CITROEN DS5 2013 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 131 of 359

129Rijden
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT. 7.Snelheidsbegrenzer geselecteerd.8.
Ingestelde snelheid. 9.Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")

Weergave op het display





Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaalgeen effect.
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in achtnemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden. De functies van de snelheidsbe
grenzer worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer. 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.4.
Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
5. Toets voor weergave van de opgeslagensnelheden. (zie "Snelheden opslaan")


Bediening op het stuur

Werkin
g

Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de in
gestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".

Page 132 of 359

Programmeren
)Draai de knop 1
in de stand "LIMIT": desnelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
no
g niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.)Stel de snelheid in door op de toets 2of 3
te drukken (bijv.: 90 km/h).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met krachtwordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.

Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1in de stand "0"
: de selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. Desnelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.



Storing

In het geval van een storing in desnelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij snel accelereren kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

)Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3
:
- +/- 1 km = kor t indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = in
gedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende
opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg hetdesbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. )Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.)Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets
4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 133 of 359

131Rijden
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.






Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kande bestuurder met een ingestelde constantesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
D
e functies van de snelheidsregelaar worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2.Toets voor het programmeren van een snelheiden het verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingesteldesnelheid.4.
Toets voor het uitschakelen / her vatten van
de snelheidsregeling.
5
. Toets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.(zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Bediening op het stuur
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
. Snelheidsregelaar uitschakelen / her vatten
van de snelheidsregeling.7.Snelheidsregelaar geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9.Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display

Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h en in
de volgende versnelling rijden:


- in de vierde versnellin
g bij auto's met eenhandgeschakelde versnellingsbak,

- in de tweede versnelling bij auto's met eenEGS-versnellingsbak of een automaat,

- in stand A
bij een EGS-versnellingbak of stand D
bij een automaat.
Het uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van het systeem voor dynamische stabiliteitscontrole.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaallos te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
in
gestelde snelheden gewist.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".

Page 134 of 359

Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan desnelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Op een steile helling of bij het trekkenvan een zware aanhanger kan hetvoorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald.
Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- leg nooit meerdere matten op elkaar.

Programmeren
)Draai de knop 1
in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (Pause).)Stel de snelheid in door dewagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en ver volgens op de toets
2
of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h); de
snelheidsregelaar is in werking (ON).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de
sne
lheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
)Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de
toets 4.

Storing



In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het
display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen
2 en 3
:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeemstoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie.)Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4: het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 135 of 359

133Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen hetdetectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.






Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk.

Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbijklinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbrokengeluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan der tig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.




Grafische weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele display
wor
den blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.

Page 136 of 359


Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaaldeomgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit
ver
klikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling opde parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
1
0 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp v
óór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).



Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter

De functie kan worden uitgeschakeld door dezeknop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer
geactiveerd. Het controlelampjedooft.


Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of hetobstakel zich voor of achter de auto bevindt.

Page 137 of 359

135
Rijden





Achteruitrijcamera


De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in deachteruit staat.
De beelden van de camera worden in kleur weergegeven op het scherm van hetnavigatiesysteem. De
groene strepen geven de rijrichting van deauto weer.
De rode strepen geven een ruimte van
30 cm direct achter de achterbumper van uw
auto weer.
Het geluidssignaal wordt continu hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimtekomt.
De blauwe strepen geven de maximale
draaicirkel weer.


Maak de achteruitrijcamera regelmatigschoon met een spons of een zachtedoek.

Page 138 of 359

005
Zicht

Page 139 of 359

Page 140 of 359















Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
- meedraaiende koplampen: voor een
optimaal zicht in bochten.


Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichtingvoor specifieke rijomstandigheden:


- mistachterlichten: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bij mist,

- mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist en voor een optimale verlichting van kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres,

- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.

Automatische functies

Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies dieafzonderlijk kunnen worden ingesteld:


- follow me home-verlichting,

- meedraaiende koplampen,

- instapverlichtin
g,

- dagrijverlichting,

- automatische verlichting,

- "Automatische schakeling grootlicht/dimlicht".

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 360 next >