sensor CITROEN DS5 HYBRID 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 30 of 484
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Bandenspanning 
te laagpermanent.
De bandenspanning van een of 
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te 
worden uitgevoerd.
+
knipperend en 
vervolgens permanent, 
in combinatie met het 
verklikkerlampje Service.Het controlesysteem voor de 
bandenspanning is defect of de 
sensor van een van de wielen wordt 
niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje
StatusOorzaak Acties / Opmerkingen
Zelfdiagnose 
motor knippert.
Er is een storing in het 
motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of 
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een storing in de 
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag 
brandstofniveau permanent, terwijl de 
2
 l
aatste segmenten 
knipperen, in 
combinatie met een 
melding en een 
geluidssignaal. Als het lampje gaat branden zit er 
nog ongeveer 6 liter brandstof
 in 
de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u 
met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten 
van het contact branden in combinatie met een 
melding en een geluidssignaal zolang er niet 
voldoende brandstof getankt is.
Dit geluidssignaal en deze melding worden met een 
toenemende frequentie herhaald naarmate het niveau 
daalt en dichter bij de "0" komt.
Inhoud brandstoftank: 60
 l
iter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, 
omdat anders het emissieregelsysteem en het 
injectiesysteem beschadigd kunnen raken. 
Page 83 of 484
81
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die 
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel 
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en 
automatisch over van de dag- in de nachtstand. Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter 
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een 
antiverblindingsstand waardoor de spiegel 
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder 
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de 
koplampen van achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld, wordt de spiegel in de 
dagstand gezet voor een maximaal 
zicht naar achteren.
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de 
hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
F
 Ve
rstel het stuur wiel in hoogte en diepte 
voor een optimale zithouding.
F
 Dr
uk de hendel goed vast om het stuur wiel 
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om 
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij 
stilstaande auto.
Zicht
Stel voor een beter zicht naar achteren de 
binnenspiegel zo af dat onder in de spiegel het 
onderste deel van de achterruit zichtbaar is. 
Comfort  
Page 92 of 484
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de 
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
 Le
t erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de 
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, luchtroosters en 
overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij 
blijven.
F
 Le
t erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient 
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
 Ze
t de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan 
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
 Co
ntroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen (zie de rubriek "Controles").
 Wi
j raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale 
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon 
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
 La
at de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en 
onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.
F
 Ge
bruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Om het brandstofverbruik te verminderen kunt u de airconditioning uitschakelen (toets A /C) 
ter wijl de automatische stand ingeschakeld blijft. Als in deze stand de ruiten beginnen te 
beslaan, kunt u de airconditioning tijdelijk inschakelen om de ruiten te ontwasemen.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij 
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een 
optimale trekkracht van de motor.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft 
gestaan en de temperatuur in het 
interieur hoog is opgelopen, zet dan de 
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat de 
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij 
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming door de 
airconditioning kan ertoe leiden dat zich 
een klein plasje water onder de auto 
vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Als u geen concessies wilt doen aan het 
thermische comfort, start dan de motor 
of laat deze permanent draaien door op 
de toets ECO OFF te drukken. 
Page 95 of 484
93
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
5. Airconditioning aan/uit
F Druk op deze toets om de 
airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, 
wordt het thermische comfort niet meer 
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
F
 Dr
uk de toets nogmaals in zodra dit 
mogelijk is om de automatische werking 
van de airconditioning te hervatten. Het 
lampje van de toets "A /C "  gaat branden.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt u 
korte tijd de recirculatiestand inschakelen. 
Schakel vervolgens weer over op de stand 
"Buitenlucht".
6. Regeling luchtverdeling
F Druk op één of meer toetsen 
o m de luchtstroom te verdelen 
naar:
-
 de v
oorruit en de zijruiten,
-
 de c
entrale en 
zijventilatieroosters,
-
 de b
eenruimte van de 
passagiers.
U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen 
wens combineren.
7. Regeling luchtopbrengst
F Draai deze knop naar links 
o m de luchtopbrengst te 
verminderen of naar rechts om 
deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen 
de twee propellers, gaan afhankelijk van de 
ingestelde waarde geleidelijk branden.
8.  Toevoer van buitenlucht/
l uchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht 
bij stank en stofoverlast af te sluiten: in geval van 
detectie van vervuiling van de buitenlucht (indien uw 
auto voorzien is van een luchtkwaliteitssonde). 
Deze treedt in werking bij activering van de 
ruitensproeier.
De werking stopt wanneer de buitentemperatuur 
beneden de 5°C komt, om te voorkomen dat de ruiten 
beslaan.
- Het branden van het lampje met de 
"A" duidt erop dat de luchtrecirculatie 
automatisch wordt geregeld.
- Het branden van het lampje 
zonder de "A" duidt erop dat de 
luchtrecirculatie handmatig in 
werking is gesteld.
- Wanneer de lampjes uit 
z
ijn, betekent dat dat de 
luchtrecirculatie automatisch 
wordt geregeld onafhankelijk van 
de detectie van luchtvervuiling.
Geen luchtkwaliteitsensor
Indien uw auto niet voorzien is van 
een luchtkwaliteitsensor, druk dan 
op deze toets om de luchtrecirculatie 
handmatig in werking te stellen. 
Comfort  
Page 121 of 484
11 9
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de 
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem 
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering 
van het reservewiel) is een druksensor 
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra 
het een daling van de spanning van een of 
meer banden detecteert.Ondanks de aanwezigheid van dit 
systeem dient u maandelijks en voor 
elke lange reis de bandenspanning (ook 
die van het reservewiel) handmatig te 
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft 
een negatief effect op de wegligging, 
verlengt de remweg en versnelt de 
bandenslijtage, met name onder zware 
omstandigheden (zware belading, hoge 
snelheid, lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook 
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto 
aanbevolen bandenspanning staat 
vermeld op de bandenspanningssticker 
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude" 
banden worden gecontroleerd (auto 
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan 
of na een traject van maximaal 10 km 
met gematigde snelheid). Is dit niet het 
geval, verhoog dan de op de sticker 
vermelde waarden met 0,3 bar.
Het controlesysteem van de 
bandenspanning is een hulpsysteem; 
de bestuurder moet waakzaam blijven. 
Rijden  
Page 122 of 484
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Waarschuwing te lage bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning brandt dit 
verklikkerlampje in combinatie met een 
geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in 
combinatie met de weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van één 
band wordt geconstateerd, kan deze band worden 
herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de 
uitvoering, de weergegeven melding.
F
 Ve
rlaag onmiddellijk de snelheid, maak 
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet 
plotseling hard af.
F
 Ze
t uw auto stil zodra de verkeerssituatie 
dit toelaat. De waarschuwing wordt weergegeven 
zolang de desbetreffende band(en) niet 
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) 
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of 
wiel met stalen velg) is niet voorzien 
van een sensor.
Een lagere bandenspanning is niet altijd 
zichtbaar aan een vervorming van de 
band. Beperk u daarom niet alleen tot 
een visuele controle.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage 
bandenspanning" knippert en vervolgens 
permanent brandt in combinatie met het 
verklikkerlampje "service", duidt dit op een 
storing in het systeem.
Deze waarschuwing wordt ook 
weergegeven als een of meerdere 
wielen niet zijn voorzien van een sensor 
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of 
een reservewiel met stalen velg).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten 
controleren of monteer na een lekke band het wiel met 
de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
In dat geval wordt de bandenspanning niet 
meer gecontroleerd.
F
 Co
ntroleer de spanning van de vier 
banden (bij koude banden) als u over een 
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van 
de bandenreparatieset.
 Ri
jd voorzichtig met lage snelheid verder 
als u niet direct de bandenspanning kunt 
controleren.
 of
F Ge
bruik in geval van een lekke band 
de noodreparatieset of het reservewiel 
(volgens uitrusting).
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is 
uitgerust en het vervangen van een band moeten 
worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of 
door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd 
dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: 
montage van winterbanden), dient het systeem door 
het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden. 
Page 128 of 484
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder 
wanneer zich een ander voertuig in de dode 
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel 
gevaar betekent.Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de 
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat 
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend 
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en geeft alleen waarschuwingen.
Inschakelen
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat 
voertuig bevindt, brandt dan permanent een 
lampje:
-
 di
rect, wanneer u wordt ingehaald,
-
 na c
irca een seconde, wanneer u te traag 
een andere auto inhaalt. F
 Dr
uk op deze knop: het verklikkerlampje 
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper 
controleren de dode hoek van de auto. 
Page 130 of 484
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
F Om deze functie uit te schakelen 
drukt u nog een keer op de knop: het 
verklikkerlampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status 
van het systeem opgeslagen. Bij een storing in het systeem gaat het 
verklikkerlampje in de schakelaar enkele 
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden 
(zware regen, hagel enz.) kan het 
systeem tijdelijk minder nauwkeurig 
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek 
of van een droog wegdek op een nat 
wegdek terechtkomen kan tot een 
vals alarm leiden (zo kan een wolk 
waterdruppels in de dode hoek worden 
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter 
altijd op dat de sensoren niet met 
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op 
het gedeelte onder de buitenspiegels 
waar de waarschuwingslampjes zitten, 
omdat de de dodehoekbewaking dan 
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook 
voor de detectiezones op de voor- en 
achterbumper.
De dodehoekbewaking wordt automatisch 
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt 
met een door het CITROËN-netwerk 
gehomologeeerde trekhaak.
Storingen 
Page 141 of 484
139
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Deze functie signaleert met behulp van sensoren 
in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto 
(personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die 
binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die 
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden 
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de 
dode hoek van het detectiebereik van de sensoren 
bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de 
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van 
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal 
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de 
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan 
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel 
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het 
geluidssignaal ononderbroken.Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op 
het geluidssignaal. Op het multifunctionele 
display worden blokjes weergegeven die het 
pictogram van de auto steeds dichter naderen. 
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, 
verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.
De functie wordt geactiveerd zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij 
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt 
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 
Rijden  
Page 142 of 484
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controleer bij slecht weer of in winterse 
omstandigheden of de sensoren 
soms bedekt zijn met modder, ijs 
of sneeuw. Bij het inschakelen van 
de achteruitversnelling geeft een 
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat 
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen 
geven als reactie op bepaalde 
omgevingsgeluiden (motoren, 
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het 
inschakelen van de achteruitversnelling dit 
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel 
branden en/of wordt er een bericht op het 
display weergegeven, in combinatie met een 
geluidssignaal (korte pieptoon).
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op 
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd 
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 
10
 k
m/h vóór de auto een obstakel wordt 
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra 
de auto langer dan drie seconden stilstaat met 
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er 
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of 
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 
10
 k
m/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch 
uitgeschakeld zodra een aanhanger 
wordt aangekoppeld of een 
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's 
voorzien van een door CITROËN 
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de 
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze 
knop in te drukken. Het controlelampje in de 
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de 
functie weer geactiveerd. Het controlelampje 
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via 
de luidspreker (voor of achter) wordt 
weergegeven, is te herkennen of het 
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.