CITROEN DS5 HYBRID 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 141 of 358
139Rijden
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kande bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De functies van de snelheidsre
gelaar worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1
.Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid. 3.
Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingesteldesnelheid.4.
Toets voor het uitschakelen / hervatten van
de snelheidsregeling.
5. Toets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.(zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Bediening op het stuur
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
. Snelheidsregelaar uitschakelen / her vatten
van de snelheidsregeling.
7.Snelheidsregelaar geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9.Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Weergave op het display
Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minimaal 40 km/h en in
de 2e versnelling (in de sequentiële stand M )
rijden:
Het uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel,
door het rempedaal in te trappen of om
veili
gheidsredenen, door activering van het systeem voor dynamische stabiliteitscontrole.
Door het gaspedaal in te trappen, kande ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display.
Page 142 of 358
Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Op een steile helling of bij het trekkenvan een zware aanhanger kan hetvoorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:
- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
Programmeren
)
Draai de knop 1in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (Pause). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid
op het gewenste niveau te brengen en
vervolgens op de toets 2 of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h); de snelheidsregelaar is
in werking (ON).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1 in de stand "0"
: de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
)Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de
toets 4.
Storing
In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheidgewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeem stoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie. ) Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4:het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause).
Page 143 of 358
141Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen hetdetectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbijklinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het
geluidssignaalneemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aanwelke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakelkleiner wordt dan der tig centimeter, klinkt hetgeluidssignaal ononderbroken.
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele display
wor
den blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.
Page 144 of 358
Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit
ver
klikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordtgedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door dezeknop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer
geactiveerd. Het controlelampjedooft.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of hetobstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Page 145 of 358
143Rijden
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in deachteruit staat.
De beelden van de camera worden in kleur weergegeven op het scherm van hetnavigatiesysteem. De
groene strepen geven de rijrichting van deauto weer.
De rode strepen geven een ruimte van 30 cmdirect achter de achterbumper van uw auto
weer. Het geluidssignaal wordt continu hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimte komt.
De blauwe strepen geven de maximaledraaicirkel weer.
Maak de achteruitrijcamera regelmatigschoon met een spons of een zachtedoek.
Page 146 of 358
005
Zicht
Page 147 of 358
Page 148 of 358
Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
- meedraaiende koplampen: voor een
optimaal zicht in bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichtingvoor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlichten: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist en voor een optimale verlichting van kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres,
- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Automatische functies
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies dieafzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- meedraaiende koplampen,
- instapverlichtin
g,
- dagrijverlichting,
- automatische verlichting,
- "Automatische schakeling grootlicht/dimlicht".
Page 149 of 358
Zicht
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Li
chten uit.
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht o
f grootlicht.
Grootlichtschakelaar
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsi
gnaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat degeselecteerde verlichting is ingeschakeld.