CITROEN C5 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 51 of 333

III
49
COMFORT
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING (MET CENTRALE REGELING)
Dit is de normale stand
voor het gebruik van
het systeem. Druk op
deze toets (het lampje
A
gaat branden) om
het systeem, afhanke-
lijk van het ingestelde comfortniveau,
de volgende functies automatisch te
laten regelen:


- Luchthoeveelheid.

- Luchttemperatuur.

- Luchtverdeling.

- Luchttoevoer.

- Airconditioning.
1. Automatische werking
Aangeraden wordt om alle ventila-
tieroosters open te houden.
Door op een van de toetsen (uitge-
zonderd toets 2
) te drukken, scha-
kelt u over op de handmatige stand.
Het controlelampje A
zal uitgaan.
2. Temperatuurregeling
Draai aan de knop
2
om de temperatuur
te wijzigen:


- Rechtsom om de tem-
peratuur te verhogen.
De airconditioning werkt uitsluitend
bij draaiende motor.

Centrale regeling: de temperatuur,
de luchtverdeling en de luchtop-
brengst worden voor het gehele in-
terieur geregeld.
De symbolen en meldingen van de
verschillende instellingen van de au-
tomatische airconditioning verschij-
nen op het multifunctionele display.


1.
Automatische werking

2.
Temperatuurregeling

3.
Luchtverdeling

4.
Airconditioning in- en uitschakelen

5.
Aanjagersnelheid

6.
Ontdooiing - ontwaseming vóór

7.
Achterruitverwarming

8.
Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht

9.
Display

- Linksom om de temperatuur te
verlagen.
De gewenste temperatuur wordt
weergegeven.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een be-
paald comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de in-
stelling van het display).
Instelling op een waarde van on-
geveer 21 biedt een optimaal com-
fort. Desgewenst kunt u een andere
waarde instellen, waarbij het raad-
zaam is deze niet lager dan 18 en
niet hoger dan 24 in te stellen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde
te wijzigen.
Het systeem compenseert automa-
tisch en zo snel mogelijk het tempe-
ratuurverschil.

Page 52 of 333

III
50
COMFORT

Handmatige werking
Het is mogelijk één of meer functies
van de airconditioning handmatig in
te stellen, terwijl de overige functies
automatisch worden geregeld.


)
Druk daarvoor op een van de
toetsen, maar niet op de toets
2
van de temperatuurregeling.
Het controlelampje A
zal uit-
gaan.
De overgang naar de handmatige
stand kan negatieve effecten heb-
ben (temperatuur, vocht, stank, be-
slagen ruiten) en zorgt niet voor een
optimaal comfort.
Bij het indrukken van de toets
"AUTO"
zal het systeem weer vol-
ledig automatisch functioneren.

3. Regeling luchtverdeling


)
Druk op de toetsen
3
om de luchtverde-
ling te wijzigen.
4. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen bij
draaiende motor. De aanjager (re-
geling aanjagersnelheid) moet ge-
activeerd zijn om de airconditioning
te laten werken.
Uitschakelen van de ventilatie


)
Draai de knop 5
naar
links om de luchttoe-
voer te onderbreken.
)
Druk op toets 4
. Het
controlelampje B

gaat branden.

5. Aanjagersnelheid
)
Draai de knop
5
rechtsom om de
aanjagersnelheid te
verhogen of linksom
om deze te verla-
gen.
6. Ontdooiing - ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden,
vorst) is het programma
"AUTO"
niet toereikend
om de ruiten condens- en
ijsvrij te houden.


)
Druk op de toets 6
om de ruiten
snel te ontwasemen of te ont-
dooien. Het controlelampje gaat
branden. Op het multifunctionele display wordt
het symbool "OFF"
weergegeven.
Er wordt niets meer weergegeven
op het display en de controlelamp-
jes gaan uit.
Alle functies van het systeem wor-
den uitgeschakeld, met uitzondering
van de achterruitverwarming.
Het thermische comfort (tempera-
tuur, vocht, geur, ontwaseming)
wordt niet meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig
met uitgeschakelde airconditioning
te rijden. Voor een doeltreffende werking van
de airconditioning moeten alle ruiten
gesloten zijn.
Het uitschakelen van de airconditio-
ning kan negatieve effecten hebben
(temperatuur, vocht, onaangename
geur, beslagen ruiten).
De bijbehorende controlelampjes to-
nen de gekozen stand van de lucht-
verdeling:


- Voorruit en zijruiten vóór.

- Ventilatie vóór (centrale ventila-
tieroosters, zijventilatieroosters
en rooster voor de zachte lucht-
stroom (indien open)) en achter.

- Voetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en
de zijruiten en de ventilatie voor en
achter weer te geven. De aanjagersnelheid wordt op het
display 9
van het bedieningspaneel
weergegeven: hoe hoger de snel-
heid, hoe meer balkjes zichtbaar
zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit in het
interieur minder wordt, dat de aanja-
gersnelheid voldoende hoog is.
Om de airconditioning weer in te
schakelen:



)
Druk op de toets 1
.

Page 53 of 333

III
51
COMFORT
In deze stand regelt het systeem de
temperatuur, de aanjagersnelheid en
de luchttoevoer. Het stuurt de lucht-
stroom naar de voorruit en de zijruiten
vóór.
Door de handmatige bediening te ge-
bruiken wordt de functie “Ontwasemen”
uitgeschakeld. Zet deze functie zo snel
mogelijk weer uit zodra de omstandig-
heden dit toelaten, om de lucht in het
interieur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de
toets 1
om naar de instellingen van
het programma "AUTO"
te gaan.


)
Druk bij draaiende
motor op de toets
7
om de achterruit- en
buitenspiegelverwar-
ming in te schakelen.
Het controlelampje
gaat branden.
7. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming werkt on-
afhankelijk van de airconditioning.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie in interieur
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast
worden afgesloten.


- Na het starten bij koude mo-
tor bereikt de aanjager pas na
enige tijd zijn maximale snel-
heid, om te voorkomen dat er
een te grote hoeveelheid kou-
de lucht wordt aangevoerd.

- Het heeft geen zin om de in-
gestelde temperatuur te ver-
anderen als de auto langere
tijd stil heeft gestaan en de
temperatuur in het interieur
sterk afwijkt (kouder of war-
mer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de
maximale capaciteit om het
temperatuurverschil zo snel
mogelijk op te heffen.

- Condenswater van de air-
conditioning wordt langs de
onderzijde van de auto afge-
voerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto
ontstaan.

- Ook in koude seizoenen is het
gebruik van de airconditioning
nuttig. Het systeem onttrekt
vocht aan de lucht en voor-
komt daarmee het beslaan
van de ruiten. Rijd niet te lang
zonder de airconditioning te
gebruiken.

Als de achterruitverwarming wordt
uitgeschakeld door de motor af te
zetten, zal deze opnieuw worden
ingeschakeld na het starten van de
motor.
Schakel zodra de omstandigheden
het toelaten de achterruit- en bui-
tenspiegelverwarming uit om onno-
dig stroom- en brandstofverbruik te
voorkomen.
)
Druk op de toets 8
om
de luchttoevoermodus
te kiezen. Het des-
betreffende controle-
lampje gaat branden.






Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is. Afhankelijk van de buitentempera-
tuur wordt de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7
of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
Zet deze functie zo snel mogelijk
weer uit zodra de omstandigheden
dit toelaten, om de lucht in het inte-
rieur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.


U kunt de instellingen voor de
airconditioning opslaan in het ge-
heugen. Raadpleeg de rubriek
"Opslaan van de instellingen tij-
dens het rijden".

Page 54 of 333

III
52
COMFORT
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING (MET GESCHEIDEN REGELING)
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Gescheiden regeling:
de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling
voor bestuurders- en passagierszijde is gescheiden.
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverde-
ling afzonderlijk naar wens instellen.
De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automati-
sche airconditioning verschijnen op het multifunctionele display. Dit is de normale stand
voor het gebruik van
het systeem. Druk op
deze toets (het lampje
A
gaat branden) om het
systeem, afhankelijk van
het ingestelde comfortniveau, de
volgende functies automatisch te la-
ten regelen:


- Luchthoeveelheid.

- Luchttemperatuur.

- Luchtverdeling.

- Airconditioning.

- Automatische luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventila-
tieroosters open te houden. Als u op
een van de toetsen drukt, behalve
die voor de temperatuurregeling 2a

en 2b
, gaat het systeem over op
handmatige bediening. Het contro-
lelampje A
zal uitgaan.
1a-1b. Automatische werking

1a.
Automatische werking
bestuurderszijde

1b.
Automatische werking
passagierszijde

2a.
Temperatuurregeling
bestuurderszijde

2b.
Temperatuurregeling
passagierszijde

3a.
Luchtverdeling bestuurderszijde

3b.
Luchtverdeling passagierszijde
4a.
Display bestuurderszijde

4b.
Display passagierszijde

5.
Aanjagersnelheid

6.
Airconditioning in- en
uitschakelen

7.
Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht

8.
Achterruitverwarming

9.
Ontdooiing - ontwaseming vóór

Page 55 of 333

III
53
COMFORT

2a-2b. Temperatuurregeling
Handmatige werking


)
Druk op een van de toetsen,
maar niet op 2a
en 2b
van de
temperatuurregeling. De con-
trolelampjes A
van de toetsen
“AUTO”
zullen doven.
Het is mogelijk één of meer functies
van de airconditioning handmatig in
te stellen, terwijl de overige functies
automatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optre-
den (temperatuur, vocht, stank, be-
slagen ruiten) en is het comfort niet
optimaal.
Druk op de toetsen 1a
en 1b
om te-
rug te keren naar de stand “AUTO”
.
De controlelampjes A
gaan bran-
den.
3a-3b. Luchtverdeling

)
Druk op de toets 3b
om de lucht-
verdeling aan passagierszijde te
wijzigen.
De bijbehorende controlelampjes to-
nen de gekozen stand van de lucht-
verdeling:


- Voorruit en zijruiten vóór.

- Ventilatie vóór (centrale ventila-
tieroosters, zijventilatieroosters
en rooster voor de zachte lucht-
stroom (indien open)) en achter.

- Voetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en
de zijruiten en de ventilatie voor en
achter weer te geven.

)
Draai aan de knop 2a
om de tem-
peratuur aan bestuurderszijde in
te stellen en aan knop 2b
voor
de instelling aan passagierszij-
de: rechtsom om de temperatuur
te verhogen en linksom om deze
te verlagen.
De gewenste temperatuur wordt
weergegeven.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een be-
paald comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de in-
stelling van het display).
Instelling op een waarde van on-
geveer 21
biedt een optimaal com-
fort. Desgewenst kunt u een andere
waarde instellen, die gebruikelijk tus-
sen 18 en 24 ligt.
Als de temperatuur in de auto vlak
na het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin de ingestelde waarde
te wijzigen om sneller het gewenste
comfort te bereiken.
De automatische airconditioning zal
op volle kracht gaan werken om het
temperatuurverschil zo snel moge-
lijk te overbruggen.

)
Druk op de
toets 3a
om
de luchtver-
deling aan
bestuurders-
zijde te wijzi-
gen.

Page 56 of 333

III
54
COMFORT

5. Aanjagersnelheid
De aanjagersnelheid wordt weerge-
geven op het display: hoe hoger de
snelheid, hoe meer ventilatorschoe-
pen zichtbaar zijn.

De airconditioning wordt uitge-
schakeld (OFF) als de aanjager-
snelheid op het minimumniveau
wordt ingesteld.

Zorg altijd voor voldoende ventila-
tie om het beslaan van de ruiten te
voorkomen.

6. Airconditioning
De airconditioning werkt
alleen bij draaiende mo-
tor. De aanjager (regeling
aanjagersnelheid) moet
geactiveerd zijn om de air-
conditioning te laten werken.


)
Druk op toets 6
. Het controle-
lampje gaat branden.
Voor een doeltreffende werking van
de airconditioning moeten alle ruiten
gesloten zijn.
7. Recirculeren interieurlucht -
aanvoer van buitenlucht
Automatische stand
van de luchttoevoer

Deze standaard ingestel-
de functie maakt deel uit
van de automatisch gere-
gelde comfortstand.
De automatische stand
treedt in werking als de
achteruitversnelling is in-
geschakeld of tijdens het
sproeien van de ruiten.
Deze functie zorgt ervoor dat de in-
terieurlucht wordt gerecirculeerd,
terwijl de toevoer van buitenlucht in
verband met stank- en stofoverlast
wordt geblokkeerd. Deze functie kan
niet actief zijn bij temperaturen lager
dan 5°C; dit om het risico van het be-
slaan van de ruiten te voorkomen.
Luchttoevoer afsluiten



)
Druk op de toets 7
om
de buitenluchttoevoer
af te sluiten.
Zet deze functie zo snel mogelijk
weer uit zodra de omstandigheden
dit toelaten, om de lucht in het interi-
eur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.

Aanvoer van buitenlucht



)
Druk één keer op de
toets 7
om de aanvoer
van buitenlucht te her-
stellen.
Met deze stand kan de bestuur-
der op elk moment voorkomen dat
stank of uitlaatgas het interieur kan
binnendringen, zonder dat dit con-
sequenties heeft voor de overige
instellingen.


)
Druk op de toets om de aan-
jagersnelheid te regelen:


- om de aanjagersnel-
heid te verhogen,

- om de aanjagersnel-
heid te verlagen.


U kunt de instellingen van de air-
conditioning opslaan. Raadpleeg
de rubriek "Opslaan van de instel-
lingen tijdens het rijden".

Page 57 of 333

III
55
COMFORT
Na het starten bij koude motor
bereikt de aanjager pas na enige
tijd zijn maximale snelheid, om
te voorkomen dat er een te grote
hoeveelheid koude lucht wordt
aangevoerd.
Het heeft geen zin om de inge-
stelde temperatuur te veranderen
als de auto langere tijd stil heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur sterk afwijkt (kouder of
warmer) van wat als comforta-
bel wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de maxi-
male capaciteit om het tempera-
tuurverschil zo snel mogelijk op
te heffen.
Condenswater van de aircondi-
tioning wordt langs de onderzijde
van de auto afgevoerd. Daardoor
kan er een waterplasje onder de
auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het
gebruik van de airconditioning
nuttig. Het systeem onttrekt vocht
aan de lucht en voorkomt daar-
mee het beslaan van de ruiten.
Rijd niet te lang zonder de aircon-
ditioning te gebruiken.
9. Ontdooiing - ontwaseming voor
In sommige gevallen
(bijv. regen, veel inzit-
tenden, vorst) is het pro-
gramma "AUTO"
niet
toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te
houden.


)
Druk op de toets 9
om de ruiten
snel te ontwasemen. Het contro-
lelampje gaat branden.
Het systeem regelt de temperatuur,
de aanjagersnelheid en de luchttoe-
voer. Het stuurt de luchtstroom naar
de voorruit en de zijruiten vóór.
Door de handmatige bediening
te gebruiken wordt de functie
“Ontwasemen” uitgeschakeld. Zet
deze functie zo snel mogelijk weer
uit zodra de omstandigheden dit
toelaten, om de lucht in het interieur
te verversen en om te voorkomen
dat de ruiten beslaan.
Druk op een van de toetsen 1a
en
1b
om terug te keren naar de stand
“AUTO”
.
8. Achterruitverwarming
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit om onnodig
stroomverbruik en dus brandstofver-
bruik te voorkomen. De achterruitverwarming
werkt onafhankelijk van
de airconditioning.


)
Druk bij draaiende motor op de
toets 8
om de achterruitverwar-
ming en de verwarming van de
buitenspiegels in te schakelen.
Het controlelampje gaat bran-
den.
Afhankelijk van de buitentempera-
tuur wordt de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 8
of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
In dat geval wordt deze opnieuw in-
geschakeld als de motor binnen een
minuut weer wordt gestart.






Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.

Page 58 of 333

III
56
COMFORT
PROGRAMMEERBAREVERWARMING

De programmeerbare verwarming
werkt onafhankelijk van de motor.
Dit systeem verwarmt als de motor
is afgezet de koelvloeistof van de
motor, zodat deze zo snel mogelijk
na het starten de optimale bedrijfs-
temperatuur bereikt.
De programmeerbare verwarming
kan met de afstandsbediening wor-
den ingeschakeld. De verwarming
kan onmiddellijk of met een in te
stellen tijdschakeling worden inge-
schakeld.

Afstandsbediening van de
programmeerbare verwarming
De afstandsbediening van de pro-
grammeerbare verwarming beschikt
over de volgende toetsen en weer-
gavemogelijkheden:


1.
Menutoetsen om door de func-
ties te scrollen.

2.
Pictogrammen: symbolen voor
tijd, temperatuur, werkingstijd,
ingestelde tijd, werking van de
verwarming en aansturing van
de verwarming.

3.
Digitale weergave: tijd, tempe-
ratuur, werkingsduur, ingestelde
tijd of verwarmingsniveau.

4.
Toets voor het uitschakelen.

5.
Toets voor het inschakelen.



Weergave op het display van
de afstandsbediening

Druk meerdere keren op de toetsen
1
om de functies weer te geven.
Door de linker- of rechtertoets één
keer in te drukken wordt de tijd
weergegeven.
De linkertoets geeft vervolgens toe-
gang tot de in te stellen tijd en het
verwarmingsniveau (C1 tot C5).
De rechtertoets geeft toegang tot de
interieurtemperatuur en vervolgens
de werkingsduur van de verwarming
als deze onmiddellijk wordt inge-
schakeld.

Raadpleeg bij een storing in het
systeem van de programmeerbare
verwarming het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats .



Weergave van de functies


De informatie over de interieur-
temperatuur is alleen beschik-
baar als de motor is afgezet.

Page 59 of 333

III
57
COMFORT

Instellen van de tijd

Druk, nadat de tijd is opgeroepen
met behulp van de toetsen 1
, gedu-
rende 10 seconden gelijktijdig op de
toetsen 4
en 5
.


Onmiddellijk inschakelen

Druk op toets 5
(ON) tot de melding
"OK"
wordt weergegeven.
Als het signaal is ontvangen, wordt
de melding "OK"
en de werkings-
duur weergegeven. Druk op de toetsen 1
. De werkings-
duur wordt weergegeven.
Dit symbool knippert.
Stel de tijd in met de toetsen 1
.
Druk gelijktijdig op de toetsen 4
en
5
om deze waarde op te slaan.
Dit symbool wordt permanent
weergegeven. De verwarming wordt in-
geschakeld en dit symbool
wordt weergegeven.
Druk op de toets 4
(OFF) tot de mel-
ding "OK"
wordt weergegeven om
de verwarming uit te schakelen.
Dit symbool verdwijnt.

Als tijdens deze handelingen de
melding "FAIL"
wordt weergege-
ven, is het signaal niet ontvan-
gen. Voer de handelingen op een
andere plek nogmaals uit.



Instellen van de
werkingsduur
Dit symbool wordt weergegeven.

Druk, nadat de werkingsduur is op-
geroepen, gedurende 10 seconden
gelijktijdig op de toetsen 4
en 5
.
Dit symbool knippert.
Stel de tijdsduur in door de toet-
sen 1
in te drukken (in stappen van
10 minuten en met een maximale
tijdsduur van 30 minuten).
Druk tegelijkertijd op de toetsen 4
et
5
om de tijdsduur op te slaan.
Dit symbool wordt permanent
weergegeven.

De waarde van de fabrieksinstel-
ling bedraagt 30 minuten.

Page 60 of 333

III
58
COMFORT

Instellen van de verwarming

Als de vertrektijd wordt ingesteld,
berekent het systeem automatisch
het optimale moment waarop de
verwarming wordt ingeschakeld.

Instellen van de vertrektijd
Druk op de toetsen 1
. De ingestelde
tijd wordt weergeven.
Inschakelen - uitschakelen
Druk nadat met behulp van de toet-
sen 1
de ingestelde tijd is opgeroe-
pen op toets 5
(ON) tot de melding
"OK"
wordt weergegeven.

Dit symbool wordt weergegeven.

Druk, nadat de ingestelde tijd is op-
geroepen, binnen 10 seconden ge-
lijktijdig op de toetsen 4
en 5
.
Dit symbool knippert.
Stel de tijd in door op de toetsen
1
te drukken en druk gelijktijdig op
de toetsen 4
et 5
om deze waarde
op te slaan.
Dit symbool wordt permanent
weergegeven. Dit symbool wordt weergege-
ven als de verwarming wordt
ingeschakeld.

HTM : Heat Thermo Management
(aansturing van de verwarming). Als het signaal ontvangen is,
wordt de melding "OK"
en het
symbool "HTM"
weergegeven.
Druk op toets 4
(OFF) tot de mel-
ding "OK"
wordt weergegeven om
de programmering uit te schakelen.
Het symbool "HTM"
ver-
dwijnt.

Als tijdens deze handelingen de
melding "FAIL"
wordt weergege-
ven, is het signaal niet ontvan-
gen. Voer dezelfde handelingen
op een andere plek nogmaals uit.
Uitschakelen van de verwarming
Druk op de toets 5
(ON).
Het symbool "HTM"
wordt
permanent weergegeven.

Wijzigen van het
verwarmingsniveau
Het systeem beschikt over 5 ver-
warmingsniveaus
(van het laagste
niveau C1
tot het hoogste niveau
C5
).
Druk, nadat het verwarmingsniveau
met behulp van de toetsen 1
is op-
geroepen, gelijktijdig op de toetsen
4
en 5
.
De letter "C"
knippert.
Stel het verwarmingsniveau in met
de toetsen 1
.
Druk gelijktijdig op de toetsen 4
en
5
om het gekozen niveau op te
slaan. De letter "C"
wordt perma-
nent weergegeven.

De fabrieksinstellingen zijn ver-
vangen door de nieuwe instellin-
gen. De ingestelde tijden worden
opgeslagen tot deze weer gewij-
zigd worden.
Als de vertrektijd is ingeschakeld,
kan het verwarmingsniveau niet
gewijzigd worden. De vertrektijd
moet eerst worden uitgescha-
keld.

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 ... 340 next >