display Alfa Romeo MiTo 2016 Handleiding (in Dutch)
Page 59 of 280
❒MONO, om de aan passagierszijde ingestelde temperatuur en
luchtverdeling uit te lijnen met die aan bestuurderszijde;
❒
luchtrecirculatie (waarbij de functie altijd in- of uitgeschakeld
wordt gehouden;
❒
om de ontwaseming/ontdooiing van de ruiten voor, de
achterruit en de buitenspiegels te versnellen;
❒
Om de achterruit en buitenspiegels te ontwasemen/ontdooien.
Tijdens de automatische werking van het systeem, kan men op elk
ogenblik de ingestelde temperatuur, de luchtdistributie en de
ventilatorsnelheid wijzigen d.m.v. de betreffende knoppen: het systeem
past automatisch de eigen instellingen aan aan de nieuwe instellingen.
Op die manier regelt het klimaatregelsysteem alle functies automatisch,
uitgezonderd de functies die handmatig werden versteld. De
ventilatorsnelheid is gelijk voor alle zones in de passagiersruimte.
REGELING LUCHTTEMPERATUUR
Draai de knop N of H naar rechts of naar links om de
luchttemperatuur te regelen: knop N voor de zone linksvoor, knop H
voor de zone rechtsvoor in het interieur. De ingestelde temperaturen
worden op het display weergegeven.
Druk nogmaals op de MONO-knop om de luchttemperatuur van de
twee zones met elkaar in overeenstemming te brengen: om dezelfde
temperatuur in te stellen, aan knop N draaien.
Om terug te keren naar gescheiden regeling van de temperatuur en
luchtverdeling tussen beide zones, aan knop N of H draaien of
nogmaals op de MONO-knop drukken (als de led op de knop brandt).
Draai de knoppen helemaal naar rechts of links om respectievelijk de
functie HI (maximaal verwarming) of LO (maximale koeling) in te
schakelen. Draai aan de knop om deze functies uit te schakelen en om
de gewenste temperatuur in te stellen.
REGELING LUCHTVERDELING
Door op een van de knoppen (//) te drukken, kan
handmatig een van de 7 instellingen voor de luchtverdeling worden
gekozen:
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de
voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen in het midden en aan
de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten
voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten
(hetere lucht) en roosters midden/zijkanten dashboard
(koelere lucht). Deze luchtdistributie is bijzonder nuttig in het
voor- en het najaar en op zonnige dagen.
Luchtstroom verdeeld over uitstroomopeningen beenruimten
en uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de
ruiten beslaan.
Luchtstroomverdeling tussen de uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en de luchtroosters in het
midden en aan de zijkant van het dashboard. Zo kan de
lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht.
Luchtstroomverdeling naar alle roosters van de auto.
In de FULL AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door het
klimaatregelsysteem geregeld (de leds op de knoppen I en M zijn
uit). Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling
aangegeven door de leds op de betreffende knoppen.
55
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 60 of 280
In de gecombineerde werkingsmodus, worden de functies geactiveerd
samen met de functies die reeds bij het indrukken van de betreffende
knop actief zijn. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie
reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende
LED op de knop uit. Druk op de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te
herstellen.
Als de bestuurder de luchtverdeling naar de vooruit omschakelt, wordt
de luchtverdeling aan passagierszijde ook naar de voorruit gericht.
De passagier kan nog wel een andere verdelingsmethode kiezen door
op de betreffende knoppen te drukken.
REGELING VENTILATORSNELHEID
Druk op knop L om de ventilatorsnelheid te verhogen/verlagen. De
snelheid wordt aangegeven door verlichte streepjes op het display:
❒maximum ventilatorsnelheid = alle streepjes branden
❒minimum ventilatorsnelheid = één streepje brandt.
De ventilator kan alleen uitgeschakeld worden als de compressor van
de klimaatregeling is uitgeschakeld door het indrukken van knop B.
BELANGRIJK Druk op de AUTO-knop om de automatische werking
van de ventilatorsnelheid na een handmatige instelling te herstellen.
AUTO-KNOPPEN
Druk op de AUTO-knoppen om het systeem de hoeveelheid en
verdeling van de lucht, die in de respectievelijke zones van het
interieur geblazen wordt, automatisch te regelen; alle vorige
handmatige instellingen zullen geannuleerd worden (dit wordt
aangegeven met het opschrift FULL AUTO op het display).Wanneer tijdens de volledige automatische werking de
luchtrecirculatie, luchtverdeling, ventilatorsnelheid handmatig
gewijzigd worden of de compressor wordt uitgeschakeld, dan
verdwijnt de melding FULL van het display. Hiermee wordt
aangegeven dat het systeem niet meer automatisch alle
bovengenoemde functies regelt (de luchttemperatuur blijft wel
automatisch geregeld).
BELANGRIJK Als het systeem niet langer in staat is om de gevraagde
temperatuur in de verschillende zones van het interieur te bereiken/
handhaven, gaat de ingestelde temperatuur knipperen en na ongeveer
1 minuut verdwijnt het opschrift AUTO.
Druk op de AUTO-knop om de automatische werking na een
handmatige instelling te herstellen.
MONO-KNOP
Druk op de MONO-knop om de luchttemperatuur aan passagierszijde
in overeenstemming te brengen met die aan de bestuurderszijde. Op
deze manier is het ook mogelijk om de luchtverdeling tussen de twee
zones in te stellen door aan knop N te draaien.
Deze functie zorgt voor een eenvoudigere temperatuurregeling
wanneer de bestuurder de enige inzittende is.
Om terug te keren naar gescheiden regeling van de temperatuur en
luchtverdeling, aan knop H draaien om de temperatuur aan
passagierszijde in te stellen of op de MONO-knop drukken als de led
op de knop brandt.
56
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 61 of 280
LUCHTRECIRCULATIE
De luchtrecirculatie kan op de volgende manieren worden uitgevoerd:
❒automatische inschakeling: druk op een van de AUTO-knoppen.
Inschakeling wordt aangegeven door het verschijnen van het
opschrift AUTO op het display;
❒override aan (interne recirculatie altijd ingeschakeld); aangegeven
door de led op de knop G en het
symbool op het display;
❒override uit (interne recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer
van buitenaf); aangegeven door het doven van de led op knop C en
het verdwijnen van het symbool
van het display. Geforceerde
in-/uitschakeling kan gekozen worden door knop C in te drukken.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kan de gewenste
comfortsituatie (verwarmen of koelen van het interieur) sneller worden
bereikt.
Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen (vooral
als het klinaatregelsysteem is uitgeschakeld).
Bij lage buitentemperaturen wordt de recirculatie geforceerd uitgezet
(lucht wordt van buitenaf aangezogen) om te voorkomen dat de ruiten
beslaan. Bij automatische werking wordt de luchtrecirculatie
automatisch door het systeem geregeld naargelang de externe
weersomstandigheden.
Als handmatige recirculatieregeling is ingesteld, verdwijnt het opschrift
FULL van het display en verdwijnt AUTO uit het pictogram.
Het wordt afgeraden de interne luchtcirculatie in te
schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan.
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op knop B om de compressor in/uit te schakelen.. De
uitschakeling van de compressor blijft in het geheugen opgeslagen,
ook na het afzetten van de motor.
Wanneer de compressor wordt uitgeschakeld, wordt de luchtcirculatie
uitgeschakeld om te voorkomen dat de ruiten beslaan. In dat geval
verdwijnt, ook wanneer het systeem de gewenste temperatuur kan
handhaven, het opschrift FULL toch van het display.
Als het systeem daarentegen niet in staat is om de gewenste
temperatuur te handhaven, gaan de temperatuurindicaties knipperen
en het opschrift AUTO verdwijnt.
Druk, om de automatische regeling voor inschakeling van de
compressor weer in te schakelen, nogmaals op knop B of op de
AUTO-knop.
Bij uitgeschakelde compressor:
❒als de buitentemperatuur hoger is dan wat is ingesteld voor het
interieur, dan kan het systeem niet aan de gewenste instelling
voldoen. Dit wordt aangegeven door het, gedurende enkele
seconden, knipperen van de temperatuurwaarde op het display;
❒kan de ventilatorsnelheid handmatig gereset worden.
Bij ingeschakelde compressor en met draaiende motor, kan de
ventilatiesnelheid niet lager zijn dan een streepje op het display.
BELANGRIJK Bij uitgeschakelde aircocompressor, kan er geen lucht in
het interieur worden gevoerd met een lagere temperatuur dan de
buitenlucht. Verder kunnen de ruiten in sommige omstandigheden zeer
snel beslaan omdat de lucht niet ontvochtigd kan worden.
57
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 62 of 280
SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN
VAN DE VOORRUIT (MAX-DEF functie)
Druk op knop F om ontwaseming/ontdooiing van de voor- en zijruit in
te schakelen. Het klimaatregelingsysteem regelt de volgende functies:
❒compressor aan (als de weersomstandigheden geschikt zijn);
❒luchtrecirculatie uit;
❒maximum luchttemperatuur (HI) in beide zones;
❒aanpassing van de ventilatorsnelheid aan de
koelvloeistoftemperatuur;
❒luchtstroomverdeling naar de voorruit en de voorste zijruiten;
❒achterruitverwarming aan.
BELANGRIJK De MAX-DEF functie blijft ongeveer 3 minuten
ingeschakeld vanaf het ogenblik waarop de koelvloeistoftemperatuur
warm genoeg is om de ruiten snel te kunnen ontwasemen.
Als de functie ingeschakeld is, verdwijnt het opschrift FULL AUTO van
het display. Wanneer de functie is ingeschakeld, kunnen alleen de
ventilatorsnelheid en het uitschakelen van de achterruitverwarming
handmatig worden geregeld.
Druk op de knoppen B, C, F of AUTO om de MAX-DEF-functie uit te
schakelen en de instellingen te herstellen die aanwezig waren voordat
de functie werd ingeschakeld.
ACHTERRUITVERWARMING/
RUITONTWASEMING
Druk op deknop om het ontwasemen/ontdooien van de achterruit
in te schakelen. Deze functie wordt na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld of bij het uitzetten van de motor. De functie
wordt niet automatisch ingeschakeld wanneer de motor weer wordt
gestart.Voor bepaalde versies/markten, druk op de
knop om het
ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels, verwarmde voorruit
(voor bepaalde versies/markten) en verwarmde sproeiers (voor
bepaalde versies/markten) in te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden
aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging en mogelijk
defect ervan te voorkomen.
UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELING
Druk op de OFF-knop.
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten
binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld;
BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de
ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt
uitgeschakeld en herstelt deze gegevens wanneer een knop van het
systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop G). Als de functie of
ingedrukte knop niet actief was voordat het systeem werd
uitgeschakeld, zal die functie ook ingeschakeld worden. Als deze wel
actief was, zal hij hersteld worden.
Druk op de AUTO knop om de klimaatregeling in volledig
automatische modus te herstarten.
58
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 65 of 280
Als de geactiveerde sensor slecht functioneert, worden het stadslicht en
het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld
en wordt het defect van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet de draaischakelaar A op
staan, en de hendel naar het stuurwiel tot tegen de aanslag
worden getrokken.
Het controlelampje
gaat op het instrumentenpaneel branden.
Wanneer de hendel weer naar het stuurwiel tot tegen de aanslag
wordt getrokken, wordt het grootlicht uitgeschakeld, gaat het dimlicht
weer branden en dooft het waarschuwingslampje
.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A.
Het controlelampje
gaat op het instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer links in.
Het controlelampje
ofgaat op het instrumentenpaneel branden.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel
weer wordt rechtgezet."Rijbaanwissel"-functie
Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt aangeven, de linker hendel
korter dan een halve seconde naar de instabiele stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert 3 maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde periode
worden verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, de hendel
A binnen 2 minuten na het afzetten van de motor naar het stuurwiel.
Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de verlichting 30 seconden
langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt
de verlichting automatisch uit.
Het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden (en
er verschijnt een melding op de display) zolang de functie actief is.
Het controlelampje gaat branden wanneer de hendel voor het eerst
wordt bediend en blijft branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt uitsluitend
de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel A langer dan 2 seconden naar het stuurwiel
getrokken.
61
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 68 of 280
Als de motor wordt afgezet met de draaischakelaar A in de
"automatische" stand, wordt er geen wiscyclus uitgevoerd wanneer de
motor weer wordt gestart, ook al regent het. Dit voorkomt onverhoedse
activering van de regensensor wanneer de motor wordt gestart (bijv.
terwijl de voorruit met de hand wordt gewassen of als de ruitenwissers
met ijs aan de voorruit vastzitten).
Voer de volgende handelingen uit om de automatische werking van
het systeem te herstellen:
❒beweging van linker hendel van de automatische stand naar elke
andere stand en dan terug naar de automatische stand;
❒gevoeligheidsregeling (door aan de ringmoer A te draaien om te
verhogen of te verlagen).
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen, wordt deze activering gemeld
door één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de toestand van de
voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking van de regensensor wordt
gewijzigd, wordt een wisslag uitgevoerd om deze wijziging te
bevestigen.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl deze actief is, werkt
de ruitenwisser met een snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor, ongeacht of er wel of geen
regen op de ruit aanwezig is (de storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2esnelheid). De storingsmelding houdt aan
zolang de sensor actief is.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 36 van standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te schakelen:
❒wissen met interval wanneer de ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de ruitenwissers voor (maar met de halve
wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde achteruitrijversnelling en
bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en als in de achteruit is
geschakeld, is de werking van de achterruitwisser continu. Door de
hendel naar het dashboard te trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de ruitenwissers voor.
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 69 of 280
CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
ALGEMENE INFORMATIE
Dit is een elektronisch geregeld hulpsysteem, waarmee de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge wegen met
weinig veranderingen qua rijomstandigheden (bijv. snelwegen), met
een constante, vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van de cruise-control wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer. Gebruik het systeem niet in de stad.
INSCHAKELEN VAN HET SYSTEEM
Zet de draaischakelaar A fig. 38 in de stand ON.
Het systeem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat. Het is raadzaam om het systeem in
te schakelen vanaf de 5eversnelling of hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control iets
hoger liggen dan de opgeslagen snelheid.
Wanneer het systeem ingeschakeld is, knippert het
controlelampje
en er verschijnt een melding op de display (voor bepaalde versies/
markten).
DE SNELHEID VAN DE AUTO OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar A fig. 38 op ON en trap het gaspedaal in
om de gewenste snelheid te bereiken.
❒beweeg de hendel ten minste één seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid gewoon
verhoogd worden door het gaspedaal in te trappen: als het gaspedaal
vervolgens wordt losgelaten, keert de auto terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
DE OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van
het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid als volgt
worden opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een snelheid in de buurt van de
opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment dat
de snelheid werd opgeslagen;
❒druk op de RES-knop (B fig. 38).
fig. 38A0J0065
65
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 75 of 280
❒automatische ontgrendeling van de portieren;
❒inschakeling van de interieurverlichting.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een melding op
de display.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de buurt van de tank.
Draai na een botsing de contactsleutel naar STOP om te voorkomen
dat de accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte werking van de auto te herstellen:
❒draai de contactsleutel naar de stand MAR;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒draai de contactsleutel naar de stand STOP;
❒draai de contactsleutel naar de stand MAR.
Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken
of brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag
het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
INTERIEURUITRUSTING
OPBERGVAK
Trek aan handgreep A fig. 47 om het dashboardkastje te openen. Als
het kastje geopend wordt, gaat er een lampje branden.
In het dasboardkastje zit een documentenvak.
Rijd nooit met open dashboardkastje: bij een ongeval
kan de passagier hierdoor verwond raken.
ARMSTEUN VOOR
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich tussen de voorstoelen. Druk hem omlaag om hem in
de standaard gebruiksstand te brengen.
fig. 47A0J0060
71
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 92 of 280
Stand 0: een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum toegestane lading volledig in de
bagageruimte opgeborgen.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het
gewicht van de vervoerde lading verandert.
MISTLAMPEN AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor het controleren en
eventueel afstellen.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET
BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waar de auto
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden wordt in landen waar op de
andere weghelft wordt gereden, moeten, om verblinding van
tegenliggers te voorkomen, delen van de koplamp worden afgedekt
overeenkomstig de wegenverkeerswetgeving van het betreffende land.
fig. 73 - Versies met Start&Stop-systeemA0J0306
88
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Koplampverstelling
Druk op de
knoppen offig. 72. De ingestelde stand wordt op
de display getoond. fig. 73
Page 97 of 280
De gekozen rijmodus wordt aangegeven met een brandende led op
het paneel en wordt op het herconfigureerbaar multifunctioneel display
as volgt aangegeven:
❒Dynamische modusfig. 75 (displayweergave beschikbaar
voor bepaalde versies/markten)
❒All Weather Modusfig. 76
“Natural”
Wanneer de modus “Natural” is gekozen, worden er geen meldingen
en symbolen op de display weergegeven.
ESC en ASR systemen:de activeringsdrempels zijn ingesteld voor
comfort en veiligheid onder normale grip- en rijomstandigheden.
Stuurwielafstelling:functies ingesteld voor comfort onder normale
gebruiksomstandigheden.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Overstuurcompensatie: met een
lichte impuls op het stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd om de
geschiktste manoeuvre uit te voeren.Motor:standaard respons.
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
“Dynamic” MODUS
Inschakeling
Breng de hendel A fig. 74 omhoog (nabij de letter “d”) en houd hem
in deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden
of tot het woord “Dynamic” op de display verschijnt (zie fig. 77).
Nog het loslaten keert de hendel A terug naar de middelste stand.
ESC en ASR:activeringsdrempels voor een aangenamere,
sportievere rijstijl, waarbij stabiliteit van het voertuig wordt verzekerd.
Stuurwielafstelling:gebruikt de sportfunctie.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk
van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het
stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre
uit te voeren.
fig. 75A0J0227fig. 76A0J0290
93
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER