CITROEN DS4 2011 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 221 of 402

219Rijden






Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.

Via uw Autoradio
)Druk op de toets "MENU"om naar hetalgemene menu te gaan.)Selecteer het menu "Persoonlijke
instellingen - Configuratie" en bevestig uw
keuze. )Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze. )Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze.)Selecteer "Opgeslagen snelheden" en
bevestig uw keuze. )Wijzig de snelheid. )Selecteer " OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Via het navigatiesysteem
eMyWay
) Druk op de toets "MEM"
voor een
overzicht van de opgeslagen snelheden.



To egang

Voer deze handelingen omwille vande veiligheid alleen uit als de autohelemaal stilstaat.
)
Druk op de rolknop linksonder op hetstuur wiel om naar het algemene menu te gaan.)
Selecteer het menu "Parameters auto" enbevestig uw keuze.)
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze. )
Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"en bevestig uw keuze. )
Wijzig de snelheid.)
Selecteer "OK
" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Bij auto's met dit systeem kunt u deze handelingen alleen doen als de auto stilstaat.

Selecteren
Selecteren van een snelheid:)
druk op de toets "+
" of " -" en houd de toetseven ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
) druk nog eens op de toets " +
" of "-
" en houd de toets ingedrukt om een andere snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheiden de status van het systeem(in-/uitgeschakeld) weergegeven.

Page 222 of 402

De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
in
gestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaalgeen effect.




Snelheidsbegrenzer

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in achtnemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden. De
functies van de snelheidsbegrenzer wordenbediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van desnelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.4.Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
5
.Toets voor weergave van de opgeslagensnelheden.
(zie "Snelheden opslaan")

Bediening op het stuur

De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
.Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.8.Ingestelde snelheid. 9.
Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")

Weergave op het display
Werking
Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets. Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het
gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in hetgeheugen.

Page 223 of 402

221Rijden
)Draai de knop 1in de stand "LIMIT": desnelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen. )Stel de snelheid in door op de toets 2
of 3te drukken (bijv.: 90 km/h).


Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2en 3:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende
opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg hetdesbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. )Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 . )Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause). )Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4.

Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met krachtwordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.


Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.

Bij een steile afdaling of bij het krachtigintrappen van het gaspedaal kan desnelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de pedalenblijven hangen:


- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.


Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectievan de snelheidsbegrenzer wordt ongedaangemaakt. De snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.


Storing
In het geval van een storing in desnelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op
het display.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 224 of 402





Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingesteldesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De
functies van de snelheidsregelaar wordenbediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van desnelheidsregelaar.
2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingesteldesnelheid.4.Toets voor het uitschakelen / her vatten van
de snelheidsregeling.
5.Toets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")

Bediening op het stuur

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen. De in
formatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
.Snelheidsregeling uitgeschakeld / her vat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.8.Ingestelde snelheid. 9.
Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display
Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de automet een snelheid van minstens 40 km/h en in
de volgende versnelling rijden:
- in de vierde versnelling bij auto's met eenhandgeschakelde versnellingsbak,
- in de tweede versnelling bij auto's met
een EGS-versnellingsbak of automatische
versnellingsbak,
- in
de stand A
bij een elektronisch bediende
versnellingsbak of de stand Dbij eenautomatische versnellingsbak.
Het uitschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alleingestelde snelheden gewist.

Page 225 of 402

223Rijden

Programmeren
)Draai de knop 1
in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). )Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h); desnelheidsregelaar is in werking (ON).
U kunt de in
gestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2en 3
:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeemstoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie.
)Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4:
het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause). )Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de toets 4.

Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.


Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1
in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar
wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar wordt niet meer op
het display weergegeven.



Storing



In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Op een steile helling of bij het trekken vaneen zware aanhanger kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Page 226 of 402





Parkeerplaatsassistent
Dit systeem meet de afmetingen van een parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en geeft informatie over:
- de mogelijkheid te parkeren in een lege parkeerplaats, aan de hand van een model
van uw auto en de benodigde afstanden
voor het manoeuvreren,
- de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het s
ysteem meet geen parkeerruimtes op
waar van de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan het model van de auto.

Weergave op hetinstrumentenpaneel gpg U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt: )Druk op de schakelaar A
om de functie te selecteren. )Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplaats in; er verschijnt eenbericht ter bevestiging van het meten. )Rij langs de parkeerplaats met eensnelheid van minder dan 20 km/h, en
bereid u voor op het inparkeren.
)Zodra het systeem klaar is met het meten, geeft het de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op hetmultifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal.

Werking
Het controlelampje van deparkeerplaatsassistent kan twee
verschillende toestanden aangeven:


- brandt constant
:
de functie is geselecteerd door een druk op de schakelaar A . -UIT:de functie is niet ingeschakeld.

Page 227 of 402

225
Rijden

De functie kan de volgende meldingen
weergeven: De functie wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het inschakelen van de
achteruitversnelling,
- bij het afzetten van het contact,
- als geen meting nodig is,
- vijf minuten na het selecteren van defunctie,
- als gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70 km/h wordt gereden.

Als de zi
jdelingse afstand tussen uw auto en deparkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het
systeem geen meting uitvoert.
De
functie blijft na elke meting beschikbaar,
zodat u meerdere parkeerplaatsen achter
elkaar kunt laten opmeten.
Let er bij slecht weer en in de winter op dat de sensoren niet ver vuild, bevroren of met sneeuwbedekt zijn.
De parkeerplaatsassistent schakelt de
parkeerhulp aan de voorzijde tijdens het meten
uit, zolang de auto vooruit rijdt. Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren afgeraden
Laat het systeem bij een storing controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 228 of 402





Parkeerhulp
sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.

Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk. De
functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.


Parkeerhulp achter


Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbrokengeluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Z
odra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.


Grafi sche weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele displayworden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
ook het s
ymbool "Gevaar" op het display.

Page 229 of 402

Rijden





Parkeerhulp vóór
Storing

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
displa
y weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De parkeerhulp vóór is een aanvullin
g opde parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
1
0 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of eenfietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËNaanbevolen trekhaak of fietsendrager).


Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen vande achteruitversnelling geeft eengeluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer
geactiveerd. Het controlelampjedooft.
Aan de hand van het geluid dat viade luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.

Page 230 of 402

010
Controles

Page:   < prev 1-10 ... 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 ... 410 next >