CITROEN DS5 2013 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 171 of 359

Page 172 of 359













Richtingaanwijzers
)Links: duw de hendel helemaal omlaag. )Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Functie "snelweg"
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
ver volgens drie keer.

Wanneer de richtingaanwijzers nameer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheidvan meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.





Alarmknipperlichten

Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop - afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmkni
pperlichten uit.)U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.

Page 173 of 359

Veiligheid





Claxon








Urgence-oproep of
Assistance-oproep

Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende CITROËN-helpdesk.
Systeem om uw medeweggebruikers met eengeluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.
) Druk op het middelste gedeelte van hetstuur met bedieningstoetsen.
Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: - direct gevaar,- inhalen van een fietser of voetganger, - naderen van een ooverzichtelijke situatie.


Raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van dezevoorziening.

Page 174 of 359









Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Elk ventiel is voorzien van een sensor, die
een waarschuwingssignaal uitzendt als de
bandenspanning te laag is (snelheid hoger
dan 20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.

Alle reparaties aan een wiel dat met ditsysteem is uitgerust en het ver vangen van een band moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het ver wisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordtgedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het CITROËN-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats opnieuwgeïnitialiseerd te worden.
Deze melding wordt ook weergegevenals één van de wielen niet op de autoaanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor opde auto worden gemonteerd.


Het bandenspanningscontrolesysteemis niet meer dan een hulpmiddel,hetgeen inhoudt dat de waakzaamheiden verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeemkunnen worden vervangen.



Ondanks dit systeem moet debandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanningheeft een belangrijke invloed op hetweggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het
reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteemkan tijdelijk worden verstoorddoor radiogolven in hetzelfde frequentiegebied. Er wordt een meldin
g op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, incombinatie met een geluidssignaal, om aan tegeven welke band(en) het betreft.
Te l age bandenspanning
Dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje
STOP

gaan branden in combinatie met eengeluidssignaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel die aangeeft welke band(en) het betreft.) Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.) Ver vang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning) enlaat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren.



Lekke band

Er wordt eenmelding op het display vanhet instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en) de bandenspanning
niet meer gecontroleerd wordt of om aan tegeven dat er een storing in het systeem zit. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eenggyg
gekwalificeerde werkplaats om de defecte
sensor(en) te vervangen.

Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
)Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.

Page 175 of 359

173Veiligheid
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
vol
gende systemen omvat:


- het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD),

- de noodremassistentie (AFU),

- de antislipregeling (ASR),

- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).





























Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) enelektronische remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat
de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als hetrempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmenwordt vergroot.

Antislipregeling (ASR)

De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aan
gedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.

Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)

De CDS houdt de vier wielen in de gaten engrijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.

Page 176 of 359

Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion")
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole.Deze functie signaleert situaties met weiniggrip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorslippen
van de voor wielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.

Werking


Antiblokkeersysteem (ABS) enelektronische remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.

Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden incombinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem,
waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.

Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP
, Peen geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
stor
ing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.

Page 177 of 359

Veiligheid
Dynamische stabiliteitscontrole(CDS)
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weini
g grip hebben of de koers van de auto afwijkt.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
o
p het instrumentenpaneelknipperen.

Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit teschakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.

Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit latenverleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeemwordt verzekerd door de naleving vande voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van hetremsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door hetCITROËN-netwerk. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storin
g in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
)
Druk op de knop.

Als dit verklikkerlampje en het lampjeop de knop gaan branden, grijpt het CDS-systeem niet meer in op de
werking van de motor.
)
Druk nogmaals op de knop om het systeem handmatig weer in
te schakelen. Het is echter aanbevolen het s
ysteem zo snel
mo
gelijk weer in te schakelen.

Page 178 of 359

Veiligheidsgor dels
Veiligheidsgordels vóór



Veiligheidsgordels achter

De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).
Omdoen
)Trek aan de gordel en steek de gesp in degordelsluiting. )Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.

Losmaken
)Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
De veili
gheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en eenspankrachtbegrenzer.Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen depyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden
getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam vande inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.

Page 179 of 359

177Veiligheid
Hoogteverstelling vóór
)Knijp, om het bevestigingspunt te vinden,
de knop in en schuif deze in één van de standen.

Als de wagensnelheid hoger is
dan 20 km/h, knipper t (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen) gedurende twee minuten in combinatie
met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft(blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.




Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt *
1.Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op het instrumentenpaneel.
2. Pictogram veiligheidsgordel linksvoor.3.
Pictogram veiligheidsgordel rechtsvoor.4.
Pictogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5. Pictogram veiligheidsgordel middenachter.6.
Pictogram veiligheidsgordel linksachter.



Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1op het
instrumentenpaneel en de pictogrammen 2
en/of 3
op het
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordelsen passagiersairbag rood branden als de
desbetreffende veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.


Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) achter
Bij het aanzetten van het contact gaan de desbetreffendepictogrammen 4 , 5 en 6 gedurende
ongeveer 30 seconden rood branden
als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Bi
j een snelheid hoger dan ongeveer 20 km/h
brandt het desbetreffende pictogram 4,
5 of 6
rood, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel, als een
achterpassagier zijn veiligheidsgordel heeft
losgemaakt.

*
Vol
gens uitvoering en/of verkoopland.

Page 180 of 359




Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan envastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.De veiligheidsgordel mag door niet meer danéén persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Voor een ef fec tieve wer king van de veiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat degordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoonworden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafelsver tonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel nietgoed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriftenmoeten werkzaamheden en controles aan deveiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw autoregelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bijhet CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich opde juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding
, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaatgepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem isgeïntegreerd.In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.

Page:   < prev 1-10 ... 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 ... 360 next >