CITROEN C-CROSSER 2012 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 81 of 244

III
TOEGANG TOT DE AUTO
79
PORTIEREN

Van buitenaf


)
Ontgrendel de auto met de afstands-
bediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.

Van binnenuit


)
Trek aan de hendel van het voor- of
achterportier om dit te openen.
Het passagiersportier voor of de ach-
terportieren moeten eerst handmatig
met de bedieningsschakelaar ontgren-
deld worden voordat ze geopend kun-
nen worden.
Sluiten

Als een portier niet goed is ge-
sloten, gaat het pictogram op
het display van het instrumen-
tenpaneel branden tot dat por-
tier wordt gesloten.
Handmatige centrale
vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid de
portieren en de achterklep van binnen-
uit handmatig en volledig te vergrende-
len of te ontgrendelen.

Vergrendelen


)
Druk op de voorzijde van de knop A

om de auto te vergrendelen.
Als op het moment dat u de centrale
vergrendeling van binnenuit activeert
het bestuurdersportier is geopend,
worden alle portieren behalve het
bestuurdersportier vergrendeld.

Ontgrendelen


)
Druk op de achterzijde van de knop
A
om de auto te ontgrendelen.



Openen

Als de portieren vergrendeld zijn,
worden bij het openen van het be-
stuurdersportier de andere portieren
niet ontgrendeld.

Page 82 of 244

III
TOEGANG TOT DE AUTO
80

Openen



)
Ontgrendel de auto met behulp van
de afstandsbediening of de sleutel,
druk op de handgreep A
en til de
achterklep omhoog.

ACHTERKLEP

Sluiten



)
Trek aan de handgreep B
om de
achterklep te sluiten,

)
laat de handgreep los en druk licht
op de achterklep om deze te sluiten.



Noodbediening

Functie die het mogelijk maakt om uit-
sluitend het bestuurderportier mecha-
nisch te vergrendelen en ontgrendelen
in het geval van een storing in de cen-
trale vergrendeling.

Vergrendelen van het
bestuurdersportier


)
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.

Ontgrendelen van het
bestuurdersportier


)
Steek de sleutel in het slot en draai
deze rechtsom.

Voor- en achterportieren van binnuit
ontgrendelen


)
Druk de bedieningsknop B
naar
achteren.


Met de sleutel
Portier voorpassagier en
achterportieren vergrendelen
(van binnenuit)


)
Druk de bedieningsknop B
naar
voren.

De overige portieren worden niet ver-
grendeld.

Page 83 of 244

III
81
W

aars

ch

uwi

n

g
"

achterklep

open"
Dit controlelampje op het dis-
play in het instrumentenpaneel
gaat branden wanneer de ach-
terklep niet goed gesloten is.
ONDERSTE DEEL ACHTERKLEP

O
penen



)
Druk de handgreep C
naar rechts
en kantel voorzichtig de klep D
.


Sluiten



)
Til de klep D
weer op, druk ertegen
om deze te sluiten en controleer
vervolgens of de klep goed vergren-
deld is. Zorg voor het openen van de achter-
klep, dat er niemand binnen de straal
van de opening staat.
Rijd vanwege werkings- en veiligheids-
redenen niet met de achterklep open.
Als de accukabels losgenomen zijn,
is het niet mogelijk om de achterklep
te openen.
Begeef u niet op het onderste deel
van de achterklep en onderwerp
deze niet aan hevige schokken, u
kunt de klep dan beschadigen.
Sluit altijd het onderste deel van de
achterklep en controleer of deze
goed is vergrendeld voordat u het
bovenste deel sluit.
Controleer, wanneer u het onderste
deel van de achterklep sluit, of niets
of niemand zich in de nabijheid van
de bewegende delen bevindt, ten-
einde verwondingen of schade te
voorkomen.
Open het onderste deel van de achter-
klep niet als een trekhaak op de auto is
gemonteerd.
Maximaal toelaatbaar gewicht op het
geopende onderste deel van de ach-
terklep: 200 kg
.
Noodbediening

Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling, de achter-
klep ontgrendeld worden.


- Klap de achterbank naar voren om
bij de noodbediening in de bagage-
ruimte te komen,

- Verwijder de kunststof dop van de
opening A
aan de binnenzijde van
de achterklep.

- Beweeg de bedieningsknop B
naar
rechts om de achterklep te ontgren-
delen en te openen.

Page 84 of 244

III
TOEGANG TOT DE AUTO
82
SCHUIF-/KANTELDAK
Volledig sluiten


)
Zorg dat het contact aan staat en
druk de bedieningsknop naar voren
(in de richting 2
).
De windgeleider wordt tijdens het slui-
ten geleidelijk dichtgevouwen.

Volledig openen


)
Zorg dat het contact aan staat en
druk de bedieningsknop naar ach-
teren (in de richting 1
).
Tijdens het openen ontvouwt de wind-
geleider geleidelijk om hinderlijke rij-
wind en tocht tegen te gaan.
Tijdelijk onderbreken


)
Druk op het gedeelte 3
van de be-
dieningsknop, of duw de bedie-
ningsknop in tegengestelde richting
om het openen of sluiten tijdelijk te
onderbreken.


Kantelstand


)
Zorg dat het contact aan staat en
druk op het gedeelte 3
van de be-
dieningsknop om het dak te ope-
nen
in de kantelstand.
Het achterste deel van het dak wordt
geopend.


)
Zorg dat het contact aan staat, en
druk op het gedeelte 3
van de be-
dieningsknop om het dak te sluiten

vanuit de kantelstand.
Het achterste deel van het dak wordt
gesloten.
Beveiliging tegen beknellen en
automatisch sluiten
Als het dak tijdens het sluiten tegen een
obstakel stuit, stopt het automatisch en
gaat het weer open.
Het dak stopt automatisch voordat
het volledig geopend is. Druk nog-
maals op de bedieningsknop om het
dak volledig te openen.


Werking

Als de bediening van het dak wordt onder-
broken tijdens slecht weer (bijvoorbeeld bij
vorst), wordt het automatisch volledig geslo-
ten. Het dak opent automatisch wanneer de
beveiliging tegen beknellen vijf keer achter
elkaar op een obstakel stuit:


)
druk herhaaldelijk op het gedeelte 3
van
de bedieningsknop om het dak in de
kantelstand te openen,

)
houd de bedieningsknop minimaal
3 seconden
ingedrukt wanneer het dak
in de kantelstand staat,

)
open en sluit het dak éénmaal volledig.

Tijdens deze handelingen is de beveili-
ging tegen beknellen uitgeschakeld
.

Page 85 of 244

III
!
!
TOEGANG TOT DE AUTO
83
ZONNESCHERM
Het zonnescherm van het schuif-/kan-
teldak wordt handmatig bediend.
Het gaat automatisch open wanneer
het dak wordt geopend.
Zorg ervoor dat het dak in de
kantelstand
wordt gesloten
voordat u het zonnescherm
sluit.
Het zonnescherm kan niet worden
gesloten zolang het open dak in de
schuifstand
staat.

Neem bij het verlaten van de auto,
zelfs voor een korte periode, altijd de
sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van het dak
iets tussen de dak en de sponning bekneld
raakt, moet het dak weer worden geopend.
Bedien daarvoor de desbetreffende knop.
Wanneer de bestuurder het dak bedient,
moet deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van het dak verhin-
dert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier ge-
bruik maken van de dakbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het be-
dienen van het dak niet kunnen bezeren.

Page 86 of 244

III
!
TOEGANG TOT DE AUTO
84
BRANDSTOFTANK Het is normaal dat bij het openen van
de brandstofvuldop een geluid van
aanzuigende lucht hoorbaar is, aange-
zien er een vacuüm ontstaat dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:


)
zet altijd de motor af
,

)
trek aan de knop A links onder de
bestuurdersstoel om de brandstof-
vulklep te ontgrendelen,

)
open de brandstofvulklep B
,

)
draai de dop C
naar links,
Na het tanken:


)
breng de dop aan, waarbij u eerst
het bovenste gedeelte in de ope-
ning steekt,

)
draai de dop naar rechts,

)
sluit de brandstofvulklep.
Controleer of de brandstofvulklep goed
gesloten is.
)
verwijder de dop C
,

)
tank de auto af, maar laat het vul-
pistool nooit meer dan 3 keer uit-
springen
; indien dit wel gebeurt,
kunnen er storingen optreden.


Minimaal brandstofniveau

Tanken

Op een label aan de binnenzijde van de
vulklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven, af-
hankelijk van uw motoruitvoering.
Er moet minimaal 5 liter brandstof worden
getankt om er voor te zorgen dat de brand-
stofmeter het niveau weer aangeeft.

Wanneer het minimale niveau in de
brandstoftank is bereikt, verschijnt
deze weergave op het scherm van
het instrumentenpaneel. Zodra het
lampje gaat branden is er nog on-
geveer 10 liter brandstof over.
Het pictogram knippert langzaam
(on-
geveer één keer per seconde).
Zodra het pictogram snel knip-
pert
(ongeveer twee keer per
seconde), hebt u niet veel
brandstof meer in de tank (ongeveer
5 liter).
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat u met een lege tank
strandt.
Dit pictogram geeft aan dat de
brandstofvuldop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.

Plaats van de brandstofvuldop



1.
Openen.

2.
Sluiten.


De inhoud van de brandstoftank be-
draagt ongeveer 60 liter.

Page 87 of 244

III
TOEGANG TOT DE AUTO
85
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen die
aan de huidige en toekomstige Europe-
se richtlijnen voldoen (diesel die voldoet
aan de richtlijn EN 590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN 14214) en die aan de pomp getankt
kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie
...) is nadrukkelijk verboden (kans op
schade aan de motor en het brandstof-
circuit).

Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren


Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstof-
fen van het type E10 en E24 (deze be-
vatten resp. 10% en 24% ethanol) die
voldoen aan de Europese richtlijnen
EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese
richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië.

Page 88 of 244

IV
ZICHT
86
LICHTSCHAKELAAR

Aanvullende verlichting

Uw auto is voorzien van aanvullende
verlichting voor specifi eke rijomstandig-
heden:


- mistachterlicht: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren als het
zicht minder dan 50 m is,

- mistlampen vóór: voor extra zicht bij
slecht weer,

- verlichting overdag: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Sommige functies van de lichtscha-
kelaar (automatische verlichting, ge-
voeligheid) kunnen worden ingesteld
in het menu "Uitrusting" op het kleu-
renscherm.

Handbediende functies

De lichtschakelaar bestaat uit de ring A

en de hendel B
. Lichten uit.





Automatische verlichting.
Parkeerlicht.

B.
Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht
en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of
wanneer alleen de parkeerlichten zijn
ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal
geven door de hendel naar u toe te
trekken.
Verklikkerlampjes

Een verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel geeft aan dat de geselec-
teerde verlichting is ingeschakeld.
A.
Ring voor de selectie van de stand
van de hoofdverlichting: draai aan
de ring om het symbool van de ge-
wenste stand tegenover het merkte-
ken te zetten.
Dimlicht of grootlicht.


Hoofdverlichting

De lichtschakelaar heeft verschillende
standen om de zichtbaarheid van de
auto en het zicht van de bestuurder aan
te passen aan de omstandigheden:


- parkeerlicht: om gezien te worden,

- dimlicht: voor een optimaal zicht
zonder medeweggebruikers te ver-
blinden,

- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.

Page 89 of 244

IV
!
ZICHT
87





Mistlampen vóór en achter


C
. ringschakelaar voor het inschakelen
van de mistlampen.
De mistlampen werken in combinatie
met dimlicht en grootlicht.










mistlampen vóór en mistach-
terlicht


)
Draai de ring C
één keer naar voren
om de mistlampen vóór in te scha-
kelen.

)
Draai de ring C
twee keer naar
voren om het mistachterlicht in te
schakelen.

)
Draai de ring C
één keer naar ach-
teren om het mistachterlicht uit te
schakelen.

)
Draai de ring C
twee keer naar ach-
teren om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
De ring C
springt automatisch terug in
zijn oorspronkelijke positie.
De mistlampen vóór gaan automatisch
branden wanneer u het mistachterlicht
inschakelt.
Het mistachterlicht wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer u het dimlicht/
grootlicht of de mistlampen vóór uit-
schakelt.
Bij auto's waarvan de verlichting over-
dag automatisch brandt, kan het mist-
achterlicht altijd worden ingeschakeld,
ook wanneer de bediening van de ver-
lichting in de stand "OFF" staat.




Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen vóór en
de mistachterlichten uit te zetten zo-
dra ze niet meer nodig zijn.

Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.

Bij condensvorming wordt aangera-
den om de koplampen gedurende
enkele minuten te laten branden om
ze te ontwasemen.

Page 90 of 244

IV
!
ZICHT
88
Automatische verlichting Verlichting overdag
*


*
Volgens land van bestemming.
Automatisch uitschakelen

Het dim-/grootlicht wordt automatisch
uitgeschakeld als de sleutel uit het con-
tact wordt verwijderd, of wanneer het
portier van de bestuurder wordt ge-
opend
terwijl het contact in de stand
"LOCK" of "ACC" staat. Bij uitvoeringen met verlichting overdag
wordt het dimlicht ingeschakeld als de
auto wordt gestart.
Dit verklikkerlampje gaat bran-
den op het instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat branden. Het parkeerlicht en het dimlicht worden au-
tomatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is.
De sensor bevindt zich aan de onder-
zijde van de voorruit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
gevoeligheid van de sensor in te stel-
len.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waar-
nemen en zullen de lichten niet
automatisch worden ingeschakeld.
Dek de lichtsensor niet af, de bijbeho-
rende functies worden dan niet meer
bediend.
De gevoeligheid van de automatische
verlichting kan worden ingesteld in
het menu "Uitrusting" van het kleu-
rendisplay.

Page:   < prev 1-10 ... 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 ... 250 next >