Alfa Romeo Giulietta 2014 Handleiding (in Dutch)
Page 171 of 280
❒schakelpeddel "-" (door de peddel
naar de bestuurder te trekken fig.
136): inschakelen van lagere
versnelling;
De inschakeling van een lagere of
hogere versnelling gebeurt alleen als
het motortoerental dit toestaat.Als de auto wordt gestopt in een
hogere versnelling dan de 1
e, schakelt
de versnellingsbak automatisch de
1
eversnelling in.
"Launch Control"
functie
De "Launch Control" strategie staat
starten met hoge prestaties toe.
Ga als volgt te werk om deze functie bij
stilstaande auto in te schakelen:
❒schakel op het "Alfa DNA" systeem
de "Dynamic" rijmodus in;
❒trap met de linkervoet het rempedaal
in en tegelijkertijd met de rechtervoet
het gaspedaal volledig in;
❒schakel met de keuzehendel of de
schakelpeddel "−" (door de peddel
zoals eerder beschreven naar de
bestuurder te trekken): zo loopt het
toerental van 2500 naar 4500 op;❒laat het rempedaal los: op deze
manier wordt een "briljantere" start
van de auto verkregen.
Wanneer het rempedaal wordt
losgelaten, start de auto met maximale
acceleratie. Ondanks de "sequentiële
modus" zal de auto zelfstandig
schakelen om maximale acceleratie te
garanderen, zodra de juiste
schakelsnelheid is bereikt.
Onderbreek bovenstaande volgorde
van handelingen of laat het gaspedaal
los om deze strategie te verlaten.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen klinkt er een
geluidssignaal wanneer:
❒het bestuurdersportier wordt
geopend als de motor draait en de
keuzehendel in een andere stand dan
P staat;
❒de motor wordt afgezet met de
keuzehendel in een andere stand dan
P.
Bij stilstaande auto, draaiende motor en
ingeschakelde versnelling (1e), (D) of
(R) klinkt er een geluidssignaal en wordt
de transmissie automatisch in de
vrijstand (N) gezet wanneer:
135
A0K0266
136
A0K0269
137
A0K0271
167
Page 172 of 280
❒het gaspedaal en/of rempedaal
gedurende 3 minuten niet wordt
ingetrapt bij uitgeschakelde
"creeping" (bijvoorbeeld bij
aangetrokken handrem);
❒het rempedaal langer dan 10 minuten
wordt ingetrapt;
❒het bestuurdersportier geopend
wordt bij uitgeschakelde "creeping"
(bijvoorbeeld bij aangetrokken
handrem) zonder dat het rempedaal
en/of gaspedaal wordt ingetrapt;
❒er een storing is gedetecteerd in de
versnellingsbak.
BELANGRIJK De verplaatsing naar de
vrijstand (N) - uitgevoerd door het
systeem - brengt een toestand van
tegenstrijdigheid tussen de stand van
de keuzehendel en de ingeschakelde
versnelling met zich mee. De
manoeuvre gaat dus vergezeld van een
geluidssignaal dat deze
tegenstrijdigheid aangeeft. Dit
geluidssignaal blijft actief totdat de
keuzehendel in stand P of N wordt
gezet, zodat de correcte
gebruikstoestand van de
versnellingsbak wordt hersteld.DE AUTO PARKEREN
Om veilig te parkeren moet, bij ingetrapt
rempedaal, P ingeschakeld worden en
als op hellend wegdek geparkeerd
wordt, moet de handrem worden
aangetrokken.
Wacht, voordat het rempedaal wordt
losgelaten, tot P op het display
verschijnt.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
voordat de hendel in P is gezet.
SLEPEN VAN DE AUTO
Controleer of de versnellingsbak in de
vrijstand staat (N) (door te controleren
of de auto door te duwen verplaatst
kan worden) en ga vervolgens te werk
zoals bij een auto met
handgeschakelde versnellingsbak.
BELANGRIJK Sleep de auto niet als de
versnellingsbak niet in de vrijstand (N)
kan worden gezet en neem contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Als de versnellingspook in P staat,
ontgrendel hem dan alvorens de auto te
slepen (zie paragraaf "Standen van de
keuzehendel").BELANGRIJKE
INFORMATIE
Houd het rempedaal altijd ingetrapt bij
stilstaande auto en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en
geef geleidelijk gas.
Houd de versnellingsbak in de vrijstand
(N) als de auto lang stilstaat met een
draaiende motor.
Om de koppeling te beschermen, mag
nooit het gaspedaal worden gebruikt
om de auto stil te houden (als deze
bijvoorbeeld op een helling staat): de
oververhitting kan namelijk de koppeling
beschadigen. Gebruik in dit geval het
rempedaal of de handrem en bedien
het gaspedaal alleen als men gereed is
om weg te rijden;
Als de achteruitversnelling (R) is
ingeschakeld, schakel dan alleen de
1
ste
versnelling in, of andersom, als de
auto volledig stil staat.
168
STARTEN EN RIJDEN
Page 173 of 280
Ook al wordt het beslist afgeraden, als
het om onvoorziene redenen nodig
mocht zijn om, terwijl men een helling
afrijdt, de auto met de versnellingsbak
in de vrijstand (N) te zetten, zal het
systeem bij een schakelverzoek
automatisch de beste versnelling op
basis van de voertuigsnelheid kiezen,
om het motorkoppel op de juiste
manier op de wielen over te brengen.
107)
BELANGRIJK
21) Trek, als de auto op een helling
staat, altijd de handrem aan
VOORDAT de keuzehendel op P
wordt gezet.
22) Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stil staat,
de motor op stationair toerental
draait en het gaspedaal volledig
losgelaten is.
BELANGRIJK
106) Door onjuist gebruik van de
schakelpeddels (peddels naar het
dashboard geduwd, zie fig. 137)
kunnen ze breken.
107) Laat nooit kinderen zonder
toezicht in de auto achter.
Verwijder altijd de contactsleutel
als de auto wordt verlaten en
neem de sleutel mee.
BRANDSTOF
BESPARINGHier volgen enkele nuttige tips om
brandstof te besparen en de uitstoot
van schadelijke emissies zoveel
mogelijk te beperken.
ALGEMENE
OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Voer de controles en afstellingen uit die
in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven
(zie hoofdstuk "Onderhoud en zorg").
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het
brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de auto
en de gewichtsverdeling beïnvloeden
in grote mate het brandstofverbruik en
de stabiliteit.
169
Page 174 of 280
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of de skidrager
na gebruik. Deze accessoires
reduceren de aerodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer van
grote voorwerpen een aanhanger,
indien mogelijk.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische apparatuur
uitsluitend gedurende de noodzakelijke
tijd. De achterruitverwarming, de
verstralers, de ruitenwissers en de
aanjager van het ventilatie-/
verwarmingssysteem nemen veel
stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen:
gebruik bij voorkeur alleen de ventilatie
als de buitentemperatuur dit toestaat.Aerodynamische
accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde
aerodynamische accessoires kan de
aërodynamica nadelig beïnvloeden,
waardoor het brandstofverbruik
toeneemt.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer
op en nemen het verbruik en de
uitstoot van uitlaatgassen toe. Het is
beter om meteen rustig weg te rijden en
hoge toerentallen te vermijden: op
deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer u
stilstaat voor een stoplicht of voordat
de motor wordt afgezet. Deze
handeling heeft evenals "double-
clutchen" geen enkel nut en verhoogt
het brandstofverbruik en de vervuiling.Keuze van de
versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra
de verkeers- en wegomstandigheden
dit toelaten. Snel accelereren met
een lage versnelling verhoogt het
brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet
het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en
veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe. Rijd dus
zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost alleen brandstof
en verhoogt tevens de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas
zonder het maximum toerental te
overschrijden.
170
STARTEN EN RIJDEN
Page 175 of 280
GEBRUIKSOMST
ANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor
neemt zowel het brandstofverbruik
(van +15% tot +30% in stadsverkeer)
als de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe.
Verkeerssituatie en
conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn. Ook bochtige
trajecten over bergwegen en een slecht
wegdek verhogen het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv. voor
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.
TREKKEN VAN
AANHANGERSBELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangers of
caravans moet het voertuig zijn
voorzien van een goedgekeurde
trekhaak en een geschikte elektrische
installatie. De montage moet door
een vakspecialist worden uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van de auto proportioneel wordt
gereduceerd. Om er zeker van te zijn
dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op de
typegoedkeuring vermeld) niet wordt
overschreden, dient men in acht te
nemen dat deze waarde betrekking
heeft op het toelaatbare gewicht van
een volgeladen aanhangwagen,
inclusief accessoires en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waarin u rijdt voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk voor de montage van
een trekhaak.
108) 109)
171
Page 176 of 280
BELANGRIJK
108) Het ABS waarmee de auto is
uitgerust heeft geen controle
over het remsysteem van de
aanhanger. Wees bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
109) Probeer nooit de remwerking
van de aanhanger te beïnvloeden
door wijzigingen aan het
remsysteem van de auto uit te
voeren. Het remsysteem van de
aanhanger moet volledig
onafhankelijk zijn van het
hydraulische systeem van de auto.
WINTERBANDENDe winterbanden moeten dezelfde
maat hebben als de standaard
geleverde banden: het Alfa Romeo
Servicenetwerk staat u bij om de meest
geschikte band te kiezen.
Gebruik winterbanden alleen in geval
van ijs of sneeuw op de wegen.
110)
Voor het type band, de
bandenspanning en de specificaties
van de winterbanden, de aanwijzingen
gegeven in de paragraaf “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”
opvolgen.
De specifieke eigenschappen van
winterbanden verminderen drastisch
wanneer de profieldiepte minder is dan
4 mm. Vervang in dergelijke gevallen
de wielen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn
de prestaties van winterbanden onder
normale omstandigheden of wanneer
lang op de snelweg wordt gereden,
lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het
gebruik van winterbanden daarom
uitsluitend tot de omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.Alle vier de banden moeten hetzelfde
zijn (merk en profieldiepte) zijn om
grotere veiligheid te garanderen tijdens
het rijden en remmen en de reactie
van het voertuig alerter te maken. Het
wordt afgeraden de draairichting van de
banden om te draaien.
BELANGRIJK
110) De maximumsnelheid voor
winterbanden met de indicatie
“Q” is 160 km/h; 190 km/h voor
winterbanden met de indicatie “T”
en 210 km/h voor winterbanden
met de indicatie"H". De
snelheidsbeperkingen moeten
echter altijd worden
gerespecteerd.
172
STARTEN EN RIJDEN
Page 177 of 280
SNEEUWKETTINGENHet gebruik van sneeuwkettingen moet
aan de plaatselijke voorschriften
voldoen. Sneeuwkettingen mogen
alleen op de banden van de voorwielen
(aandrijfwielen) gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
Gebruik sneeuwkettingen di weinig
ruimte innemen: gebruik op alle versies,
voor 195/55 R16", 205/55 R16" en
225/45 R17" banden, sneeuwkettingen
die maximaal 9 mm buiten het
bandprofiel uitsteken.
23)
BELANGRIJK Op het noodreservewiel
kunnen geen sneeuwkettingen
gemonteerd worden. Als een voorband
(aandrijfwiel) lek raakt en er
sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, verwijder dan een normaal wiel
van de achteras en monteer het
noodreservewiel op de achteras. Zo
beschikt de vooras over twee normale
wielen waarop sneeuwkettingen
gemonteerd kunnen worden.
BELANGRIJK
23) Beperk de snelheid als
sneeuwkettingen gemonteerd
zijn; rijd niet harder dan 50 km/h.
Vermijd kuilen, trottoirbanden
en stoepen en rijd geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen om
de auto en het wegdek niet te
beschadigen.
DE AUTO
LANGDURIG
STALLENTref de volgende voorzorgen als de
auto langer dan een maand niet
gebruikt zal worden:
❒parkeer de auto in een overdekte,
droge en indien mogelijk goed
geventileerde ruimte en zet de ruiten
iets open;
❒controleer of de handrem niet is
aangetrokken;
❒koppel de minpool van de accu los
en controleer de laadtoestand.
Gedurende de stilstand moet deze
controle iedere drie maanden worden
herhaald;
❒als de accu niet van de elektrische
installatie wordt losgekoppeld,
controleer dan elke maand de lading;
❒maak de met lak gespoten delen
schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en bescherm de glanzende
metalen delen met speciale middelen
die in de handel verkrijgbaar zijn;
❒bestrooi de wisserrubbers van de
ruitenwissers en achterruitwisser met
talkpoeder en til ze van de ruit op;
❒zet de ruiten iets open;
173
Page 178 of 280
❒dek de auto af met een doek of een
geperforeerde kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoezen,
omdat het op de carrosserie
aanwezige vocht dan niet kan
verdampen.
❒pomp de banden 0,5 bar boven de
voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met
regelmatige tussenpozen;
❒tap het koelsysteem van de motor
niet af;
❒Laat, elke keer dat de auto twee
weken of langer niet gebruikt wordt,
de airco ongeveer 5 minuten werken,
ingesteld op de buitenlucht en met
de ventilator in de maximumstand,
terwijl de motor stationair draait.
Deze handeling zal voor de juiste
smering zorgen om de mogelijkheid
van beschadiging van de compressor
tot een minimum te beperken
wanneer het systeem weer
in werking wordt gesteld.BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen.
174
STARTEN EN RIJDEN
Page 179 of 280
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen
dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 2532 4200 bellen om het
dichtstbijzijnde Alfa Romeo Servicepunt
te vinden.DE MOTOR STARTEN ....................176
EEN WIEL VERVANGEN .................177
"FIX&GO AUTOMATIC" KIT .............183
EEN LAMP VERVANGEN ................186
BUITENLAMPEN VERVANGEN .......189
LAMPEN BINNENVERLICHTING
VERVANGEN ..................................192
ZEKERINGEN VERVANGEN ............194
ACCU OPLADEN ............................203
OPHEFFEN VAN HET VOERTUIG ...204
SLEPEN VAN DE AUTO ..................204
175
Page 180 of 280
DE MOTOR STARTENNeem onmiddellijk contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwetwerk als
het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel continu blijft
branden.
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
24) 25)
111)
Ga als volgt te werk om te starten:
❒verbind de plusklem (+) fig. 138 van
de hulpaccu alleen op het door de
pijl aangegeven punt van de
autoaccu (OK-aanduiding) en
nergens anders;
❒sluit met een tweede startkabel de
minklem(−)vandehulpaccu aan
op een massapunt
op de motor of
de versnellingsbak/transmissie van
de auto die gestart moet worden;
❒start de motor, maak als de motor
gestart is, de kabels in omgekeerde
volgorde los.Lees voor versies met het Start&Stop
systeem, in geval van starten met
een hulpaccu, de paragraaf
“Start&Stop systeem” in het hoofdstuk
“Kennismaking met de auto”.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, contact opnemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.ROLLEND STARTEN
Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden.
BELANGRIJK
24) Verbind de minklemmen van de
twee accu’s niet rechtstreeks met
elkaar! Als de hulpaccu in een
ander voertuig is gemonteerd,
vermijden dat er per ongeluk
contact gemaakt wordt tussen de
metalen delen van beide
voertuigen.
25) Gebruik nooit een accusnellader
om de motor te starten, aangezien
dit kan leiden tot beschadiging
van de elektronische systemen en
de regeleenheden van de
ontsteking en de
brandstoftoevoer.
138
A0K0247
176
NOODGEVALLEN