ABS FIAT TIPO 4DOORS 2019 Instructieboek (in Dutch)

Page 41 of 260

BELANGRIJK
10)De auto is uitgerust met een gasvormig
LPG inspuitsysteem dat speciaal
ontworpen is voor deze auto: daarom is het
absoluut verboden de configuratie van het
systeem of de componenten ervan te
wijzigen. Het gebruik van andere
componenten of materialen zou kunnen
leiden tot een slechte werking en
verminderde veiligheid; neem dus in geval
van problemen altijd contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Volg, om beschadiging
aan onderdelen van het gassysteem te
voorkomen, wanneer het voertuig wordt
gesleept of opgekrikt, de aanwijzingen op
die beschreven zijn in de paragraaf "Slepen
van het voertuig" van het Instructieboek.
11)Het systeem werkt op temperaturen
tussen -20°C en 100°C.
12)Bij gebruik van een lakoven moet de
LPG-tank uit de auto verwijderd worden en
later weer worden gemonteerd bij het Fiat
Servicenetwerk. Alhoewel het LPG-systeem
talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt
geadviseerd als volgt te werk te gaan als de
auto langere tijd niet gebruikt wordt of als
het voertuig verplaatst wordt in een
noodgeval na panne of een ongeval: draai
de bevestigingselementen van de LPG-tank
los en verwijder de tank. Draai de
LPG-kraan dicht door de ringmoer
rechtsom te draaien (zie "Passieve/actieve
veiligheid"). Zet het deksel terug en draai de
bevestigingen weer vast.13)Wanneer om omschakeling verzocht
wordt kan er een metaalachtig geluid van
de kleppen gehoord worden als deze het
circuit onder druk zetten. Bij de
omschakellogica zoals hierboven
beschreven, is een vertraging tussen het
tikkende geluid van de kleppen en het
uitgaan van het lampje op het
instrumentenpaneel volstrekt normaal.
14)Schakel niet om tussen de twee
werkingsmethodes tijdens het starten van
de motor.
15)In bijzondere gebruiksomstandigheden,
zoals starten en de werking op LPG met
een laag propaangehalte bij lage
buitentemperaturen, kan het systeem
tijdelijk omschakelen naar de werking op
benzine, zonder dat er op het display een
indicatie verschijnt of een lampje gaat
branden. Als het LPG-niveau in de tank
laag is of als er hoge prestaties gevraagd
worden (bijv. inhalen, volgeladen auto, steile
hellingen) kan het systeem automatisch
overschakelen naar werking op benzine om
het vereiste motorvermogen te garanderen;
het groene lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om dit
aan te geven. Wanneer bovengenoemde
omstandigheden niet langer aanwezig zijn,
keert het systeem automatisch terug naar
werking op LPG en gaat het groene lampje
uit. Om bovenbeschreven automatische
omschakeling te verkrijgen, moet u zich
ervan verzekeren dat er altijd voldoende
brandstof in de benzinetank zit.16)Het strikt verboden is om additieven in
LPG te gebruiken. Het wordt geadviseerd
zo nu en dan (minstens één keer elke zes
maanden), de LPG in de tank volledig op te
maken en bij de volgende tankbeurt te
controleren of de maximuminhoud van
42 liter (inclusief reserve) (met een tolerantie
van 1 liter) niet overschreden wordt. Als het
niveau de 42 liter (inclusief reserve)
overschrijdt, neem dan onmiddellijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
17)Gebruik uitsluitend LPG voor
motorvoertuigen.
39

Page 55 of 260

Waarschuwingslampje Wat het betekent
amberiTPMS
Storing iTPMS/iTPMS tijdelijk uitgeschakeld
Het waarschuwingslampje knippert ongeveer 75 seconden en blijft daarna permanent branden (er
verschijnt ook een bericht op het display) om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of defect
is. Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten. Als dat niet het
geval is, voer dan na het herstellen van de normale bedrijfsomstandigheden de resetprocedure uit.
Als de storingswaarschuwing zich blijft voordoen, zo snel mogelijk contact opnemen met een het Fiat
Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat continu branden om aan te geven dat de spanning van een van de banden
lager is dan de aanbevolen waarde en/of dat de band langzaam leegloopt. Onder deze omstandigheden
kunnen de optimale levensduur van de banden en het brandstofverbruik niet gegarandeerd worden. Het
wordt geadviseerd de juiste bandendruk te herstellen (zie paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische
gegevens"). Voer de Resetprocedure uit zodra de normale bedrijfsomstandigheden van het voertuig
hersteld zijn.
WAARSCHUWING Rijd niet verder met een of meerdere lekke banden, dit kan de bestuurbaarheid van de
auto in gevaar brengen. Breng het voertuig tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen.
amberSTORING ABS
Het lampje gaat branden om een storing van het ABS aan te geven. In dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem. Rijd zeer voorzichtig wendt u zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk.
amberESC-SYSTEEM
Inschakeling ESC-systeem
Inwerkingtreding van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het waarschuwingslampje: dit
geeft aan dat de stabiliteit en de grip van de auto in kritieke toestand verkeren.
Storing ESC-systeem
Als het lampje niet dooft, of blijft branden terwijl de motor loopt, is er een storing in het ESC-systeem
aangetroffen. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Storing Hill Hold Control-systeem
Het lampje gaat branden om te wijzen op een storing in het Hill Holder Control-systeem. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
53

Page 61 of 260

22)Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symboolwordt weergegeven zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als bovenstaande
aanwijzingen onmiddellijk na het tanken verschijnen, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
23)Wanneer het lampje
gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km nadat het lampje
voor het eerst ging branden, worden ververst. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de
garantie ongeldig maken. Vergeet niet dat het aangaan van dit lampje niets te maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut
geen motorolie toe als het lampje begint te knipperen.
24)Als het symbool tijdens het rijden gaat knipperen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
25)Pas de rijsnelheid altijd aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en houd u altijd aan de verkeersregels. De motor afzetten terwijl
het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van
de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door
bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
59

Page 71 of 260

ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
In het voertuig zijn de volgende actieve
veiligheidssystemen aanwezig:
ABS (Anti-lock Braking System);
DTC-systeem (Drag Torque Control);
ESC (Electronic Stability Control)
(Elektronische Stabiliteitsregeling);
TC (Traction Control) (Tractieregeling);
PBA (Hydraulic Brake Assist)
(Hydraulische remondersteuning);
HHC (Hill Hold Control);
ERM (Electronic Rollover Mitigation);
TSC (Trailer Sway Control).
Zie de volgende beschrijving van de
werking van deze systemen.
ABS
(antiblokkeersysteem
van de wielen)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat het
voertuig ook tijdens paniekremmen
onder controle gehouden kan worden
en de remweg wordt geoptimaliseerd.
Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van het
voertuig wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Het geheel wordt aangevuld met het
EBD-systeem (Electronic Braking Force
Distribution) dat voor de verdeling van
de remkracht tussen de voor- en de
achterwielen zorgt.
Inwerkingtreding van het systeem
De bestuurder kan merken wanneer het
ABS in werking treedt omdat het
rempedaal iets pulseert en het systeem
meer geluid maakt: dit is volkomen
normaal wanneer het systeem in
werking treedt.
35) 36) 37) 38) 39) 40) 41)
DTC-SYSTEEM (Drag
Torque Control)
Het systeem voorkomt dat de
aandrijfwielen mogelijk vergrendelen,
hetgeen kan gebeuren, bijvoorbeeld, als
het gaspedaal plotseling wordt
losgelaten of in het geval van een
plotseling naar een lagere versnelling
schakelen in omstandigheden van
slechte grip op de weg. In deze
omstandigheden zou het
motorremeffect ervoor kunnen zorgen
dat de aandrijfwielen slippen, waardoorhet voertuig zijn stabiliteit verliest. Het
DTC-systeem grijpt in dergelijke
situaties in door het motorkoppel te
regelen om zo de stabiliteit te bewaren
en de veiligheid van het voertuig te
verhogen.
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van het
voertuig door de remkracht op de juiste
wijze naar de wielen te sturen. Ook het
door de motor geleverde koppel kan
verlaagd worden om de controle over
het voertuig te behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in het voertuig gemonteerde
sensoren om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt deze
met de werkelijke baan van de auto.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van
de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van het voertuig te
corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer de
auto meer draait dan overeenkomstig
de hoek van het stuurwiel zou moeten.
69

Page 72 of 260

Onderstuur: treedt op wanneer het
voertuig minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
42) 43) 44) 45) 46)
TC-SYSTEEM (Traction
Control)
Het systeem grijpt automatisch in als
één of meer aandrijfwielen slippen, grip
verliezen op natte wegen (aquaplaning)
en bij het optrekken op glad,
besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek.
Afhankelijk van de slipomstandigheden
kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem in
door het door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
als slechts één aangedreven wiel
slipt, wordt de BLD-functie (Brake
Limited Differential) geactiveerd,
waardoor het wiel dat slipt automatisch
afgeremd wordt (de werking van een
zelfblokkerend differentieel wordtgesimuleerd). Hierdoor wordt het
motorkoppel dat overgebracht wordt
op het wiel dat niet slipt verhoogt. Deze
functie blijft actief ook als de modi
"Systemen gedeeltelijk gedeactiveerd"
en "Systemen gedeactiveerd"
geselecteerd zijn (zie beschrijving op de
volgende pagina's).
Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
47) 48) 49) 50) 51)
PBA-SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
Het PBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren.
Het systeem detecteert het
noodremmen door de snelheid en de
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt te controleren en past
vervolgens de optimale remdruk toe. Dit
kan de remweg verkorten en dus vormt
het PBA-systeem een aanvulling op het
ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
PBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.Tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om zo veel
mogelijk uit het systeem te halen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet
worden.
Het PBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
52) 53) 54)
HHC (Hill Hold Control)
SYSTEEM
Dit systeem is een integraal onderdeel
van het ESC-systeem en assisteert de
bestuurder bij het wegrijden op
hellingen in de volgende gevallen:
op een helling- als het voertuig auto
stilstaat op een weg met een
hellingsgraad van meer dan 5% met
draaiende motor, ingetrapt rempedaal
en de versnellingsbak in de vrijstand of
met ingeschakelde versnelling (andere
dan achteruit);
op een afdaling: als het voertuig
stilstaat op een weg met een
hellingspercentage van meer dan 5%
met draaiende motor, ingetrapt
rempedaal en de versnellingsbak in de
achteruit geschakeld.
Tijdens het wegrijden houdt de
regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige
70
VEILIGHEID

Page 73 of 260

motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal
2 seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.
Als na twee seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens deze fase kan een typisch
mechanisch remgeluid gehoord
worden, wat aangeeft dat de auto zich
begint te verplaatsen.
55) 56)
ERM-SYSTEEM
(Electronic Rollover
Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als zich dergelijke omstandigheden
voordoen, flitst het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en het systeem
grijpt in op de remmen en het
motorvermogen om de mogelijkheid dat
de wielen van de grond komen te
beperken. Het is niet mogelijk om deneiging tot over de kop slaan te
voorkomen wanneer dit te wijten is aan
redenen zoals met de wielen aan één
kant op steile hellingen rijden, botsing
tegen voorwerpen of andere voertuigen.
57)
TSC-SYSTEEM (Trailer
Sway Control)
Het systeem maakt gebruik van een
reeks sensoren die zich op het voertuig
bevinden om excessief slingeren van de
aanhanger te identificeren en de
noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te
nemen om dit op te lossen.
Om het slingereffect van de aanhanger
tegen te gaan, kan het systeem het
motorvermogen verlagen en ingrijpen
op de betrokken wielen. Het
TSC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer buitensporig
slingeren van de aanhanger
gedetecteerd wordt.
Inwerkingtreding van het systeem
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
gaat het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel knipperen, het
motorvermogen wordt beperkt en het
remmen kan gevoeld worden op de
afzonderlijke wielen, na een poging om
het slingeren van de aanhanger te
elimineren.
58) 59)
BELANGRIJK
35)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
36)Een inrijperiode van circa 500 km is
vereist om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
37)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
38)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
39)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
40)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
41)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
42)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
71

Page 89 of 260

KINDERZITJES
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
78) 79) 80) 81)
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde
beveiligingssystemen, ook
pasgeborenen en kinderen!
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese
richtlijn 2003/20/EG.
Kinderen met een lengte van minder
dan 1,50 meter en tot de leeftijd van
12 jaar moeten beschermd worden
door geschikte kinderzitjes en moeten
op de achterbank zitten.
Statistieken over ongevallen tonen aan
dat de achterbank een betere
bescherming biedt voor kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn
correcte beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen ofplotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken.
Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten. Afhankelijk van de
eigenschappen van de gebruikte
kinderzitjes, wordt geadviseerd om
kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de
rijrichting in te monteren (tot het kind
minstens 3–4 jaar oud is), omdat die
stand bij een ongeval de meeste
bescherming biedt.
De keuze van het meest geschikte
kinderzitje is afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind. Er zijn
verschillende types kinderzitjes, die in
de auto bevestigd kunnen worden met
behulp van de veiligheidsgordels of met
de ISOFIX/i-Size-bevestigingspunten.
Het wordt geadviseerd altijd het voor
het kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het
kinderzitje geleverd is, om er zeker van
te zijn dat dit het juiste type is voor de
kinderen waarvoor het is bedoeld.
In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44,
die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep Gewichtsgroep
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15 - 25 kg
Groep 3 22 - 36 kg
De ECE-R44 norm werd recent
aangevuld met de ECE R-129 norm,
waarin de eigenschappen van de
nieuwe i-Size kinderzitjes gedefinieerd
zijn (zie de paragraaf "Geschiktheid van
passagiersstoelen voor gebruik van
i-Size kinderzitje" voor nadere
informatie).
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
In het Lineaccessori MOPAR
®assortiment zijn kinderzitjes voor elke
gewichtsgroep opgenomen. Deze
kinderzitjes worden aanbevolen,
aangezien ze speciaal voor Fiat
voertuigen ontworpen zijn.
87

Page 125 of 260

BELANGRIJK
122)Het ABS waarmee de auto is
uitgerust heeft geen controle over het
remsysteem van de aanhanger. Wees dus
bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
123)Probeer nooit de remwerking van de
aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen
aan het remsysteem van het voertuig uit te
voeren. Het remsysteem van de aanhanger
moet volledig onafhankelijk zijn van het
hydraulisch systeem van de auto.
TIPS VOOR HET
RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips om
het brandstofverbruik zo laag mogelijk
te houden en om de uitstoot van
schadelijke gassen zoveel mogelijk in te
perken.
Onderhoud van de auto
Voer de controles en bewerkingen uit
die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven
(zie hoofdstuk "Onderhoud en zorg").
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van het
voertuig en de gewichtsverdeling
beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of de skidrager
indien niet gebruikt. Deze accessoires
reduceren de aërodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruiktoeneemt. Gebruik voor het vervoer van
grote voorwerpen een aanhanger,
indien mogelijk.
Elektrische apparatuur
Gebruik elektrische apparaten alleen
wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de ruitenwissers
en de aanjager van het ventilatie-/
verwarmingssysteem nemen veel
stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatregeling
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen:
gebruik bij voorkeur alleen de standaard
ventilatie als de buitentemperatuur dit
toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet-gecertificeerde
aerodynamische accessoires kan de
aerodynamica en het brandstofverbruik
negatief beïnvloeden.
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer op
en nemen het verbruik en de uitstoot
van uitlaatgassen toe. Het is beter om
123

Page 128 of 260

Bijvullen met nippels
U kunt
AdBlue®
bij elke distributeur
bijvullen.
Ga als volgt te werk:
breng deAdBlue®
-nippel aan in de
vulopening, begin met bijvullen en stop
wanneer het bijvullen de eerste keer
wordt onderbroken (dit betekent dat het
AdBlue®
-reservoir vol is). Ga niet
verder met bijvullen om morsen van
AdBlue®
te voorkomen;
verwijder de nippel.
Bijvullen met houders
Ga als volgt te werk:
controleer de houdbaarheidsdatum;
lees de gebruiksaanwijzingen op het
etiket door alvorens de inhoud van de
fles in het
AdBlue®
-reservoir te gieten;
als voor het bijvullen systemen
worden gebruikt die niet
vastgeschroefd kunnen worden (bijv.
reservoirs), dient u het
AdBlue®
-reservoir met niet meer dan 6 liter te
vullen wanneer het bericht op het
display van het instrumentenpaneel
wordt weergegeven (raadpleeg de
paragraaf “Waarschuwingslampjes en
-berichten” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”);
als houders worden gebruikt die op
de vulopening vastgeschroefd kunnen
worden, is het reservoir gevuld wanneer
hetAdBlue™niet langer uit het
reservoir stroomt. Probeer niet verder
bij te vullen.
Handelingen na het bijvullen
Ga als volgt te werk:
plaats de dop 2 fig. 104terug op de
AdBlue®
-vulopening door hem
rechtsom te draaien en volledig vast te
schroeven;
draai het contactslot op MAR (de
motor hoeft niet gestart te worden);
wacht tot het bericht van het
instrumentenpaneel verdwijnt, alvorens
met de auto te gaan rijden. Het bericht
kan een enkele seconde tot ongeveer
een halve minuut lang worden
weergegeven. Het bericht zal langer
weergegeven worden als de motor
gestart wordt en met de auto wordt
gereden. Dit zal de werking van de
motor niet benadelen;
raadpleeg de paragraaf “Tanken” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”
als
AdBlue®
bijgevuld wordt met een
leeg reservoir en wacht minstens
2 minuten voordat u de motor start.
BELANGRIJK Maak de zone goed
schoon en ga verder met het bijvullen
als AdBlue buiten de vulopening wordt
gemorst. Verwijder de vloeistof met een
spons en warm water als de vloeistof
kristalliseert.
BELANGRIJKHET MAXIMUMPEIL NIET
OVERSCHRIJDEN om schade aan
het reservoir te vermijden. UREUM
bevriest onder -11 °C. Hoewel het
systeem is ontworpen om te
functioneren onder het vriespunt
van UREUM, verdient het
aanbeveling de tank niet te vullen
boven het maximumpeil want het
systeem kan beschadigd raken als
UREUM bevriest. Volg de
aanwijzingen van de paragraaf
“Bijvullen van
AdBlue®
-additief voor
dieseluitstoot (UREUM)” in dit
hoofdstuk.
Als het UREUM wordt gemorst
op geverfde oppervlakken of
aluminium, onmiddellijk het gebied
met water schoonmaken en het
gebruik een absorberend materiaal
om de vloeistof die is gemorst op
de grond te verzamelen.
10407206J0003EM
126
STARTEN EN RIJDEN

Page 149 of 260

BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Banden met éénrichtingsloopvlak
kunnen herkend worden aan de pijlen
op de zijkant van de band, die de
draairichting aangeven. Deze richting
dient absoluut te worden
gerespecteerd. Alleen op die manier
kunnen de banden hun eigenschappen
behouden in termen van grip, lawaai,
weerstand tegen slijtage en drainage op
natte oppervlakken.
Indien het, na een lekke band,
noodzakelijk zou zijn een dergelijke
band omgekeerd te monteren, moet er
toch uiterst voorzicht verder gereden
worden, aangezien de prestaties van de
band in deze omstandigheden beperkt
zijn. Deze voorzorgsmaatregel moet
altijd in acht genomen vooral wanneer
het wegdek nat is.
Om volledig te kunnen profiteren van
het eenrichtingsloopvlak, wordt
geadviseerd alle wielen zo spoedig
mogelijk terug te brengen in de correcte
draairichting.
BELANGRIJK
137)Indien het wiel met de lege band en
de krik in het interieur worden
achtergelaten dan vormen ze een ernstig
risico voor de veiligheid van de inzittenden
in geval van ongevallen of bruusk remmen.
Daarom moeten de krik en het wiel met de
lege band altijd in de speciale behuizing in
de laadruimte geplaatst worden.
138)Het is extreem gevaarlijk een wiel te
proberen te vervangen aan de zijkant van
het voertuig vlak naast een rijbaan: zorg
ervoor dat het voertuig op een voldoende
afstand van de weg staat, om te vermijden
overreden te worden.
139)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Om veiligheidsredenen
moeten de wielen altijd geblokkeerd
worden met de meegeleverde wiggen.
140)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor het
vervangen van een wiel, als een band lek of
beschadigd raakt, op het voertuig waarbij
de krik is geleverd of bij voertuigen van
hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv. om
andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste
verboden.Gebruik hem nooit voor onderhoud of
reparaties onder het voertuig of om
winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom: wij adviseren u
om contact op te nemen met een Fiat
Servicenetwerk. Zorg dat u zich nooit
onder een opgekrikt voertuig bevindt:
gebruik de krik alleen in de aangegeven
standen. Gebruik de krik niet voor
zwaardere lasten dan is aangegeven op
het plaatje op de krik. Start de motor nooit
wanneer het voertuig opgekrikt is. Als het
voertuig meer dan noodzakelijk is
opgekrikt, kan alles onstabieler worden,
met het risico dat het voertuig met een
harde klap omlaag komt. Krik de auto
daarom alleen zover op als nodig is om
toegang te krijgen tot het reservewiel.
141)Voer nooit werkzaamheden aan het
ventiel uit. Steek nooit gereedschap, van
welk type ook, tussen de velg en de band.
Controleer regelmatig de spanning van
zowel de banden als het ruimtebesparende
reservewiel, in overeenstemming met de
spanningswaarden die zijn aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
142)Er wordt een 16” reservewiel met 17"
en 18" banden geleverd. De thuiskomer
(voor bepaalde versies/markten) is specifiek
voor de auto; monteer het niet op andere
auto’s en monteer ook geen thuiskomers
afkomstig van andere auto’s. Gebruik de
thuiskomer alleen in noodgevallen. Gebruik
het nooit langer dan strikt noodzakelijk en
rijd nooit harder dan 80 km/h. Belangrijk!
Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80km/h!
Vervang het reservewiel zo snel mogelijk
door het standaardwiel.
147

Page:   1-10 11-20 next >