CITROEN DS5 HYBRID 2013 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 141 of 364

139Rijden





Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem signaleert, met behulp van eencamera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden
van een rijstrookmarkering. Om de actieve veiligheid te verhogen analyseert de camera de beelden en activeer t een waarschuwing,
wanneer de aandacht van de bestuurder verslapt
en de auto de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80 km/h). Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
) Druk op de knop: het lampje gaat branden.


Het Lane Depar ture Warning System is een hulpmiddel voor de bestuurder, diedesondanks waakzaam moet blijven enverantwoordelijk is.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
- links: als de linker ri
jstrookmarkering wordtoverschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Signalering - waarschuwing


Storing

Er kunnen storingen in de signalering optreden:


- als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn,

- als er weinig contrast is tussen hetwegdek en de markeringen,

- als de voorruit vuil is,

- onder bepaalde extremeweersomstandigheden: mist,zware neerslag, sneeuw, sterkezonnestraling of bij direct zonlicht (zeer laagstaande zon, uitrijden van een tunnel, ...) en schaduw.

)
Druk opnieuw op de knop: het
lampje gaat uit. In het
geval van een storing knipper t het lampje
van de knop.
Raadplee
g het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De status van het s
ysteem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.

Page 142 of 364





Head-up display
doorzichtig scherm projecteer t, in het directegezichtsveld van de bestuurder, zodat deze zijn
ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt bij ingeschakeld hybridesysteem en de instellingen worden
opgeslagen bij het afzetten van het contact.

1
.Inschakelen/uitschakelen head-up display.
2. Hoogteverstelling weergave. 3.
Regeling lichtsterkte.


Als de head-up display is ingeschakeld, geeft
dit de volgende informatie weer:
A.De snelheid van uw auto.
B.De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.

Informatie op de head-up
display
C.De aanwijzingen van het navigatiesysteem(volgens uitvoering). Deze worden in de elektrische stand in het blauw weergegeven.

Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Page 143 of 364

141Rijden
)Druk bij ingeschakeld hybridesysteem
op de knop 1. De head-up display blijft
ingeschakeld/uitgeschakeld als de motor na het afzetten weer wordt gestart. Het scherm wordt automatisch ongeveer 3 seconden na het uitzetten van de motor ingeklapt, behalve in
de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.


Inschakelen / uitschakelen
)
Stel bij ingeschakeld hybridesysteem de lichtsterkte van de head-up display in met
de knop 3:


- naar achteren om de lichtsterkte teverhogen,

- naar voren om de lichtsterkte te
verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de knoppen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
projectiescherm (of op de afdekking)zodat het uitklappen en de goedewerking van het scherm niet verhinderd wordt.

Bij bepaalde weersomstandigheden(regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...) kan de informatie op de head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezenvan de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekjeof microfiber doekje) om hetprojectiescherm te reinigen. Gebruiknooit een droge doek, een schuurspons,schoonmaak- of oplosmiddel om tevoorkomen dat er krassen ontstaanop het scherm of de anti-reflecterende functie beschadigd raakt.


Hoogteverstelling
)Stel de head-up display bij ingeschakeldhybridesysteem op de gewenste hoogte af met de knop 2
:
- naar achteren om de head-up display hoger af te stellen,
- naar voren om de head-up display lager af te stellen.

Page 144 of 364









Snelheden opslaan
)
Ga naar het hoofdmenu door op de toets"MENU"te drukken. U kunt vi
jf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.

Voer deze handelingen omwille van deveiligheid alleen uit als de auto stilstaat, via het display van de autoradio.
)
Ga naar het hoofdmenudoor op de toets "SET UP"te drukken.
Via de Autoradio Via de eMyWay
)Selecteer het menu "Persoonlijkeinstellingen - configuratie" en bevestig uwkeuze.)Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze. )Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze.)Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"
en bevestig uw keuze.)Wijzig de snelheid.)Selecteer " OK
" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
) Selecteer het menu "Configuratie" en
bevestig uw keuze.) Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.) Selecteer het item "Hulp bij het rijden" enbevestig uw keuze.)
Selecteer het item "Geprogrammeerdesnelheden" en bevestig uw keuze. )
Wijzig de snelheid.)
Selecteer "OK
" en bevestig uw keuze om
de wijzigingen op te slaan.


Toegang
)Druk op de toets "MEM"
op het stuur wiel
om de lijst met opgeslagen snelheden weer te geven.


Selecteren

Selecteren van een opgeslagen snelheid: )Druk op de toets "+" of "-" en houd deze
ingedrukt; het systeem stopt bij deeerstvolgende opgeslagen snelheid.)Druk nogmaals op de toets "+" of "-" enhoud deze ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te selecteren.
De ingestelde snelheid en de status van het systeem (aan/uit) worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.

Page 145 of 364

143Rijden
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7.Snelheidsbegrenzer geselecteerd.8. Ingestelde snelheid. 9.Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")

Weergave op het display





Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft
het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in achtnemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden. De functies van de snelheidsbe
grenzer worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer. 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.4.
Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
5. Toets voor weergave van de opgeslagensnelheden. (zie "Snelheden opslaan")


Bediening op het stuur

Werkin
g

Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de in
gestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".

Page 146 of 364

Programmeren
)Draai de knop 1
in de stand "LIMIT": desnelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.)Stel de snelheid in door op de toets 2of 3
te drukken (bijv.: 90 km/h).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met krachtwordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.

Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1in de stand "0"
: de selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. Desnelheidsbegrenzer wordt niet meer op het
display weergegeven.



Storing

In het geval van een storing in desnelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij snel accelereren kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.

)Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4.
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende
opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg hetdesbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. )Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.)Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 147 of 364

145
Rijden
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen. Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.






Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kande bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De functies van de snelheidsre
gelaar worden
bediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid. 3.Toets voor het programmeren van een snelheiden het verhogen van de ingestelde snelheid.4.
Toets voor het uitschakelen / her vatten van
de snelheidsregeling.
5. Toets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.(zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Bediening op het stuur

De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
. Snelheidsregelaar uitschakelen / her vatten
van de snelheidsregeling.7.Snelheidsregelaar geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9.Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display

Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minimaal 40 km/h en in de2e versnelling (in de sequentiële stand M) rijden:
Het uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel,
door het rempedaal in te trappen of om
veili
gheidsredenen, door activering van het systeem voor dynamische stabiliteitscontrole.
Door het gaspedaal in te trappen, kande ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".

Page 148 of 364

Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Op een steile helling of bij het trekkenvan een zware aanhanger kan hetvoorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- leg nooit meerdere matten op elkaar.


Programmeren
)
Draai de knop 1in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (Pause). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid
op het gewenste niveau te brengen en
vervolgens op de toets 2 of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h); de snelheidsregelaar is
in werking (ON).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
)Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de
toets 4.

Storing



In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2en 3:


- +/- 1 km = kor t indrukken,


- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeem stoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie.
) Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4:het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 149 of 364

147Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren
in de bumper obstakels in de nabijheid van de
auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door
dode hoeken in het detectiebereik mo
gelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden.





Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk.

Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbijklinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het
geluidssignaalneemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aanwelke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakelkleiner wordt dan der tig centimeter, klinkt hetgeluidssignaal ononderbroken.



Grafi sche weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele display
worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto
het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
het symbool "Gevaar" op het display.

Page 150 of 364


Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijsof sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaaldeomgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven, in combinatie
met een geluidssignaal (kor te pieptoon). Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling opde parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordtgedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).



Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter

De functie kan worden uitgeschakeld door dezeknop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt defunctie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.

Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of hetobstakel zich voor of achter de auto bevindt.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 370 next >