in het kastje branden ( B-fig.
114).
In de klep zit een uitsparing (C-fig.
114) om een pen of potlood in te leg-
gen.
HANDGREPEN (fig. 115)
Bij het portier aan passagierszijde voor
bevindt zich een steunhandgreep.
Bij beide achterportieren is een hand-
greep (A ) geplaatst met een kleding-
haakje (B).
P4U00112
fig. 115
P4U00111
fig. 114
PLAFONDVERLICHTING VOOR
(
fig. 116)
De plafondverlichting bestaat uit twee
lampjes met een bijbehorende schakelaar.
Als schakelaar ( A) in de middelste
stand (1) staat, dan gaan beide lampjes
branden als een portier wordt geopend
Als de portieren gesloten worden, blijft
de interieurverlichting nog ongeveer 7 se-
conden branden als hulp tijdens het star-
ten van de motor. De interieurverlichting
dooft als de contactsleutel in stand MAR
wordt gedraaid (bij gesloten portieren).
Als u schakelaar (A) naar links schuift
(stand 0), dan blijven de lampjes altijd
uit (stand OFF).
Als u schakelaar ( A) naar rechts schuift
(stand 2), dan blijven beide lampjes al-
tijd branden.
INTERIEUR-
UITRUSTING
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje is voorzien van
een binnenverlichting en een klepje met
slot. Het slot kan worden geopend en ge-
sloten met de contactsleutel.
Rijd niet met een ge-
opend dashboardkastje:
dit kan de voorpassa-
gier verwonden bij een ongeval.
P4U00110
fig. 113 T
rek aan hendel (A-fig. 113) om het
kastje te openen.

Page 115 of 291

114
Opbergvak links(fig. 123)
Aan de onderzijde van het dashboard,
links van het stuurwiel, bevindt zich een
opbergvak (A ).
DOCUMENTENVAK OP DE
VOORPORTIEREN (
fig. 124)
Op ieder voorportier bevindt zich een
documentenvakje (A ).
P4U00121
fig. 124
fig. 121
ASBAK ACHTER (fig. 121)
Op iedere achterportier bevindt zich een
asbak (A).
Open de asbak in de richting van de pijl
om deze te gebruiken en druk de lip in
om de asbak te verwijderen.
P4U00118
OPBERGVAKKEN
OP HET DASHBOARD
Centraal opbergvak(fig. 122)
A ls de auto niet is uitgerust met een
autoradio dan is er een opbergvak aan-
wezig. Dit is voorzien van een neer-
klapbaar deksel (A ) waarmee wordt
voorkomen dat voorwerpen naar buiten
vallen.
fig. 122
P4U00120
fig. 123
P4U00119

Page 118 of 291

117
BEDIENING IN NOODGEVALLEN
Als het opendak niet elektrisch bediend
kan worden, dan kan het ook handmatig
worden bediend; ga hiervoor als volgt te
werk:
1. Licht het rooster bij de door de pijl
aangegeven punten op en verwijder het
rooster met de schakelaar ( D-fig. 132).
2. Druk de daarvoor bestemde sleutel
(B-fig. 133) (in het dashboardkastje)
in het bedieningsmechanisme van het
opendak (C-fig. 133) en draai het
rechtsom om het dak te openen en links-
om om het te sluiten.
BELANGRIJK Als het dak handmatig
is geopend of gesloten, draait u de sleutel
eerst een halve slag terug totdat u een
klik hoort, en pas daarna verwijdert u de
sleutel.
P4U00127
fig. 131
P4U00128
fig. 132
ACHTERZIJDE OMHOOG
KANTELEN
Het omhoog kantelen ( fig. 131) is
alleen bij geheel gesloten dak mogelijk
door op de voorzijde (2 ) van schakelaar
( A-fig. 132) te drukken.
Druk op de achterzijde ( 1) van schake-
laar (A-fig. 132) om het dak weer in
horizontale stand te zetten (opendak ge-
sloten).
P4U00129
fig. 133
Bedien het opendak
alleen als de auto stil-
staat.
Ver wijder altijd de con-
tactsleutel uit het con-
tactslot als u de auto
verlaat, om te voorkomen dat het
opendak per ongeluk in beweging
wordt gebracht en zo gevaar kan
opleveren voor de achtergebleven
passagiers.

Page 121 of 291

120
BELANGRIJKHet optillen van de
motorkap wordt vergemakkelijkt door
twee gasveren. Wij raden u aan deze
gasveren niet te demonteren en de mo-
torkap tijdens het optillen te begeleiden.
Kom bij het uitvoeren
van werkzaamheden
in de motorruimte niet
in de buurt van de elektroven-
tilateur als de motor nog warm
is: de elektroventilateur kan,
ook bij uitgeschakeld contact,
onverwacht inschakelen.
W acht totdat de motor is afge-
koeld.
P4U00037
fig. 141 –dr
uk haak (B-fig. 141) van de be-
veiliging omhoog.
– til de motorkap op. GEVAAR - ERNSTIGE
VERWONDINGEN. Als u
controle- of onderhouds-
werkzaamheden in de motor-
ruimte uitvoert, moet u er vooral
op letten dat u uw hoofd niet
stoot tegen het uitstekende deel
van de motorkap.
MOTORKAP
De hendel voor het openen van de
motorkap bevindt zich uiterst links onder
het dashboard.
Openen:
– trek aan de hendel (A-fig. 140) tot-
dat u de ontgrendeling hoort.
fig. 140 V
oer deze handeling
alleen uit bij een stil-
staande auto.
P4U00036
Als u in een gebied
rijdt waar brandstof
moeilijk verkrijgbaar is
en u daarom reservebrandstof in
een jerrycan wilt vervoeren, dan
dient u zich aan de geldende wet-
geving te houden. Gebruik alleen
een goedgekeurde jerrycan en be-
vestig deze op de juiste wijze.
T och zal bij een ongeval de kans
op brand groter zijn.

Page 157 of 291

156
DEFECTE BUITEN-
VERLICHTINGALGEMENE AANWIJZINGEN
– Als een lampje niet brandt, controleer
dan eerst of de zekering niet doorge-
brand is, voordat u de lamp vervangt.
– Zie voor de plaats van de zekeringen
de paragraaf “Een doorgebrande zeke-
ring” in dit hoofdstuk.
– Controleer, voordat u een defecte lamp
vervangt, of de contacten niet zijn geoxi-
deerd.
– Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en ver-
mogen.
– Als u een gloeilamp in de koplamp
hebt vervangen, controleer dan om
veiligheidsredenen altijd of de afstelling
nog goed is.
TYPEN GLOEILAMPEN (fig. 9)
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting. Ver-
wijder de lamp door de lamp uit de houder te
trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfitting Voor het verwijderen van de lamp: druk
de lamp iets in, draai de lamp linksom en
verwijder de lamp.
C. Buislampen Ver wijder de lamp door de lamp uit de
veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen Ver wijder de lamp door de borgveer los
te haken.
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd en waar-
bij geen rekening wordt gehou-
den met de technische specifica-
ties van het systeem, kunnen
storingen in de werking en zelfs
brandgevaar veroorzaken.
P4U00149
P4U00150
fig. 9
GLOEILAMP TYPE W
GROOTLICHT D (H1) 55DIMLICHTD (H7) 55PARKEERLICHTEN VOOR B (H6W) 6RICHTINGAANWIJZERS VOOR B (PY21W) 21RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD A (W5W) 5RICHTINGAANWIJZERS ACHTERB (P21W) 21REMLICHTEN/
PARKEERLICHTEN ACHTER B (21/5W) 21/5ACHTERUITRIJLICHTEN B (P21W) 21MISTACHTERLICHT B (P21W) 21PLAFONDVERLICHTING VOOR EN BAGAGERUIMTEVERLICHTING C (C10W) 10KENTEKENPLAATVERLICHTINGA (W5W) 5MISTLAMPEN VOORD (H1) 55DERDE REMLICHTA (3,2W) 3,2
PLAFONDVERLICHTING ACHTER, VERLICH. DASHBOARDKASTJE EN INSTAPVERL. C (C5W)5

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >