Alfa Romeo 4C 2020 Instructieboek (in Dutch)

Page 101 of 156

99
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de accu
leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
❒ zet de bedieningshendel van de linker
richtingaanwijzer in de middelste stand
(neutraal);
❒ draai de contactsleutel naar MAR;
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts in;
❒ schakel de richtingaanwijzer
rechts uit;
❒ schakel de richtingaanwijzer links in;
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts in;
❒ schakel de richtingaanwijzer
rechts uit;
❒ schakel de richtingaanwijzer links in;
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒ contactsleutel op de stand OFF
gedraaid;
❒ draai de contactsleutel naar MAR.SLEPEN VAN HET VOERTUIG
Het bij de auto geleverde sleepoog
bevindt zich in de gereedschapshouder in
de bagageruimte.
Het sleepoog kan alleen bevestigd
worden aan de voorzijde van de auto.
MONTAGE VAN HET SLEEPOOG
Neem sleepoog 1 fig. 86 en draai het
helemaal vast op de pen met
schroefdraad.
113) 114) 115)
86A0L0107
112)Als na een botsing een
brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt geconstateerd,
dan mag het systeem niet opnieuw
ingeschakeld worden om brand te
voorkomen.
BELANGRIJK

Page 102 of 156

NOODGEVALLEN
100
113)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel op MAR en vervolgens op
STOP worden gezet, zonder de sleutel uit
het contactslot te nemen. Als de sleutel
uit het contactslot wordt genomen, wordt
automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden
bestuurd. Controleer ook of de
versnellingsbak in vrijstand (N) staat.
114) Vergeet niet dat tijdens het slepen
de rembekrachtiging ook niet werkt.
Daarom is er meer kracht nodig bij het
intrappen van het pedaal om te remmen.
Gebruik voor het slepen geen soepele
kabels en vermijd bruuske bewegingen.
Controleer of er tijdens het slepen geen
delen van de auto door de
sleepverbinding kunnen worden
beschadigd.
Neem bij het slepen in elk geval de
wettelijke voorschriften in acht van het
land waarin wordt gereden en pas uw
rijgedrag aan.
Start de motor niet wanneer de auto
wordt gesleept. Maak voor de montage
van het sleepoog de schroefdraad
zorgvuldig schoon. Zorg ervoor dat het
sleepoog volledig in de zitting is
vastgeschroefd alvorens het voertuig te
slepen.
BELANGRIJK115) Het sleepoog mag uitsluitend
gebruikt worden voor het slepen over de
weg in pechgevallen. Het is toegestaan
het voertuig over korte afstanden te
slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de wegenverkeerswetgeving (starre
stang), om het voertuig over de weg te
verplaatsen om hem gebruiksklaar te
maken voor het slepen of voor transport
met takelwagen.
Het sleepoog MAG NIET worden gebruikt
om voertuigen off-road (d.w.z. op het
terrein) te slepen of waar hindernissen
zijn en/of voor het slepen met kabels of
andere niet-starre hulpmiddelen.
In overeenstemming met
bovengenoemde voorwaarden, moet men
voor het slepen twee voertuigen
gebruiken (een slepend en een gesleept
voertuig), die zich beide zo veel mogelijk
op één lijn bevinden.

Page 103 of 156

ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD .......................................................... 102
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA ................................. 103
PERIODIEKE CONTROLES ............................................................................... 105
GEBRUIK VAN DE AUTO ONDER ZWARE
OMSTANDIGHEDEN ............................................................................................ 105
NIVEAUS CONTROLEREN ............................................................................... 106
DE ACCU OPLADEN ............................................................................................. 106
LUCHTFILTER ......................................................................................................... 112
RUITENWISSERS .................................................................................................. 112
SPROEIERS ............................................................................................................... 113
ACCU ............................................................................................................................ 113
OPHEFFEN VAN DE AUTO ............................................................................... 114
CARROSSERIE ........................................................................................................ 115
INTERIEUR ............................................................................................................... 117
Dankzij correct onderhoud kunnen de prestaties van de
auto, evenals beperkte bedrijfskosten en het behoud van de
efficiëntie van de veiligheidssystemen gedurende
langere tijd gegarandeerd worden.
Dit hoofdstuk legt uit hoe.

Page 104 of 156

ONDERHOUD EN ZORG
102
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is essentieel voor een
lange levensduur van het voertuig onder
optimale omstandigheden.
Om die reden heeft Alfa Romeo een
reeks controles en onderhoudsbeurten
opgesteld die elke 20.000 kilometer
uitgevoerd moeten worden.
Vóór 20.000 km en vervolgens tussen
elke twee onderhoudsbeurten is het
sowieso nodig om bepaalde onderdelen
van het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema te controleren (bijv.
periodieke controle van de
vloeistofniveaus, bandenspanning, enz.).
De servicebeurten van het
Geprogrammeerde Onderhoud worden
volgens een vast tijdsschema door het
Speciale Alfa Romeo Servicepunt
uitgevoerd. Eventuele reparaties die
nodig blijken tijdens het uitvoeren van de
diverse inspecties en controles van het
geprogrammeerd onderhoud, mogen
uitsluitend worden uitgevoerd na
uitdrukkelijke toestemming van de
eigenaar.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
2000 km voordat er een
onderhoudsbeurt moet worden
uitgevoerd, verschijnt er een speciaal
bericht op het display en gaat het lampje
branden.
De onderhoudsbeurten van het
Geprogrammeerde Onderhoud zijn door
de fabrikant voorgeschreven. Het niet
uitvoeren ervan kan het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben.
Het wordt geadviseerd het Speciale
Alfa Romeo Servicepunt onmiddellijk te
informeren over eventuele kleine
defecten en niet te wachten tot de
volgende servicebeurt.

Page 105 of 156

103
2436486072
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
1750 Turbo Benzine VERSIES
x 1000 km
Maanden
40
12
206080100120
  
  
  

  
  
  
  
  
  
  
  Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen
Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren.
Bevestigingen voertuig controleren
Bevestigingen mechanische onderdelen controleren
Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren en zo nodig de sproeiers afstellen
Stand/slijtage wisserblad ruitenwisser controleren
Slot van achterklep op aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie, koolstof
monocoque, aerodynamische bodemplaat, pijpen en slangen (uitlaat,
brandstoftoevoersysteem, remmen) en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)
Conditie en slijtage remblokken en schijven voorremmen controleren
en de werking van remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage remblokken en schijven achterremmen controleren
en de werking van remblokslijtagesensor controleren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen
(motorkoeling, remmen, ruitensproeiers, enz.)

Page 106 of 156

ONDERHOUD EN ZORG
104
2436486072
x 1000 km
Maanden
40
12
206080100120


  
  




  
 Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren
Toestand van de getande distributieriem controleren
Slag handremhendel controleren en, indien nodig, afstellen
(of om de 12 maanden)
Controle, m.b.v. de diagnoseaansluiting, van de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en het
versnellingsbaksysteem; controle van de verslechtering van de motorolie
Oliepeil van de automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling controleren en eventueel bijvullen
Bougies vervangen (1)
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (2)
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (3)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
(1) De volgende zaken zijn van vitaal belang om de correcte werking te garanderen en ernstige schade aan de motor te voorkomen: gebruik uitsluitend
bougies van hetzelfde merk en type die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren (zie de paragraaf “Motor” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”); houd u strikt aan de vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema;
geadviseerd wordt contact op te nemen met een Speciaal Alfa Romeo Servicepunt om de bougies te laten vervangen.
(2) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden
(koud klimaat, gebruik in de stad, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in elk geval om de 5 jaar.
(3) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto en wordt
aangegeven met een brandend lampje of een bericht (waar aanwezig) op het instrumentenpaneel of in elk geval om de 12 maanden.

Page 107 of 156

105
PERIODIEKE CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
❒ niveau motorkoelvloeistof;
❒ remvloeistof;
❒ ruitensproeiervloeistof;
❒ conditie en spanning banden;
❒ werking verlichting
(koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, etc.);
❒ werking ruitenwisser/-
sproeiersysteem en stand/slijtage van
wisserblad.
Elke 3.000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
BELANGRIJK Om de correcte
oliehoeveelheid te weten te komen, altijd
controleren met gebruik van de peilstok.
Voer de controle uit met het voertuig
geparkeerd op effen terrein.
GEBRUIK VAN DE AUTO ONDER
ZWARE OMSTANDIGHEDEN
Als het voertuig vooral onder de
volgende omstandigheden wordt
gebruikt:
❒ trekken van aanhanger of caravan;
❒ stoffige wegen;
❒ talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
❒ de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij lage
snelheden of als de auto lang niet wordt
gebruikt;
❒ dan moeten de volgende controles
vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
❒ remblokken van schijfremmen vóór op
conditie en slijtage controleren;
❒ sloten van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
❒ visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen, balgen, bussen enz.);
❒ laadtoestand accu en
accuvloeistofpeil (elektrolyt)
controleren;❒ visueel de toestand van de
aandrijfriem(en) van de hulporganen
controleren;
❒ motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
❒ luchtfilter controleren en eventueel
vervangen.
Gebruik van de auto op het circuit moet
beschouwd worden als een uitzondering.
De auto is ontworpen en gebouwd voor
gebruik op de weg.

Page 108 of 156

ONDERHOUD EN ZORG
106
NIVEAUS CONTROLEREN
De vuldop 2 en de peilstok 1 voor het controleren van het motoroliepeil en het reservoir 3 voor de motorkoelvloeistof zijn
bereikbaar door de achterklep omhoog te zetten (zie de procedure in de paragraaf “Bagageruimte/motorkap” in het hoofdstuk
“Kennismaking met de auto”).
116) 117) 118)
14)
87A0L0152

Page 109 of 156

107
Het remvloeistof- en het ruitensproeiervloeistofreservoir bevinden zich tussen de motorkap en de voorruit en kunnen worden
bereikt door, respectievelijk, het paneel 4 en het beschermrooster 5, te verwijderen; gebruik de meegeleverde kit voor het bijvullen
(zie onderstaande beschrijvingen).
14))
88A0L0153

Page 110 of 156

ONDERHOUD EN ZORG
108
MOTOROLIE
Controleer of het oliepeil tussen de
tekens MIN en MAX op de peilstok
1 fig. 87 staat.
Neem voor deze controle de peilstok uit
de houder, maak hem schoon met een
niet-pluizende doek, zet de peilstok
terug, neem hem weer uit en controleer
het oliepeil.
119)
Wanneer het oliepeil vlakbij of onder het
MIN-teken staat, moet via de vulopening
2 fig. 87 olie bijgevuld worden tot het peil
het teken MAX bereikt.
15)
Om de vuldop los en weer vast te maken,
moet gereedschap 1, weergegeven in
fig. 89 en opgeborgen in de auto, worden
gebruikt.
Neem de oliepeilstok 1 fig. 87 uit, maak
hem schoon met een niet pluizende
doek  en breng hem weer in. Neem de
motoroliepeilstok weer uit en controleer
of het peil tussen het MIN- en
MAX-teken op de peilstok staat.
119)
WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de
oliedop na het bijvullen van de olie goed
op zijn plaats vast zit.
Verwijder gereedschap 1 fig. 89 voordat
u na het aanbrengen van de dop de
motorkap weer sluit, en plaats het in de
houder om te voorkomen dat het kwijt
raakt en dat de motor beschadigt.
Het verschil tussen het MIN en MAX-
teken komt overeen met ongeveer
1 liter olie.
89A0L0231
Motorolieverbruik
16) 4)
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km.
Wanneer de auto nieuw is, moet de
motor ingereden worden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5.000 - 6.000 km.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of het
verversen van motorolie de motor enkele
seconden draaien wacht enkele minuten
na het afzetten alvorens het oliepeil te
controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
120) 17)
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen het
MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Als het niveau te laag is, draai dan de
reservoirdop 3 fig. 87 los en vul de
vloeistof bij zoals beschreven in de
paragraaf “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 160 next >