ECU CITROEN C3 PICASSO 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 106 of 312
104
C3Picasso_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
overzicht bevestiging IsoF IX-kinderzitjesovereenkomstig de eu ropese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een Is oF IX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van IsoF IX-bevestigingen.
bi
j universele en semi-universele I
s
o
F
IX-kinderzitjes wordt de I
s
o
F
IX-maat op het kinderzitje naast het I
s
o
F
IX-logo aangegeven met een letter
( A t /m G ).
I UF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd I
s
o
F
IX- kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL- SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd I
s
o
F
IX-kinderzitje:
-
r
ug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
-
g
ezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
ra
adpleeg de paragraaf "I
s
o
F
IX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem.
*
D
e I
s
o
F
IX-reiswieg, die wordt bevestigd aan de onderste I
s
o
F
IX-bevestigingen van een
zitplaats, neemt twee zitplaatsen achter in beslag. Gewicht van het kind
/ leeftijdsindicatie
Tot 10
kg
(categorie 0)
to
t ca.
6
maandenTot 10
kg
(categorie 0)
Tot 13
kg
(categorie 0+)
to
t ca. 1 jaarVan 9
tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1
tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting""gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en
semi-universeel geschikt voor bevestiging
op de zijzitplaatsen achterin IL- SU
* IL- SU IL- SU IUF
IL- SU
Ver wijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
Veilig vervoeren van kinderen
Page 107 of 312
105
C3Picasso_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. s
c
huif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
h
et kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
-
d
e voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
sc
huif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op. Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de afstand tussen de
rugleuning van het zitje en de rugleuning
van de stoel van de auto zo klein mogelijk
is. Laat indien mogelijk de rugleuning van
het zitje tegen de rugleuning van de stoel
aandrukken.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
be
rg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.Plaatsen van een
stoelverhoger
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend.
r
a
adpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
sc
hakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken. Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
CI
t
ro
Ën
beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Adviezen voor kinderzitjes
Kinderen voorin
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- g een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3
deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
7
Veilig vervoeren van kinderen
Page 108 of 312
106
C3Picasso_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
Mechanisch kinderslotbeide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Vergrendelen
F steek de contactsleutel in de rode knop.
F D raai de knop in de richting die door de pijl
op het portier wordt aangegeven.
elektrische
kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend en blokkeert de bediening van
de achterportierruiten.
De schakelaar bevindt zich bij de schakelaars
van de ruitbediening op het bestuurdersportier.
Inschakelen
F Druk op de knop A .
Het controlelampje van de knop A gaat
branden en er verschijnt een melding op het
multifunctionele display.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Ontgrendelen
F steek de contactsleutel in de rode knop.
F
D raai de knop tegen de door de pijl op het
portier aangegeven richting in.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de knop A .
Het controlelampje van de knop A gaat uit en er
verschijnt een melding op het multifunctionele
display.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
De actieve status van deze functie
wordt gesignaleerd door het
tijdelijk branden van dit lampje
op het lichtdoorlatende digitale
instrumentenpaneel. Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging. Laat het systeem
controleren door het CI
t
ro
Ën-
netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
ne
em vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
bi
j een ernstige aanrijding wordt
de elektrische kinderbeveiliging
automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten.
Veilig vervoeren van kinderen
Page 109 of 312
107
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
richtingaanwijzersAlarmknipperlichten
F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
u kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Drie keer knipperen
beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer. Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
F
L
inks: duw de hendel helemaal omlaag.
F r
e
chts: duw de hendel helemaal omhoog.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
8
Veiligheid
Page 110 of 312
108
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Claxon
F Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
Deze functie kunt u bij elke snelheid
gebruiken, maar komt vooral van pas bij
het wisselen van rijstrook op wegen met
meerdere rijstroken per rijbaan.
urgence-oproep of
A ssistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende CI
t
ro
Ën-
helpdesk.
ra
adpleeg het hoofdstuk "Audio en
datacommunicatie" voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.
Veiligheid
Page 111 of 312
109
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de
bestuurder niet door het systeem
kunnen worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
ond
er andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
8
Veiligheid
Page 112 of 312
110
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Waarschuwing te lage
bandenspanning
u krijgt deze waarschuwing als dit
lam pje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
s
t
op zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
e
e
n visuele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
F
G ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Resetten
elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meer wielen, moet u het systeem resetten.
er i
s een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
Veiligheid
Page 113 of 312
111
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto via het
configuratiemenu van de auto.
F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Config. auto " te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om " Reset
bandensp " te selecteren en bevestig uw
keuze door op de toets OK te drukken.
F
s electeer " ja" of " nee" en druk op OK.
e
r v
erschijnt een melding waarmee u wordt
gevraagd om uw verzoek te bevestigen.
F
b
e
vestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
F
b
e
vestig en sluit het menu vervolgens. F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets "5" of " 6"om het
menu " Persoonlijke instellingen -
configuratie " weer te geven en bevestig
uw keuze door op de toets OK.
F
D
ruk op de toets "5" of " 6" om het
menu " Configuratie auto instellen " te
selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken. De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Auto's zonder autoradio of met
navigatiesysteem
Auto's met autoradio
F Druk op de toets "
5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning" en vervolgens het
menu " Resetten " te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
H
et resetten wordt bevestigd door een
melding.
8
Veiligheid
Page 114 of 312
112
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Storing
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
se
rvice, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Veiligheid
Page 115 of 312
113
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werking.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
uw a
uto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
h
et antiblokkeersysteem (A
b
s
)
,
-
de
elektronische remdrukregelaar (
e
b
D
),
- b
r
ake Assist s
y
stem (
bAs)
.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
controlelampjes STOP
en ABS, een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing
in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het
remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
ra
adpleeg in beide gevallen het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen.
Stop op een veilige plaats.
8
Veiligheid