CITROEN DS5 2011 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 121 of 348

119Rijden





Lane Departure Warning System (LDWS)

Dit systeem signaleert, met behulp van eencamera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden
van een rijstrookmarkering.
Om de actieve veiligheid te verhogen
analyseer t de camera de beelden en activeer t een waarschuwing, wanneer de aandacht van
de bestuurder verslapt en de auto de markering
overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
) Druk op de knop: het lampje gaat branden.


Het Lane Depar ture Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder, diedesondanks waakzaam moet blijven enverantwoordelijk is.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
- links: als de linker ri
jstrookmarkering wordtoverschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Signalering - waarschuwing


Storing


Er kunnen storingen in de signalering optreden:


- als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn,

- als er weinig contrast is tussen hetwegdek en de markeringen,

- als de voorruit vuil is,

- onder bepaalde extremeweersomstandigheden: mist,zware neerslag, sneeuw, sterkezonnestraling of bij direct zonlicht (zeer laagstaande zon, uitrijden van een tunnel, ...) en schaduw.

)
Druk opnieuw op de knop: het
lampje gaat uit. In het
geval van een storing knipper t het lampje
van de knop.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De status van het s
ysteem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.

Page 122 of 348






Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een
doorzichtig scherm projecteer t, in het directegezichtsveld van de bestuurder, zodat deze zijn
ogen niet van de weg hoeft af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.

1
.Inschakelen/uitschakelen head-up display.
2. Hoogteverstelling weergave. 3.
Regeling lichtsterkte.


Als de head-up display is ingeschakeld, geeft
deze de volgende informatie weer:
A.De snelheid van uw auto.
B.De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.

Informatie op het head-up
display
C.De aanwijzingen van het navigatiesysteem(volgens uitvoering).

Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem het hoofdstuk "Audio en telematica".

Page 123 of 348

121Rijden
)Druk bij draaiende motor op de knop 1.De head-up display blijft ingeschakeld/uitgeschakeld als de motor na het afzetten
weer wordt gestart.
Het scherm wordt automatisch ongeveer 3 seconden na het uitzetten van de motoringeklapt, behalve in rde STOP-stand van het Stop & Start-systeem.


Inschakelen / uitschakelen
)
Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van
de head-up display in met de knop 3 :


- naar achteren om de lichtsterkte teverhogen,

- naar voren om de lichtsterkte te
verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de knoppen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voor werpen rondom het projectiescherm (of op de afdekking)zodat het uitklappen en de goedewerking van het scherm niet verhinderd wordt.


Bij bepaalde weersomstandigheden(regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezenvan de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekjeof microfiber doekje) om hetprojectiescherm te reinigen. Gebruiknooit een droge doek, een schuurspons,schoonmaak- of oplosmiddel om tevoorkomen dat er krassen ontstaanop het scherm of de anti-reflecterende functie beschadigd raakt.



Hoogteverstelling
)Stel de head-up display bij draaiende motor
op de gewenste hoogte af met de knop 2:
- naar achteren om de head-up display hoger af te stellen,
- naar voren om de head-up display lager af te stellen.

Page 124 of 348









Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
)
Ga naar het hoofdmenu door op de toets "MENU"te drukken.)
Selecteer het menu "Persoonlijke instelling
- configuratie" en bevestig uw keuze. ) Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.) Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze. )
Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"en bevestig uw keuze. )
Wijzig de snelheid.)
Selecteer "OK " en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.



Voer deze handelingen omwille van deveiligheid alleen uit als de auto stilstaat, via het display van de autoradio.
Werking
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem.Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
)Ga naar het hoofdmenu door op de toets"SET UP"
te drukken.)Selecteer het menu "Configuratie" en
bevestig uw keuze.
)Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze. )Selecteer het item "Hulp bij het rijden" en
bevestig uw keuze. )Selecteer het item "Geprogrammeerde snelheden" en bevestig uw keuze.)Wijzig de snelheid. )Selecteer " OK" en bevestig uw keuze om
de wijzigingen op te slaan.
Via de Autoradio Via de eMyWay

Page 125 of 348

123Rijden
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van hetinstrumentenpaneel.
6. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT. 7.Snelheidsbegrenzer geselecteerd.8.
Ingestelde snelheid. 9.Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")

Weergave op het display





Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat degg
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaalgeen effect.
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in achtnemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden. De functies van de snelheidsbe
grenzer worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer. 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.4.
Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
5. Toets voor weergave van de opgeslagensnelheden. (zie "Snelheden opslaan")


Bediening op het stuur

Werkin
g

Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de in
gestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display.
Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display.

Page 126 of 348

Programmeren
)Draai de knop 1in de stand
"LIMIT"
: de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld(Pause).Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
)Stel de snelheid in door op de toets
2
of 3
te drukken (bijv.: 9 0 k m / h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kor t indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende
opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg hetdesbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. )Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.)Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met krachtwordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.

Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. Desnelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.



Storing

In het geval van een storing in desnelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij het krachtigintrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

)Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.

Page 127 of 348

125
Rijden
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.





Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kande bestuurder met een ingestelde constantesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De functies van de snelheidsre
gelaar worden bediend met de toetsen op het stuur.1.Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2.Toets voor het programmeren van een snelheiden het verlagen van de ingestelde snelheid. 3.Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid.4. Toets voor het uitschakelen / hervatten vande snelheidsregeling.
5. To ets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.(zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Bediening op het stuur

De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
. Snelheidsregelaar uitschakelen / her vatten
van de snelheidsregeling.7.Snelheidsregelaar geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9.Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display

Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h en in
de volgende versnelling rijden:


- in de vierde versnellin
g bij auto's met eenhandgeschakelde versnellingsbak,

- in de tweede versnelling bij auto's met eenEGS-versnellingsbak of een automaat,

- in stand A
bij een EGS-versnellingbak of stand D
bij een automaat.
Het uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van het systeem voor dynamische stabiliteitscontrole.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los
te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
in
gestelde snelheden gewist.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display.

Page 128 of 348

Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan desnelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Op een steile helling of bij het trekkenvan een zware aanhanger kan hetvoorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- leg nooit meerdere matten op elkaar.

Programmeren
)
Draai de knop 1
in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). ) Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en ver volgens op de toets
2 of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h); desnelheidsregelaar is in werking (ON).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2en 3 :
- +/- 1 km = kor t indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeemstoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie.)Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4: het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de
sne
lheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
)Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de toets 4.

Storing



In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.

Page 129 of 348

127Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen hetdetectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.






Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk.

Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbijklinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbrokengeluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.




Grafi sche weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele display
wor
den blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.

Page 130 of 348

Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit
ver
klikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling opde parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
1
0 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp v
óór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).



Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter

De functie kan worden uitgeschakeld door dezeknop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer
geactiveerd. Het controlelampjedooft.


Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of hetobstakel zich voor of achter de auto bevindt.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 350 next >