Hyundai Santa Fe 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 241 of 729

Kenmerken van uw auto
140
4
4. Bediening van het stuurwiel Bovenstaande melding verschijnt als
de selectiehendel in stand D of
achteruit staat overeenkomstig de
afstand van de sensor tot het object
aan de voor- en achterzijde. Het
stuurwiel wordt automatisch bediend.
Het systeem wordt geannuleerd als u tijdens de automatische bediening het
stuurwiel stevig vasthoudt.
Het systeem wordt uitgeschakeld bij een rijsnelheid van meer dan 7 km/h. Het systeem tijdens het parkeren
uitschakelen
Druk op de toets van de parkeerhulp of
de slimme parkeerhulp.
WAARSCHUWING
Houd uw handen niet tussen de
spaken van het stuurwiel wanneer
dit automatisch wordt bediend.
OPMERKING
Rijd altijd langzaam met het rempedaal ingetrapt.
■ Type A■Type B
ODM046688L/OTLE045130■Type B■ Type A
ODM046684L/ODM046685L
ODM046690L/ODM046691L■Type B■ Type A

Page 242 of 729

4141
Kenmerken van uw auto
5. Wegrijden voltooid
Als het assisteren van de bestuurder bij
het wegrijden van een parkeerplaats is
voltooid, verschijnt bovenstaandemelding.
Draai het stuurwiel in de richting waarin u
wegrijdt en bedien het stuurwiel
handmatig terwijl u de parkeerplaats
verlaat.Extra aanwijzingen (meldingen)
Wanneer de slimme parkeerhulp in
werking is, wordt mogelijk een melding
weergegeven ongeacht de status van de
wegrijprocedure. De meldingen worden
weergegeven overeenkomstig de
omstandigheden. Volg tijdens het
parkeren met de slimme parkeerhulp de
gegeven aanwijzingen op.
ODM046692L/ODM046693L

Type A■Type BOPMERKING
Draai tijdens het verlaten van de
parkeerplaats het stuurwiel zo
veel mogelijk in de richting vanhet wegrijden en rijd langzaamdoor het rempedaal in te trappen.
Controleer altijd de omgeving voordat u gaat rijden als hetwaarschuwingssignaal van deparkeerhulp onafgebroken klinkt.
Het systeem wordt om veiligheidsredenen uitgeschakeld
wanneer de auto wordt geparkeerd in een smalle ruimtein de buurt van een muur.
ODM046694L/ODM046695L
ODM046698L/ODM046699L
■ Type A■Type B
■Type A■Type B

Page 243 of 729

Kenmerken van uw auto
142
4
✽✽
AANWIJZING
 Het systeem wordt in de volgende gevallen uitgeschakeld. Parkeer uw
auto handmatig.
- Als het ABS in werking treedt
- Als de TCS/ESC wordt
uitgeschakeld
 Het systeem wordt in de volgende
gevallen niet ingeschakeld.
- Als de TCS/ESC wordt
uitgeschakeldStoring in het systeem
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld en er een storing
aanwezig is in het systeem, wordt
bovenstaande melding weergegeven.Ook gaat het controlelampje in de
toets niet branden en klinkt 3 keer eenpiepsignaal.
Als zich een probleem voordoet met uitsluitend de slimme parkeerhulp, zal
na 2 seconden de parkeerhulp in
werking treden.
Laat bij problemen het systeem
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
ODM046700L/ODM046701L
■ Type A■Type BOPMERKING
Het systeem werkt mogelijk niet
goed en geeft verkeerde
aanwijzingen wanneer de sensoren worden gehinderd door anderevoertuigsensoren en ruis of als de weg de ontvangst van signalen
hindert.

Page 244 of 729

4143
Kenmerken van uw auto
Het AVM-systeem (Around View
Monitoring) kan bij het parkerenassisteren door de bestuurder een beter
overzicht van de omgeving van de auto
te geven. Druk de toets in de stand ON
om het systeem in te schakelen. Drukopnieuw op de toets om het systeem uit
te schakelen.
Werking
- Als het contact in stand ON staat
- Als de selectiehendel in stand D, N ofR staat
- Als de rijsnelheid niet hoger is dan 20 km/h✽✽ AANWIJZING
 Het AVM-systeem wordt uitgeschakeld bij een rijsnelheid van
meer dan 20 km/h.
Het systeem wordt niet automatisch
opnieuw ingeschakeld, ook niet als de
rijsnelheid weer lager wordt dan 20
km/h. Druk opnieuw op de toets AVM
om het systeem weer in te schakelen.
 Bij het achteruitrijden wordt het
AVM-systeem altijd ingeschakeld,
ongeacht de rijsnelheid en de status
van de toets AVM. Het AVM-systeem
wordt echter weer uitgeschakeld bij
vooruitrijden met een rijsnelheid van
meer dan 10 km/h.
 Er verschijnt een waarschuwing met betrekking tot het AVM-systeem als:
- De achterklep wordt geopend
- Het bestuurdersportier wordt
geopend
- Het voorportier aan passagierszijde
wordt geopend
- De buitenspiegels worden ingeklapt
 Als het AVM-system niet normaal werkt, adviseren we u het systeem te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zie voor meer informatie het
afzonderlijke instructieboekje dat bij uw
auto is geleverd.
AVM-SYSTEEM (AROUND VIEW MONITORING) (INDIEN VAN TOEPASSING)
ODM046751L
OPMERKING
Het AVM-systeem (Around View
Monitoring) dient er uitsluitendvoor om de bestuurder bij hetparkeren te assisteren. Kijkvoordat u achteruitrijdt ALTIJD
om u heen om te controleren ofde omgeving vrij is van objectenen obstakels.
Zorg ervoor dat de lens van de camera altijd schoon is. Als de
lens is bedekt met vuil, functioneert de camera mogelijkniet normaal.

Page 245 of 729

Kenmerken van uw auto
144
4
De achteruitrijcamera wordt geactiveerd
als het achteruitrijlicht brandt met het
contact in stand ON en de versnellings
-pook in de achteruitversnelling (R). 1. Breedte auto
2. 100 cm achter de achterbumper
3. 50 cm achter de achterbumper
4. 300 cm achter de achterbumper
✽✽
AANWIJZING
De waarschuwing "Warning! Check
surroundings for safety"
[Waarschuwing! Controleer of de
omgeving veilig is] verschijnt op het
beeld van de achteruitrijcamera als de
achteruitrijcamera wordt ingeschakeld.
ACHTERUITRIJCAMERA (INDIEN VAN TOEPASSING)
WAARSCHUWING
Dit systeem heeft alleen een aanvullende functie. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om altijd in de
binnen- en buitenspiegels te
kijken en de ruimte achter de
auto te controleren voor en
tijdens het achteruitrijden, omdater een dode hoek is die met de
camera niet gezien kan worden.
Zorg er voor dat de lens van de camera altijd schoon is. Als er
vuil op de lens aanwezig is, werkt
de camera mogelijk niet correct.
ODM042238
ODM042239

Page 246 of 729

4145
Kenmerken van uw auto
ALARMKNIPPERLICHTEN
De alarmknipperlichten moeten worden
gebruikt als u door omstandigheden
gedwongen bent de auto op een
gevaarlijke plaats tot stilstand te
brengen. Zet, als u de auto innoodsituaties tot stilstand moet brengen,
de auto zo ver mogelijk naast de rijbaan. De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld door de schakelaar voor de
alarmknipperlichten in te drukken.
Hierdoor gaan alle richtingaanwijzers
tegelijk knipperen. De alarmknipper-
lichten werken ook als de sleutel niet inhet contactslot zit.
Druk nogmaals op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten om ze uit te
schakelen.
ODM042242
ODM042243

Type A
■Type B

Page 247 of 729

Kenmerken van uw auto
146
4
Energiebesparingsfunctie
• Deze functie voorkomt dat de accu
ontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de contactsleutel verwijderd
wordt en wanneer het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend.
De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de contactsleutel is
verwijderd:
1) Open het portier aan
bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom. Follow me home-koplampen
(indien van toepassing)
De koplampen (en/of achterlichten)
blijven ongeveer 5 minuten branden
nadat de contactsleutel is verwijderd of
het contact in stand ACC of LOCK is
gezet. De koplampen worden echter 15
seconden nadat het bestuurdersportier is
geopend of gesloten uitgeschakeld.
De koplampen kunnen worden
uitgeschakeld door tweemaal op de
vergrendeltoets van de
afstandsbediening of Smart Key te
drukken of door de stand AUTO of
dimlichten uit te schakelen.
VERLICHTINGOPMERKING
Wanneer de bestuurder het voertuig
via een ander portier dan het
bestuurdersportier verlaat, werkt deenergiebesparingsfunctie niet.
Hierdoor kan de accu ontladenraken. Schakel in dit geval de
lampen uit voordat u het voertuig verlaat.

Page 248 of 729

4147
Kenmerken van uw auto
Intelligente bochtverlichting
(indien van toepassing)
Wanneer u door een bocht rijdt, wordt de
intelligente bochtverlichting ingeschakeld
als aan de onderstaande voorwaarden
wordt voldaan:
Koplampen ingeschakeld.
Rijsnelheid lager dan 40 km/h.
Richtingaanwijzers ingeschakeld naarde richting waarin u gaat afslaan. Bediening verlichting
De lichtschakelaar heeft een stand voor
het dimlicht en het parkeerlicht.
Draai, om de verlichting te bedienen, de
knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen:
(1) Stand UIT
(2) Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
(3) Stand parkeerlicht(4) Stand dimlicht
ODMECO2004
ODMECO2005

Type A
■ Type B
ODMECO2006
ODMECO2007

Type C
■ Type D

Page 249 of 729

Kenmerken van uw auto
148
4
Stand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat, branden de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
dimlicht staat, branden de koplampen, de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
✽✽
AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen
schakelen moet het contact in stand ON
staan.
ODMECO2010
ODMECO2011

Type A
■ Type B
ODMECO2008
ODMECO2009

Type A
■ Type B

Page 250 of 729

4149
Kenmerken van uw auto
Stand automatisch/AFLS (indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
Als uw auto is uitgerust met adaptieve
verlichting voor (AFLS), werkt dit
systeem ook als de schakelaar voor de
koplampen in de stand Auto staan. Wisselen tussen links en rechts
rijdend verkeer (Europa)
Gebruik deze functie wanneer u naar
een land gaat waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt. Als de
functie voor het wisselen tussen links en
rechts rijdend verkeer is ingeschakeld, is
in een land waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt de kans
kleiner dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Volg onderstaande procedure.
OPMERKING
• Bedek de sensor (1) op het
dashboard nooit, zodat een
optimale werking van de automa-tische verlichting gegarandeerdblijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goedwerkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eencoating, functioneert de automa-tische verlichting mogelijk nietgoed.
ODMECO2012ODM056090/ODM056091
■ Type A■Type B

Page:   < prev 1-10 ... 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 ... 730 next >