stop start CITROEN DS3 2017 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 91 of 521
89
DS3_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
F Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
F
Z
et de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(
knop naar rechts geschoven (handmatige
bediening) of controlelampje gedoofd
(elektrische bediening)).
F
Z
et de knop van de luchtverdeling in de
stand " Voorruit". Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen van de luchttemperatuur
en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F
Z
et de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(
knop naar rechts geschoven (handmatige
bediening) of controlelampje gedoofd
(elektrische bediening)).
F
Z
et de knop van de luchtverdeling in de
stand " Voorruit".
F
S
chakel de airconditioning in door
de toets
"A /C " in te drukken; het
desbetreffende groene controlelampje gaat
branden.
Als bij auto’s met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning en
de aanjager zijn ingeschakeld, is de
STOP-stand niet beschikbaar.
Comfort
Page 102 of 521
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
-
k
ijk of het water niet meer dan 15
cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 122 of 521
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Stop & Start-systeem
Werking
Overgang naar de
STOP- stand
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op de werking van alle andere
componenten van de auto, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging.
Tank nooit als de motor door het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Het controlelampje "ECO"
op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij stilstaande auto
of bij een snelheid lager dan 20
km/h
(volgens uitvoering) de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak met 5
of
6
versnellingen, bij stilstaande auto of
een snelheid lager dan 8
km/h (volgens
uitvoering) het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in stand N zet.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie ,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in stand N zet.
Een teller telt de duur van de
momenten dat de motor afgezet
is, op. Elke keer als u het contact
opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0
gezet.
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen, enz.).
De motor wordt automatisch gestart (START-
stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten
gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Page 123 of 521
121
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Overgang naar de START-stand
Het controlelampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
-
b
ij een handgeschakelde
versnellingsbak , als u het
koppelingspedaal intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie :
●
m
et de selectiehendel in stand A / D of
M , wanneer u het rempedaal loslaat,
●
m
et de selectiehendel in stand N en het
rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de
selectiehendel in stand A / D of M zet,
●
o
f wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Uit veiligheids- of comfortover wegingen kan de
START-stand automatisch worden geactiveerd
als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
d
e autogordel van de bestuurder wordt
losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is
dan 11
km/h (elektronisch gestuurde
versnellingsbak),
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt,
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, verschijnt er een melding
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet gestart kan worden.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- he
t bestuurderportier geopend is,
-
d
e autogordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Rijden
Page 124 of 521
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Het Stop & Start-systeem vereist
de toepassing van een 12V-accu
met specifieke technologische
eigenschappen.
Werkzaamheden aan dit type accu
mogen uitsluitend worden uitgevoerd
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de 12V-accu.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO OFF"
even knipperen en vervolgens constant
branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instrumentenpaneel
branden. Zet in dat geval het contact af en start
de auto dan met behulp van de sleutel.
Druk op deze toets om de functie uit te
schakelen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het
branden van het lampje van de toets en de
weergave van een melding.
Druk nogmaals op deze toets om de functie
weer in te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit en er wordt
een melding weergegeven.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld ten behoeve
van het thermische comfort in het interieur, is
het aanbevelenswaardig om het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
U kunt het systeem op elk moment uitschakelen
op voor waarde dat het contact aan staat.
Als de motor op dat moment in de STOP-stand
is gezet, wordt deze onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt de volgende
keer dat het contact wordt aangezet
automatisch weer ingeschakeld.
Handmatig uitschakelen/
inschakelen
Openen van de motorkap
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde
weg moet rijden.
Raadpleeg voor meer adviezen over
met name het rijden op overstroomde
wegen de desbetreffende rubriek. Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit
te voeren om verwondingen als gevolg
van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
Page 157 of 521
155
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal
sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit
van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal
niet los.
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling (ASR)
en dynamische
stabiliteitscontrole (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Veiligheid
Page 190 of 521
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
BrandstoftankInhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine) of 46 liter (diesel); (Afhankelijk van
d e uitvoering: ongeveer 30 liter (benzine of diesel)).
Waarschuwing brandstofniveau
Ta n k e n
Op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het raadzaam minimaal 7
liter
brandstof te tanken. Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
Bij het openen van de brandstoftankdop
kan een aanzuiggeluid van lucht
hoorbaar zijn. Dit is normaal en
komt doordat de afdichting van
het brandstofcircuit een onderdruk
veroorzaakt.
Veilig tanken:
F
z et altijd de motor af,
F o pen de brandstoftankklep,
F
s
teek de sleutel in de dop en draai de
sleutel linksom, F
v
er wijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep,
F u k unt de auto aftanken, maar laat het
vulpistool nooit meer dan 3
keer
afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er
storingen optreden.
Na het tanken:
F
b
reng de dop aan,
F
d
raai de sleutel naar rechts en ver wijder
deze vervolgens uit de dop,
F
s
luit de brandstoftankklep.
Als dit controlelampje gaat branden, is
het minimale niveau in de brandstoftank
bereikt. Op het moment dat het
lampje gaat branden, bevindt zich nog
ongeveer 5
liter brandstof
in de tank.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege tank
(diesel) de rubriek "Onderhoud".
Page 229 of 521
227
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
12V- ac c u
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
F
o
pen de motorkap met de hendel in het
interieur en deblokkeer vervolgens de
veiligheidshaak via de buitenzijde,
F
b
evestig de motorkapsteun,
F
b
eweeg de kunststof afdekkap van de (+)
pool omhoog.
Toegang tot de accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
Algemeen
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng de gebruikte batterijen en accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur of vonken
veroorzakende bronnen, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te
sluiten.
Was uw handen als de
werkzaamheden beëindigd zijn.
Probeer een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak of
automatische transmissie nooit aan
te duwen of slepen om de motor te
starten.
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Op het linker voorscherm is een afzonderlijk
massapunt aangebracht.
Praktische informatie
Page 230 of 521
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Een aantal functies, waaronder
het Stop & Start-systeem, is niet
beschikbaar als de laadtoestand van
de accu onvoldoende is.
Start de motor nooit door een
acculader aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van
24
V of hoger.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12
V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet
raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los ter wijl de motor draait.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
F
B
eweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F
S
luit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en vervolgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu. F
S tart de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F
S
tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
F
W
acht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
Page 231 of 521
229
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en
die een nominale spanning van 12 V
heeft.
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken. Volg de door de fabrikant van de lader
geleverde instructies.
Sluit de kabels nooit aan op de
verkeerde polen.
12V-accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
a
ls u voornamelijk korte ritten maakt,
-
v
oordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F
Z
et het contact uit.
F
S
chakel alle stroomverbruikers (autoradio,
verlichting, ruitenwissers enz.) uit.
F
S
chakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F
C
ontroleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F
S
luit de kabels van de lader B als volgt
aan:
-
d
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A ,
-
d
e zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F
S
chakel na het laden de lader B uit
alvorens de kabels los te maken van de
accu A . Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest,
laat deze dan door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats controleren op
beschadigingen van de inwendige
delen en op scheuren in de behuizing
(kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
Praktische informatie