stop start CITROEN NEMO 2013 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 4 of 180

Inhoud
2. TECHNISCHE
GEGEVENS 58-674. ERGONOMIE en
COMFORT 95-112
Afmetingen 58
Motoren 64
Gewichten 66Exterieur 4
Openen 5
Interieur 6
Cockpit 7
Laadruimte 8
Voorzieningen
achter 9
Comfort 10
Zicht 12
Ventilatie 13
Controle tijdens
het rijden 14
Veiligheid voor
de inzittenden 15
Rijden 16
Starten 18
Milieubewust
rijden 19
IN EEN OOGOPSLAG
4-20
Voorstoelen 95
Wegklapbare
passagiersstoel 97
Achterbank 98
Ontdooien en
ontwasemen 102
Airconditioning 103
Voorzieningen
voorin 106
Voorzieningen
laadruimte 108
Indeling
achtercompartiment 11 0
Interieurverlichting 112
3. TECHNOLOGIE
aan BOORD 68-94
Boordcomputer /
Confi guratie -
Persoonlijke
instellingen 68
Parkeerhulp achter 72
Autoradio 73
Stuurkolomschakelaars 74
Bluetooth handsfree
systeem 77
1. VOORDAT u GAAT
RIJDEN 21-57
Instrumentenpanelen 21
Verklikkerlampjes 22
Brandstofniveaumeter 29
Koelvloeistoftemperatuur 29
Onderhoudsindicator en
waarschuwingslampje
motorolie 30
Dimmer
dashboardverlichting 30
Afstandsbediening 31
Sleutel 33
Codekaart 34
Alarm 35
Openen 36
Sluiten 39
Lichtschakelaar 41
Ruitenwisserschakelaar 43
Snelheidsregelaar 44
Va s t e
snelheidsbegrenzer 45
Spiegels 46
Ruitbediening 47
Stuurwiel verstellen 48
Handgeschakelde
versnellingsbak 48
Schakelindicator 49
Gestuurde
handgeschakelde
versnellingsbak 50
Hill holder 54
Stop & Start-systeem 55

Page 6 of 180

4
In een oogopslag

EXTERIEUR


Imperiaal en allesdragers
Aan beide zijden van het dak zijn
bevestigingspunten aanwezig om de imperiaal
of de dwarsdragers te bevestigen.



133


180° openen van de achterdeuren
Als de auto is ontgrendeld kunnen de
achterdeuren tot een hoek van 180°
worden geopend om het uit- en inladen te
vereenvoudigen.



37

Parkeerhulp achter
Als de achteruitversnelling is ingeschakeld,
waarschuwt dit systeem u met een
geluidssignaal voor obstakels achter de auto.



72



Stop & Start-systeem
Dit systeem zet de motor tijdelijk af als de auto stilstaat
(verkeerslicht, fi le, andere omstandigheden, ...). De
motor wordt automatisch weer gestart als u weg wilt
rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen
en biedt u het comfort van totale stilte als de auto stilstaat.



55

Page 16 of 180

14
In een oogopslag

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Instrumentenpaneel
Rij drukschakelaars



A.
Als het contact wordt aangezet, geeft
de wijzer de resterende hoeveelheid
brandstof aan.
Bij draaiende motor gaat het bijbehorende
waarschuwingslampje uit. Als het blijft
branden, is het minimumniveau van de
brandstofvoorraad bereikt.

B.
Als het contact wordt aangezet, geeft de
wijzer de koelvloeistoftemperatuur aan.
Bij draaiende motor gaat het bijbehorende
waarschuwingslampje uit.

C.
Als het contact wordt aangezet, blijft het
waarschuwingslampje motorolieniveau niet
branden.
Ga indien nodig tanken of vul koelvloeistof of
olie bij.

A.
Intelligent Traction Control.

117


1.
Als het contact wordt aangezet, gaan
de oranje en rode verklikker- en
waarschuwingslampjes branden.

2.
Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er
lampjes blijven branden.

Verklikker- en waarschuwingslampjes




29
of
Antislipregeling (ASR).


115

B.
Stop & Start-systeem.

55

C.
Alarmknipperlichten.

113

D.
Achterruit- en buitenspiegelverwarming.

102

E.
Vergrendeling /Ontgrendeling laadruimte
(Bedrijfswagen).

39





22

Page 19 of 180

17
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oogopslag

Overgang naar de STOP-stand van de motor


Stop & Start-systeem



- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak;
trap het
koppelingspedaal in,

- auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak;




laat het rempedaal los terwijl de
selectiehendel in de stand A
of M
staat,


of laat het rempedaal los terwijl de
selectiehendel in de stand N
staat en zet
de hendel vervolgens in de stand A
of M
,


of schakel de achteruitversnelling in.

Overgang naar de START-stand van de motor

RIJDEN


Uitschakelen / Inschakelen


- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak;
zet, terwijl de auto
stilstaat, de versnellingspook in de
neutraalstand en laat het koppelingspedaal
los,

- auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak;

houd, terwijl de auto stilstaat, het
rempedaal ingetrapt of zet de
selectiehendel in de stand N
.
U kunt het systeem op elk gewenst moment
uitschakelen door op de toets "S - OFF"
te
drukken; het controlelampje van de toets gaat
branden en er wordt een melding weergegeven
op het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor met de sleutel wordt
gestart. Onder bepaalde bijzondere omstandigheden
kan de motor automatisch overgaan in
de START-stand. In dat geval wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje
"S"
enkele seconden knipperen om vervolgens
te doven.
Zet altijd het contact met de sleutel
af als u brandstof gaat tanken,
handelingen onder de motorkap gaat
uitvoeren of als u de auto verlaat. Onder bepaalde bijzondere omstandigheden
kan het voorkomen dat de motor niet overgaat
in de STOP-stand. In dat geval wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje
"S"
enkele seconden knipperen om vervolgens
te doven.



55



56




57

Het controlelampje "S"
op het
instrumentenpaneel gaat branden en
de motor wordt afgezet: Het controlelampje "S"
dooft en de
motor wordt gestart:
Om te voorkomen dat de motor te vaak
wordt afgezet als u langzaam rijdt,
wordt de motor uitsluitend automatisch
afgezet als de wagensnelheid hoger
dan ongeveer 10 km/h is geweest.

Page 20 of 180

18
In een oogopslag

RIJDEN


Snelheidsregelaar



1.
Selecteren/deactiveren van de
snelheidsregelaar.

2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.
Instellen van een snelheid / Verhogen van
de ingestelde snelheid.

4.
Snelheidsregeling onderbreken/hervatten.
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij
een wagensnelheid hoger dan 30 km/h en met
minimaal de tweede versnelling ingeschakeld.



44


1.
Stand STOP
- Uit.

2.
Stand MAR
- Contact aan.

3.
Stand AV V
- Starten.


Contactslot

Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnen de instellingen van het systeem op
het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel

Snelheidsregelaar


STARTEN

Hang geen zware voorwerpen aan
de sleutel; hierdoor wordt er druk
uitgeoefend op het contactslot, wat
storingen kan veroorzaken.



34

Page 23 of 180

21
1
VOORDAT u GAAT RIJDEN


Cockpit

INSTRUMENTENPANELEN



1.
Kilometer-/mijlenteller.

2.
Display.

3.
Brandstofniveaumeter.

4.
Koelvloeistoftemperatuur.

5.
Toerenteller.


Instrumentenpaneel met display niveau 1
Instrumentenpaneel met display niveau 2

Display niveau 1 instrumentenpaneel



- Tijd.

- Afgelegde afstand in km/mijl.

- Boordcomputer: actieradius, verbruik,
gemiddelde snelheid.

- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.

- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.

- Schakelindicator.

- Stop & Start.

- Airbag aan passagierszijde AAN/UIT.



Display niveau 2 instrumentenpaneel



- Tijd.

- Datum.

- Radio.
- Afgelegde afstand in km/mijl.

- Buitentemperatuur.

- Standen en ingeschakelde versnellingen
elektronisch bediende versnellingsbak.

- Boordcomputer: actieradius, verbruik,
gemiddelde snelheid.

- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.

- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.

- Taalkeuze van de weergave.

- Schakelindicator.

- Stop & Start.

- Airbag aan passagierszijde AAN/UIT.

- Automatische vergrendeling van de
portieren tijdens het rijden AAN/UIT.

Page 24 of 180

22


Cockpit

VERKLIKKERLAMPJES

Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze lampjes blijven kort branden.
Als bij draaiende motor een verklikkerlampje gaat branden of knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, is
dit een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Volg in dat geval altijd de desbetreffende instructies.


Verklikkerlampje


status
signaleert
Wat te doen
Service brandt tijdelijk. kleine storingen. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
blijft branden, met
melding op display. ernstige storingen.

Noteer de waarschuwingsmelding en neem contact op met
het CITROËN-netwerk of met een gekwalifi ceerde werkplaats.

Handrem -
Remvloeistofniveau brandt.

dat de handrem is aangetrokken
of niet goed is vrijgezet. Zet de handrem vrij en het verklikkerlampje
gaat uit.
brandt. dat het remvloeistofniveau
te laag is. Vul het niveau bij met een door het
CITROËN-netwerk goedgekeurde vloeistof.
blijft branden, ondanks
correct niveau.

Stop de auto, zet het contact af en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.

Minimum motoroliepeil brandt. dat het motoroliepeil te
laag is.
Controleer het niveau en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of met een gekwalifi ceerde werkplaats.

blijft branden, ondanks
correct niveau.

Stop de auto, zet het contact af en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of met een gekwalifi ceerde werkplaats.

Koelvloeistoftemperatuur brandt met de naald
in het rode gebied. een abnormale stijging van
de koelvloeistoftemperatuur. Stop de auto en zet het contact af, laat het
koelsysteem afkoelen en controleer het niveau visueel.
op H in het rode
gebied. een abnormaal hoge
koelvloeistoftemperatuur. Rubriek 7, onderwerp "Vloeistofniveaus".
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.

Page 27 of 180

1
VOORDAT u GAAT RIJDEN


Cockpit



Verklikkerlampje


status
signaleert
Wat te doen
Elektronische
startblokkering brandt.

dat de sleutel in het
contactslot niet wordt herkend.
Starten is niet mogelijk. Probeer een reservesleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het CITROËN-netwerk.
Rubriek 1, onderwerp "Toegang tot de auto".
Emissieregeling knippert of blijft
branden. een storing in het
systeem. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laag brandstofniveau brandt en wijzer van
de brandstofmeter in
gebied E. een bijna lege
brandstoftank. Wacht niet met tanken. De actieradius met de
resterende hoeveelheid brandstof is afhankelijk
van de rijstijl, het profiel van de weg, de
verstreken tijd en het aantal kilometers dat is
gereden sinds het lampje brandt.
Roetfilter brandt, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het
display. dat het roetfilter verstopt
begint te raken. Voer zodra het mogelijk is een regeneratie
van het roetfilter uit. Rubriek 7, onderwerp
"Controles".
Water in brandstoffilter brandt, met een
melding op het
display. dat er water in het
brandstoffilter (diesel) is
terechtgekomen. Laat het filter aftappen door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Rubriek 7, onderwerp "Controles".
Voorgloeien
dieselmotor brandt. dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk
is (tot ongeveer
30 seconden bij extreem
lage buitentemperaturen). Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te
starten.
Zet als de motor niet aanslaat het contact weer
aan en wacht nogmaals tot het lampje uitgaat.
Start vervolgens de motor.

Page 30 of 180



Cockpit


Display
weergave
signaleert
Wat te doen
Stop & Start brandt. de activering van de
STOP-stand als de auto
tot stilstand is gekomen. Zodra u wilt wegrijden, gaat het controlelampje
uit en wordt de motor automatisch weer gestart
in de START-stand.
knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit. dat de STOP-stand
tijdelijk niet beschikbaar
is of dat de START-
stand automatisch is
geactiveerd. Bijzonderheden m.b.t. de STOP-stand
en START-stand. Rubriek 1, onderwerp
"Versnellingsbak en stuurwiel".
Schakelindicator pijl omhoog. de mogelijkheid om één
versnelling op te schakelen.
Rubriek 1, onderwerp "Schakelindicator".
pijl omlaag.

de mogelijkheid om één
versnelling terug te schakelen.
Buitentemperatuur
(°C/°F) temperatuuraanduiding
knippert en melding op
display. weersomstandigheden
met kans op gladheid. Wees extra oplettend en rem niet bruusk.
Rubriek 5, onderwerp "Veilgheid tijdens het
rijden".
Datum (JJJJ/MM/DD)
Tijd (UU:MM) instelling:
Datum.
Tijd. een instelling via het menu
"MENU". Rubriek 3, onderwerp "Menu".
Koplamphoogte afstelling koplampen . stand 0 tot 3, afhankelijk
van de belading van de
auto. Instellen via de knop op het dashboard. Rubriek
1, onderwerp "Bediening op de stuurkolom".

Page 37 of 180

35
1
VOORDAT u GAAT RIJDEN
To egang tot de auto

ALARM

Het alarm bestaat uit:


- een omtrekbeveiliging met sensoren op
de portieren, deuren en motorkap en op
de elektrische voeding,

- een interieurbeveiliging,

- een beveiliging tegen opkrikken en
wegslepen,

- een beveiliging bij het plaatsen van een
sleutel in het contactslot.
Het systeem bevat een sirene.


Inschakelen van het alarm

Controleer eerst of alle portieren goed zijn
gesloten.
Druk op deze schakelaar om
het alarm in te schakelen. De
beveiliging wordt na enkele
seconden ingeschakeld.
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij
een inbraak gedurende ongeveer
30 seconden de sirene geactiveerd,
waarbij tevens de richtingaanwijzers gaan
knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase.
Het alarm gaat tevens af nadat de
elektrische voeding is onderbroken en weer
wordt aangesloten.


Uitschakelen met de afstandsbediening

Uitschakelen met de sleutel

Ontgrendel de portieren met de sleutel en
stap in de auto. Zet het contact in de stand
MAR; de identificatie van de sleutelcode
zorgt ervoor dat de sirene stopt.


Uitschakelen van de interieurbeveiliging en
de beveiliging tegen opkrikken en wegslepen

Gebruiksvoorschrift

Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u
deze snel uitschakelen door de auto met de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het
alarmsysteem wordt
uitgeschakeld op het moment dat
de auto wordt ontgrendeld.


Signalering van
inbraakpogingen
Wanneer iemand tijdens uw
afwezigheid heeft geprobeerd
om in te breken in uw auto,
wordt u daar bij terugkomst op
geattendeerd door het knipperen
van het verklikkerlampje van de elektronische
startblokkering of een waarschuwingsmelding
op het display van het instrumentenpaneel.
Druk om de interieurbeveiliging
en de beveiliging tegen opkrikken
en wegslepen uit te schakelen
op de knop op de plafonnier van
de auto. Dit dient u, zolang u wilt
dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld,
telkens nadat u het contact hebt uitgezet te
herhalen.

Page:   1-10 11-20 21-30 next >