air conditioning CITROEN C5 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 4 of 333

INHOUDSOPGAVE
Monochroom display C 43
Kleurendisplay (eMyWay) 45
II - MULTIFUNCTIONELEDISPLAYS 43 Î 46
Ventilatie 47
Automatische airconditioning met
centrale regeling 49
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 52
Programmeerbare verwarming 56
Voorstoelen 60
Achterbank 64
Spiegels 65
Stuurwielverstelling 66
47Î 66
Sleutel met afstandsbediening 67
Alarm 73
Ruitbediening 75
Portieren 77
Achterklep 79
Open dak (Sedan) 82
Glazen panoramadak (Tourer) 83
Brandstoftank 84
Vulpistoolrestrictie (diesel) 85
TOT DE AUTO 67 Î 85
Lichtschakelaar 86
Automatische verlichting 88
Koplampen verstellen 89
Bochtverlichting 90
Ruitenwisserschakelaar 92
Automatisch wissen 93
Plafonniers 94
Sfeerverlichting 96
V - ZICHT 86 Î97
Comfort in de auto 98
Vloermatten 99
Armsteun voorin 99
Voorzieningen bagageruimte 101
VI -VOORZIENINGEN 98Î104
Instrumentenpaneel 26
Boordcomputer 29
Verklikkerlampjes 32
Regelknoppen 42
IN EEN OOGOPSLAG 4 Î 23
I - CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN 26 Î 42
Kinderzitjes 105
ISOFIX-kinderzitjes 109
Kinderbeveiliging 113
VII - VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN 105Î113
ECO-RIJDEN 24 Î 25

Page 9 of 333

7
IN EEN OOGOPSLAG



127

INTERIEUR


Elektrisch bediende handrem

De elektrisch bediende handrem wordt automatisch aangetrokken na het
afzetten van de motor en wordt automatisch vrijgezet bij het wegrijden (au-
tomatische functies standaard geactiveerd).
Het is ook mogelijk de handrem handmatig aan te trekken of vrij te zetten.
Parkeerplaatsassistent

De functie “parkeerplaatsassistent”
helpt u bij het zoeken naar een ge-
schikte parkeerplaats.
Automatische airconditioning m

et
gescheiden bediening

Met dit systeem kunnen de bestuurder en de
voorpassagier afzonderlijk de temperatuur in-
stellen.
Audio- en communicatiesystemen

Deze systemen zijn van de nieuwste techno-
logieën voorzien: autoradio met afspeelmo-
gelijkheid voor MP3-bestanden, Bluetooth®
handsfree kit, eMyWay.



52


225, 279



155

Page 11 of 333

9
IN EEN OOGOPSLAG
BESTUUDERSPLAATS



1.
Zonnesensor.

2.
Draaiknop zachte luchtverspreiding.

3.
Airbag passagierszijde.

4.
Ontwasemingsrooster.

5.
Sleutelschakelaar in dashboardkastje:


- inschakelen/uitschakelen passagiersairbag

6.
Ventilatieroosters passagier.

7.
Bediening alarmknipperlichten.

8.
Dashboardkastje:


- opbergen boorddocumentatie

- audio-/video-aansluitingen

9.
Bediening centrale vergrendeling/ontgrendeling.

10.
Bediening SPORT/SNEEUW-stand automatische
versnellingsbak.

11 .
Elektrische handrem.

12.
USB-aansluiting.

13.
Armsteun met bekerhouder.

14.
Bediening veersysteem:


- bediening wagenhoogte

- Sportstand

15.
Asbak met aansteker.

16.
Versnellingspook.

17.
Opbergvak.

18.
Audio-/datacommunicatiesysteem.

19.
Bediening airconditioning.

20.
Opbergvak.

21.
Multifunctioneel display.

22.
Bedieningen voor Urgence- of Asistance-oproep

Page 13 of 333

11
IN EEN OOGOPSLAG


1.
Verstellen van de stoel in lengte-
richting en in hoogte, en kantelen
van de zitting.

2.
Kantelen van de rugleuning.

3.
Verstellen van het bovenste gedeel-
te van de rugleuning.

4.
In twee richtingen verstellen van de
lendensteun.

5.
Massagefunctie.

6.
Bediening stoelverwarming.


A.
Kantelen van de rugleuning.

B.
Verstellen van de stoel in hoogte.

C.
Schakelaar stoelverwarming.

D.
Verstellen van de stoel in lengte-
richting.

E.
Verstellen van de lendesteunen.


Programmeerbare rijpositie-
instellingen
Met de geheugenfunctie kunt u voor de
bestuurdersplaats de instellingen voor
de stoel en de airconditioning opslaan. De gordel is correct ingesteld
als
deze over het midden van de schouder
loopt.


)
Knijp voor de hoogteverstelling van
de gordel de bediening in en schuif

het bevestigingspunt in de gewens-
te stand.


Veiligheidsgordel in hoogte
verstellen
Voorstoelen


Elektrisch verstellen

Handmatig verstellen

60



61




120




63

Page 16 of 333

14
IN EEN OOGOPSLAG
JUISTE LUCHTVERDELING

Automatische airconditioning met gescheiden bediening

Luchtverdeling
bestuurderszijde. Automatische werking
passagierszijde. Temperatuurregeling
bestuurderszijde. Luchtverdeling
passagierszijde.
Ontwaseming - Achterruit- en
buitenspiegelverwarming. Luchtrecirculatie -Aanvoer
van buitenlucht. Ontwasemen – Ontdooien
van de voorruit.
Automatische werking
bestuurderszijde.
Schakel bij voorkeur de automatische werking in door op de toets “ AUTO
” te drukken. Temperatuurregeling
passagierszijde.
Airconditioning in- en
uitschakelen. Aanjagersnelheid.



52

Page 26 of 333

24
ECO-RIJDEN

Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak

Als uw auto is voorzien van een hand-
geschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel
bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling. Volg de aanwijzin-
gen van de schakelindicator (indien
aanwezig) die op het instrumentenpa-
neel worden weergegeven.


Als uw auto is voorzien van een automati-
sche versnellingsbak of een EGS-versnel-
lingsbak, laat de selectiehendel dan in de
stand Drive "D"
of Auto "A"
(afhankelijk
van het type versnellingsbak) staan en
trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.



Kies voor een soepele rijstijl


Houd afstand van de auto's voor u,
rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebrui-
ken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de
CO
2-uitstoot af en wordt de geluids-
overlast door het verkeer beperkt.

Als het verkeer goed doorstroomt, ge-
bruik dan vanaf een snelheid van on-
geveer 40 km/h de snelheidsregelaar
(indien aanwezig).



Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen

Als bij het instappen blijkt dat de tempera-
tuur in de auto hoog is opgelopen, open
dan alle ruiten en de ventilatieroosters al-
vorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de
ruiten, maar laat de ventilatieroosters ge-
opend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beper-
ken (blinderingspaneel van het panora-
madak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve
bij auto's met een automatische aircondi-
tioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer no-
dig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.

Schakel de verlichting en de mistlam-
pen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien,
maar rijd zo snel mogelijk weg: uw
auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler,
MP3-speler, spelcomputer, enz.) op
de auto aan om het elektriciteitsver-
bruik, en dus het brandstofverbruik, te
beperken.
Koppel externe apparatuur los als u
de auto verlaat.
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot van
uw auto verminderen.

Page 50 of 333

III
48
COMFORT

Airconditioning

Het is aan te raden de automatische
regeling van de airconditioning te
gebruiken.
Hiermee worden de luchthoeveel-
heid, de binnentemperatuur en de
luchtverdeling automatisch en op-
timaal geregeld aan de hand van
signalen van verschillende senso-
ren (buitentemperatuursensor, zon-
nesensor), zodat u de instelling niet
handmatig hoeft te wijzigen.


)
Dek de zonnesensor A
niet af.
Als u de automatische regeling van
de airconditioning gebruikt (door
de toets "AUTO" in te drukken) en
alle uitstroomopeningen open laat,
geniet u van een optimaal comfort,
wordt vocht aan de lucht onttrokken
en worden beslagen ruiten voorko-
men, ongeacht de weersomstandig-
heden.
Als de airconditioning is uitgescha-
keld, kan de temperatuur in het in-
terieur niet lager worden dan de
buitentemperatuur.
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VENTILATIE, VERWARMING EN
AIRCONDITIONING
Het systeem kan alleen effi ciënt
werken als de ruiten gesloten zijn.
Als de auto lang in de zon heeft ge-
staan en het interieur erg warm is
geworden, zet dan de ruiten gedu-
rende een paar minuten open zodat
de warmte kan ontsnappen.
Zet de airconditioning minstens een
keer per maand aan om het systeem
in perfecte staat te houden.
Wanneer de airconditioning in wer-
king is, onttrekt deze energie aan de
motor, hetgeen leidt tot een hoger
brandstofverbruik.
In sommige omstandigheden waar-
bij veel van de motor wordt gevraagd
(trekken van een zware aanhanger
op een steile helling bij een hoge
buitentemperatuur) kan, door de air-
conditioning uit te schakelen, meer
vermogen van de motor worden ge-
bruikt voor het trekken van de aan-
hanger.


Luchttoevoer

Zorg ervoor dat het luchtinlaatroos-
ter onder de voorruit van de auto
schoon is (vrij van bladeren, sneeuw,
etc.).
Als u voor het wassen van uw auto
gebruik maakt van een hogedrukrei-
niger, richt dan de straal nooit op de
luchtinlaatroosters.


Luchtverdeling

Een aangenaam interieurklimaat
wordt in de eerste plaats verkregen
door een goede luchtverdeling in de
auto, zowel voor als achter.
Let er voor een optimale luchtverde-
ling op dat het luchtinlaatrooster on-
der de voorruit, de ventilatieroosters,
de luchttoevoeropeningen onder de
voorstoelen en de luchtafvoerkana-
len achter de afdekplaatjes in de ba-
gageruimte niet worden afgedekt.
De ventilatieroosters voor en achter
zijn voorzien van wieltjes waarmee
de luchthoeveelheid en de lucht-
stroomrichting afgesteld kunnen
worden. Aangeraden wordt om alle
ventilatieroosters open te houden.


Pollenfilter/Geurfilter
(actief koolstof)
Het systeem is uitgerust met een fi l-
ter dat pollen en geuren in de lucht
kan tegenhouden.
Dit fi lter moet overeenkomstig de on-
derhoudsvoorschriften worden ver-
vangen (zie: "Onderhoudsboekje").

Page 51 of 333

III
49
COMFORT
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING (MET CENTRALE REGELING)
Dit is de normale stand
voor het gebruik van
het systeem. Druk op
deze toets (het lampje
A
gaat branden) om
het systeem, afhanke-
lijk van het ingestelde comfortniveau,
de volgende functies automatisch te
laten regelen:


- Luchthoeveelheid.

- Luchttemperatuur.

- Luchtverdeling.

- Luchttoevoer.

- Airconditioning.
1. Automatische werking
Aangeraden wordt om alle ventila-
tieroosters open te houden.
Door op een van de toetsen (uitge-
zonderd toets 2
) te drukken, scha-
kelt u over op de handmatige stand.
Het controlelampje A
zal uitgaan.
2. Temperatuurregeling
Draai aan de knop
2
om de temperatuur
te wijzigen:


- Rechtsom om de tem-
peratuur te verhogen.
De airconditioning werkt uitsluitend
bij draaiende motor.

Centrale regeling: de temperatuur,
de luchtverdeling en de luchtop-
brengst worden voor het gehele in-
terieur geregeld.
De symbolen en meldingen van de
verschillende instellingen van de au-
tomatische airconditioning verschij-
nen op het multifunctionele display.


1.
Automatische werking

2.
Temperatuurregeling

3.
Luchtverdeling

4.
Airconditioning in- en uitschakelen

5.
Aanjagersnelheid

6.
Ontdooiing - ontwaseming vóór

7.
Achterruitverwarming

8.
Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht

9.
Display

- Linksom om de temperatuur te
verlagen.
De gewenste temperatuur wordt
weergegeven.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een be-
paald comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de in-
stelling van het display).
Instelling op een waarde van on-
geveer 21 biedt een optimaal com-
fort. Desgewenst kunt u een andere
waarde instellen, waarbij het raad-
zaam is deze niet lager dan 18 en
niet hoger dan 24 in te stellen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde
te wijzigen.
Het systeem compenseert automa-
tisch en zo snel mogelijk het tempe-
ratuurverschil.

Page 52 of 333

III
50
COMFORT

Handmatige werking
Het is mogelijk één of meer functies
van de airconditioning handmatig in
te stellen, terwijl de overige functies
automatisch worden geregeld.


)
Druk daarvoor op een van de
toetsen, maar niet op de toets
2
van de temperatuurregeling.
Het controlelampje A
zal uit-
gaan.
De overgang naar de handmatige
stand kan negatieve effecten heb-
ben (temperatuur, vocht, stank, be-
slagen ruiten) en zorgt niet voor een
optimaal comfort.
Bij het indrukken van de toets
"AUTO"
zal het systeem weer vol-
ledig automatisch functioneren.

3. Regeling luchtverdeling


)
Druk op de toetsen
3
om de luchtverde-
ling te wijzigen.
4. Airconditioning
De airconditioning werkt alleen bij
draaiende motor. De aanjager (re-
geling aanjagersnelheid) moet ge-
activeerd zijn om de airconditioning
te laten werken.
Uitschakelen van de ventilatie


)
Draai de knop 5
naar
links om de luchttoe-
voer te onderbreken.
)
Druk op toets 4
. Het
controlelampje B

gaat branden.

5. Aanjagersnelheid
)
Draai de knop
5
rechtsom om de
aanjagersnelheid te
verhogen of linksom
om deze te verla-
gen.
6. Ontdooiing - ontwaseming voor
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden,
vorst) is het programma
"AUTO"
niet toereikend
om de ruiten condens- en
ijsvrij te houden.


)
Druk op de toets 6
om de ruiten
snel te ontwasemen of te ont-
dooien. Het controlelampje gaat
branden. Op het multifunctionele display wordt
het symbool "OFF"
weergegeven.
Er wordt niets meer weergegeven
op het display en de controlelamp-
jes gaan uit.
Alle functies van het systeem wor-
den uitgeschakeld, met uitzondering
van de achterruitverwarming.
Het thermische comfort (tempera-
tuur, vocht, geur, ontwaseming)
wordt niet meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig
met uitgeschakelde airconditioning
te rijden. Voor een doeltreffende werking van
de airconditioning moeten alle ruiten
gesloten zijn.
Het uitschakelen van de airconditio-
ning kan negatieve effecten hebben
(temperatuur, vocht, onaangename
geur, beslagen ruiten).
De bijbehorende controlelampjes to-
nen de gekozen stand van de lucht-
verdeling:


- Voorruit en zijruiten vóór.

- Ventilatie vóór (centrale ventila-
tieroosters, zijventilatieroosters
en rooster voor de zachte lucht-
stroom (indien open)) en achter.

- Voetenruimte voor en achter.
Het is niet mogelijk om gelijktijdig de
luchtverdeling naar de voorruit en
de zijruiten en de ventilatie voor en
achter weer te geven. De aanjagersnelheid wordt op het
display 9
van het bedieningspaneel
weergegeven: hoe hoger de snel-
heid, hoe meer balkjes zichtbaar
zijn.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit in het
interieur minder wordt, dat de aanja-
gersnelheid voldoende hoog is.
Om de airconditioning weer in te
schakelen:



)
Druk op de toets 1
.

Page 53 of 333

III
51
COMFORT
In deze stand regelt het systeem de
temperatuur, de aanjagersnelheid en
de luchttoevoer. Het stuurt de lucht-
stroom naar de voorruit en de zijruiten
vóór.
Door de handmatige bediening te ge-
bruiken wordt de functie “Ontwasemen”
uitgeschakeld. Zet deze functie zo snel
mogelijk weer uit zodra de omstandig-
heden dit toelaten, om de lucht in het
interieur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.
Druk als het zicht voldoende is op de
toets 1
om naar de instellingen van
het programma "AUTO"
te gaan.


)
Druk bij draaiende
motor op de toets
7
om de achterruit- en
buitenspiegelverwar-
ming in te schakelen.
Het controlelampje
gaat branden.
7. Achterruitverwarming
De achterruitverwarming werkt on-
afhankelijk van de airconditioning.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie in interieur
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast
worden afgesloten.


- Na het starten bij koude mo-
tor bereikt de aanjager pas na
enige tijd zijn maximale snel-
heid, om te voorkomen dat er
een te grote hoeveelheid kou-
de lucht wordt aangevoerd.

- Het heeft geen zin om de in-
gestelde temperatuur te ver-
anderen als de auto langere
tijd stil heeft gestaan en de
temperatuur in het interieur
sterk afwijkt (kouder of war-
mer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem
werkt automatisch met de
maximale capaciteit om het
temperatuurverschil zo snel
mogelijk op te heffen.

- Condenswater van de air-
conditioning wordt langs de
onderzijde van de auto afge-
voerd. Daardoor kan er een
waterplasje onder de auto
ontstaan.

- Ook in koude seizoenen is het
gebruik van de airconditioning
nuttig. Het systeem onttrekt
vocht aan de lucht en voor-
komt daarmee het beslaan
van de ruiten. Rijd niet te lang
zonder de airconditioning te
gebruiken.

Als de achterruitverwarming wordt
uitgeschakeld door de motor af te
zetten, zal deze opnieuw worden
ingeschakeld na het starten van de
motor.
Schakel zodra de omstandigheden
het toelaten de achterruit- en bui-
tenspiegelverwarming uit om onno-
dig stroom- en brandstofverbruik te
voorkomen.
)
Druk op de toets 8
om
de luchttoevoermodus
te kiezen. Het des-
betreffende controle-
lampje gaat branden.






Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is. Afhankelijk van de buitentempera-
tuur wordt de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7
of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
Zet deze functie zo snel mogelijk
weer uit zodra de omstandigheden
dit toelaten, om de lucht in het inte-
rieur te verversen en om te voorko-
men dat de ruiten beslaan.


U kunt de instellingen voor de
airconditioning opslaan in het ge-
heugen. Raadpleeg de rubriek
"Opslaan van de instellingen tij-
dens het rijden".

Page:   1-10 11-20 next >