stop start CITROEN JUMPER 2020 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 89 of 196

87
Rijden
6– De weg is recht (of maakt een flauwe bocht).
– Het zichtveld is voldoende vrij van obstakels
(er wordt voldoende afstand tot de voorligger
gehouden).
– Als de rijstrookmarkering wordt overschreden
(bijvoorbeeld bij het uitvoegen), mag de
richtingaanwijzer voor de richting waarin de
rijstrook wordt verlaten (rechts of links) niet zijn
ingeschakeld.
– De rijrichting van de auto komt overeen met
het verloop van de rijstrook.
Uitschakelen/inschakelen



► Druk op deze toets om de functie in of uit te
schakelen.
Als de functie is uitgeschakeld, gaat het lampje
in de toets branden.
Als de functie weer wordt ingeschakeld,
blijven de twee controlelampjes op het
instrumentenpaneel branden totdat de rijsnelheid
60 km/u is.
De status van de functie blijft opgeslagen in het
geheugen nadat het contact is afgezet.
Detectie
Als er een afwijking naar links of rechts ten opzichte van de rijrichting wordt
gedetecteerd, gaat het controlelampje aan de
betreffende kant op het instrumentenpaneel
knipperen en hoort u een geluidssignaal.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze is
uitgeschakeld, wordt er geen waarschuwing
gegeven.
Het is mogelijk dat er een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de
weg of een niet-officiële markering (graffiti).
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
– als de rijstrookmarkeringen zijn
weggesleten;
– als er weinig contrast is tussen het wegdek
en de markeringen.
Dit systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als de functie Stop & Start
actief is. Het systeem start opnieuw en
herkent de omstandigheden weer nadat het
voertuig is gestart.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
– Als het voertuig een zeer zware lading
vervoert (vooral als deze niet goed in
evenwicht is);
– Bij slecht zicht (door bijvoorbeeld regen,
mist of sneeuw);
– Bij weinig of juist heel veel licht
(bijvoorbeeld bij verblindend zonlicht of in het
donker);
– Als de voorruit vlak bij de camera vuil of
beschadigd is;
– Als de ABS, DSC, ASR of Intelligent
Traction Control niet werken.
Storing
Bij een storing gaat dit controlelampje,
gaan de waarschuwingslampjes branden
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding ter bevestiging op het display.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats.

Page 98 of 196

96
Praktische informatie

► Druk vervolgens op de tweede knop in het
accucompartiment onder de vloer (minibus) om
de voeding te herstellen.
Bij andere uitvoeringen is de tweede
knop vervangen door een zekering ;
neem contact op met een CITROËN-dealer of
gekwalificeerde werkplaats.
Compatibiliteit van
brandstoffen

Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.

Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Brandstof
De inhoud van de brandstoftank bedraagt
ongeveer 90 liter.
Er zijn ook brandstoftanks leverbaar met een
inhoud van 60 en 120 liter, afhankelijk van de
motoruitvoering.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau E
(Empty) is bereikt, gaat dit
verklikkerlampje branden.
Afhankelijk van de inhoud van de brandstoftank
en de motoruitvoering bevat de tank nog
ongeveer 10 of 12 liter brandstof.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een
lege brandstoftank te voorkomen.
Tanken
Het tanken altijd met afgezette motor.
► Open de brandstofvulklep.
► Houd de zwarte vulklep met een hand.
► Steek de sleutel met de andere hand erin en
draai deze linksom.


► Verwijder de zwarte vuldop en bevestig
deze aan de haak aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep.
Een sticker aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep geeft aan welke brandstof u
moet tanken.
Laat het vulpistool maximaal een 3
de keer
afslaan, aangezien er anders storingen kunnen
optreden.
► Vergrendel de zwarte vuldop na het tanken
en sluit de vulklep.
Tank met het Stop & Start-systeem nooit terwijl de motor in de STOP-stand staat;
zet dan altijd het contact af met de sleutel.
Brandstofsysteem
onderbroken
Bij een botsing zorgt een voorziening ervoor
dat de brandstoftoevoer naar de motor en de
voeding van het voertuig automatisch worden
onderbroken.
De alarmknipperlichten en de interieurverlichting
gaan branden, en de portieren worden
ontgrendeld.
Als de toevoer en voeding na de botsing weer moeten worden hersteld, moet u
eerst op brandstoflekkage en vonken
controleren om ervoor te zorgen dat er geen
brand ontstaat.


► Herstel de brandstoftoevoer door op de
eerste knop rechtsvoor te drukken.

Page 102 of 196

100
Praktische informatie
voertuig: 6, 8 of 10, afhankelijk van de wielbasis
van het voertuig.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden in de handleiding die bij de
draagvoorziening is meegeleverd.
De maximale belasting van het dak,
gelijkmatig verdeeld: 150 kg, voor alle
uitvoeringen, binnen de limieten van het
maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).
Bij voertuigen in hoogte-uitvoering H3
mogen geen dakdraagsystemen worden
gebruikt.
Houd u strikt aan de geldende wettelijke
bepalingen met betrekking tot de maximale
inhoud.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de technische
gegevens van het voertuig, met name voor
de afmetingen.
Onder de motorkap
Openen
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het
y &RQWUROHHURI\
KHWPHFKDQLVP\
HJRHGLV
YHUJUHQGHOG \
VWDQG A).
► Vergrendel het slot ( 6) met de sleutel.
► Verwijder altijd de sleutel. De sleutel kan niet
worden verwijderd als het slot is ontgrendeld.
► Klem het kapje op het slot.


► Verwijder de beschermkap van de
trekhaakkogel.
► Maak de aanhanger vast aan de
trekhaakkogel.
► Maak de kabel van de aanhanger vast aan
het veiligheidsoog ( 3) van de steun.
► Sluit de stekker van de aanhanger aan op de
trekhaakaansluiting ( 2) op de steun.
De kogel verwijderen
► Koppel de stekker van de aanhanger los van
de trekhaakaansluiting ( 2) op de steun.
► Maak de kabel van de aanhanger los van het
veiligheidsoog ( 3) van de steun. ►
Maak de aanhanger los van de
trekhaakkogel.
► Monteer de beschermkap op de
trekhaakkogel.
► Verwijder het kapje van het slot en zet het
kapje vast op de kop van de sleutel.
► Steek de sleutel in het slot ( 6).
► Ontgrendel het slot met de sleutel.
► Houd de trekhaakkogel ( 4) stevig met één
hand vast; trek aan de draaiknop ( 5) en draai
hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de draaiknop
niet los.
► Verwijder de kogel via de onderzijde van de
bevestigingssteun 1.
► Laat de draaiknop los; deze wordt
automatisch geblokkeerd in de ontgrendelde
stand (stand B).
► Monteer de beschermkap op de
bevestigingssteun .
► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes,
zodat de kogel geen beschadigingen kan
oplopen en niet vuil kan worden.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt moet de kogel zijn verwijderd en
moet de beschermdop zijn aangebracht.
Breng het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats aan, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
Op het dak gemonteerde
draagsystemen


Uit veiligheidsoverwegingen en om schade
aan het dak te voorkomen het is essentieel om
een draagsysteem (dakdragers of imperiaal) te
gebruiken dat is goedgekeurd voor uw voertuig.
Dakdragers kunnen alleen worden gemonteerd
op voertuigen in hoogte-uitvoering H1
of H2 van bestelwagens, combi's en
minibussen. Controleer bij minibussen of er
een airconditioningseenheid op het dak is
gemonteerd.
De draagvoorziening moet worden bevestigd
aan de verankeringspunten op het dak van het

Page 103 of 196

101
Praktische informatie
7voertuig: 6, 8 of 10, afhankelijk van de wielbasis
van het voertuig.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden in de handleiding die bij de
draagvoorziening is meegeleverd.
De maximale belasting van het dak,
gelijkmatig verdeeld: 150 kg, voor alle
uitvoeringen, binnen de limieten van het
maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).
Bij voertuigen in hoogte-uitvoering H3
mogen geen dakdraagsystemen worden
gebruikt.
Houd u strikt aan de geldende wettelijke
bepalingen met betrekking tot de maximale
inhoud.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de technische
gegevens van het voertuig, met name voor
de afmetingen.
Onder de motorkap
Openen
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het
automatisch inschakelen van de START-stand
te voorkomen.
Binnenzijde
De handeling mag alleen worden uitgevoerd
terwijl het voertuig stilstaat en het
bestuurdersportier open is.


► Trek de knop aan de zijkant van het
dashboard naar u toe.
Buitenzijde

► Duw de hendel boven de grille omhoog en til
de motorkap omhoog.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Als de motor heet is, moet u voorzichtig zijn
met het bedienen van de hendel en steun
(kans op brandwonden).

Page 107 of 196

105
Praktische informatie
7Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet een voor de omstandigheden
geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt
om de onderdelen van het systeem (pomp,
reservoir, leidingen enz.) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de meters en met name de
indicatoren voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat
de motor om wettelijke redenen niet meer kan
worden gestart.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over AdBlue
® (BlueHDi) en met
name over het bijvullen van AdBlue.
Controles
Controleer, tenzij anders aangegeven, deze
onderdelen conform het onderhoudsschema
van de fabrikant dat betrekking heeft op de
motoruitvoering van uw auto.
Laat de controles anders uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke onderdelen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt CITROËN specifieke
producten aan.
12 V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen goed
vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12 V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12 V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als aanvulling op de katalysator levert dit filter
een actieve bijdrage aan het verbeteren van
de luchtkwaliteit door het tegenhouden van
onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte
uitlaatrook voorkomen.
Werking
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op. De
motormanagementcomputer regelt automatisch

Page 109 of 196

107
Praktische informatie
7moet de parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Brandstoffilter
Het brandstoffilter bevindt zich in de motorruimte,
vlak bij het remvloeistofreservoir.
Als dit verklikkerlampje brandt, moet het water in het filter worden afgetapt.
U kunt ook bij elke verversing van de motorolie
water in het brandstoffilter aftappen.
Het water uit het filter aftappen

► Sluit een transparante slang aan op de knop
van de ontluchtingsschroef ( 1).
► Steek het andere uiteinde van de
transparante slang in een bak.
► Draai de ontluchtingsschroef ( 2) los.
► Zet het contact aan.
► Wacht totdat de spoelpomp stopt.
► Schakel het contact uit.
► Draai de ontluchtingsschroef ( 2) vast.
► Verwijder de transparante slang en laat deze
en de bak leeglopen.
► Start de motor.
► Controleer of er geen lekkage is.
In de HDi-motoren is veel hoogwaardige
technologie toegepast. Voor alle
werkzaamheden zijn speciale kwalificaties
nodig, die een CITROËN-dealer of
gekwalificeerde werkplaats kan bieden.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,
inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker
gelden voor koude banden. Als u langer dan 10
minuten of meer dan 10 km met een snelheid
van meer dan 50 km/h hebt gereden, moet u
een 0,3 bar (30 kPa) hogere bandenspanning
ten opzichte van de op de sticker aangegeven
waarden aanhouden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een
onjuiste bandenspanning veroorzaakt
vroegtijdige slijtage van de banden en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag van
de auto. Kans op een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag. Het
wordt aanbevolen om regelmatig de staat van
de banden (profiel en wangen) en velgen te
inspecteren en te controleren of de banden over
een ventieldop beschikken.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder
het loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de
groeven minder dan 1,6 mm. De banden moeten
worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van
de banden, de bodemvrijheid en de waarde op
de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op
de wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het
juiste moment ingrijpen.

Page 112 of 196

11 0
Praktische informatie
– Stop met bijvullen als het vulpistool voor
het eerst afslaat als u bij een tankstation
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg
is, wat wordt bevestigd met de melding
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Plaats de blauwe dop terug op de
tankvulopening en draai deze rechtsom totdat u
niet verder kunt draaien (een zesde slag).
► Sluit de brandstofvulklep.
Voer lege AdBlue®-verpakkingen niet
als huisvuil af.
Deponeer ze in een daartoe bestemde
container of breng ze terug naar het
verkooppunt.

Page 113 of 196

111
In geval van pech
8Bandenreparatieset
Deze bandenreparatieset is in een zak in een
van de voorportieren opgeborgen.


De set bestaat uit:
– een patroon A met afdichtmiddel, voorzien
van: • een vulbuis B;
• een sticker C met de aanduiding "Max.
80 km/u", die de bestuurder binnen het
gezichtsveld moet aanbrengen (op het
dashboard) nadat de band is gerepareerd;
– een korte handleiding voor de reparatieset;
– een compressor D met drukmeter en
aansluitingen;
– adapters, voor het oppompen van diverse
componenten.
Reparatie van een band
► Schakel de parkeerrem in.

► Draai het dopje van het bandventiel los,
verwijder de vulslang ( B) en draai de ring (E) op
het ventiel.
► Zorg dat de schakelaar van de compressor
(F) in de stand 0 (uit) staat.
► Start de motor.
► Steek de stekker (G) in de dichtstbijzijnde
aansluiting op het voertuig.
► Bedien de compressor door de schakelaar
(F) in de stand I (aan) te zetten.
► Pomp de band op met een druk van 5 bar.
Voor een nauwkeurigere waarde raden wij u aan
om de spanningswaarde op de drukmeter ( H)
met de compressor uitgeschakeld te controleren.
► Als u niet binnen 5 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, koppel
de compressor los van het ventiel en de
voedingsaansluiting, en rijd het voertuig dan
ongeveer 10 meter vooruit om het afdichtmiddel
in de band te verspreiden.
► Herhaal dan de procedure voor het
oppompen:
• als u niet binnen 10 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, zet het
voertuig stil: de schade aan de band is te
groot en kan niet worden gerepareerd. Neem
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
• als de bandenspanning een waarde van 5
bar bereikt, start de motor dan onmiddellijk.
► Wanneer u ongeveer 10 minuten hebt
gereden, stop het voertuig en controleer de
bandenspanning dan opnieuw.
► Pomp de band op tot de juiste
bandenspanning in overeenstemming met
de sticker op de stijl aan de bestuurderszijde
en neem zo snel mogelijk contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Deze bandenreparatieset en de
vervangende patronen zijn verkrijgbaar
bij een CITROËN-dealer.
De spanning controleren en
herstellen
De compressor kan alleen worden gebruikt
om de bandenspanning te controleren en te
herstellen.

Page 132 of 196

130
In geval van pech
Uw voertuig slepen
Het afneembare sleepoog bevindt zich in de
gereedschapskist onder de passagiersstoel voor.
► Haal de afdekking los met een plat
gereedschap.


► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Laad de accu uitsluitend op in een goed
geventileerde ruimte, ver van open vuur
of andere bronnen van vonken, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer een bevroren accu niet op te laden;
deze moet eerst worden ontdooid om de
kans op explosies te vermijden. Als de accu
is bevroren voordat u deze oplaadt, laat de
accu dan nakijken door een specialist; deze
controleert of de componenten binnenin niet
zijn beschadigd en er geen barsten in de
behuizing zitten, omdat de kans op lekkage
van het giftige en corroderende zuur bestaat.
Laad de accu langzaam ongeveer maximaal
24 uur bij een lage stroomsterkte op om
schade aan de accu te voorkomen.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12 V-loodaccu is gebruikt die alleen
door een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats mag worden
losgekoppeld en/of vervangen.
Wanneer een CITROËN-dealer of
gekwalificeerde werkplaats de accu heeft
teruggeplaatst, werkt het Stop &
Start-systeem pas weer als het voertuig
langere tijd achter elkaar heeft stilgestaan;
hoe lang dit duurt, is afhankelijk van
temperatuur en de laadtoestand van de accu
(kan tot ongeveer 8 uur duren).
Slepen
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
kabels, touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en
stuurbekrachtiging niet.
Neem contact op met een
professioneel bergingsbedrijf:
– Als de auto is gestrand op de autosnelweg
of autoweg.
– Als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten.
– Als het bij een auto met automatische
transmissie niet mogelijk is om deze te slepen
met draaiende motor.
– Bij het slepen met slechts twee wielen op
de grond.
– Bij auto's met vierwielaandrijving.
– Bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang.

Page 163 of 196

161
Audiosysteem
11functie is een goede ontvangst vereist van
een radiozender die deze berichten uitzendt.
Zodra er een bericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (radio, CD enz.)
automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het
bericht is afgelopen, wordt de weergave van
de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op de toets "MENU".
Selecteer "Verkeersinformatie (TA)" en
druk vervolgens om de ontvangst van
verkeersinformatie te activeren of deactiveren.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de aansluiting of
sluit het apparaat met een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-
aansluiting in het middelste opbergvak , dat
speciaal is bedoeld voor het overdragen van
gegevens naar het systeem.
Gebruik geen USB-hub om beschadiging
van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste
keer is aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en
het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer als het contact wordt aangezet of als
er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt
gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als
deze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
USB-aansluiting
Deze aansluiting op de middenconsole
is uitsluitend bestemd voor de voeding en
het opladen van het aangesloten externe
apparaat.
Extra-aansluiting (AUX)
Sluit een draagbaar apparaat
(bijvoorbeeld een mp3-speler) met een
audiokabel (niet meegeleverd) aan op de
jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem af.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat.
De functies van het apparaat dat op de
AUX-aansluiting is aangesloten moeten
via dit apparaat worden bediend: het is
dus niet mogelijk om met de toetsen op het
bedieningspaneel van het voertuig of de
stuurkolomschakelaars een ander nummer,
een andere map of een andere afspeellijst te
selecteren, of het afspelen te starten, te stoppen
of te onderbreken.
Laat de kabel van het externe apparaat na
het loskoppelen niet aangesloten op de AUX-
aansluiting om te voorkomen dat er ruis via de
luidsprekers hoorbaar is.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, Blackberry's® of apparatuur van
Apple® die op de USB-aansluitingen kunnen
worden aangesloten (kabel niet meegeleverd).
Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet
door het systeem wordt herkend, moet met een
kabel (niet meegeleverd) met Jack-plug op de
AUX-aansluiting worden aangesloten.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20
karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "
? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd
zijn naar FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of
twee Apple
®-spelers), werkt het systeem niet.
Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een
USB-stick en een Apple
®-speler aan te
sluiten.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >