JEEP COMPASS 2019 Instructieboek (in Dutch)

Page 31 of 400

Geheugenstoel — indien aanwezig
Met deze functie kunt u twee verschillende
geheugenprofielen opslaan, die met de ge-
heugentoets eenvoudig geselecteerd kunnen
worden. Elk geheugenprofiel bestaat uit de
gewenste voorkeurinstellingen voor de be-
stuurdersstoel en een aantal voorkeurzenders
van de radio.
De geheugenschakelaar bevindt zich op het
bekledingspaneel van het bestuurdersportier.
De schakelaar bestaat uit 3 toetsen, een toets
set (S, instellen) waarmee u de instellingen in
het geheugen opslaat, en de geheugenprofiel-
toetsen (1) en (2). Met de geheugentoetsen kan
de bestuurder een van de twee voorgeprogram-
meerde geheugenprofielen opvragen door op
desbetreffende cijferknop op de schakelaar te
drukken.
Geheugenfunctie programmeren
Een nieuw geheugenprofiel maken:
OPMERKING:
Als u een nieuw geheugenprofiel opslaat
wordt het bestaande profiel uit het geheugen
gewist.
1. Zet het contact van het voertuig in de
stand ON.2. Zet alle instellingen van het geheugenpro-
fiel op de gewenste voorkeuren (bijv. stoel
en voorkeurzenders van de radio).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de
geheugenschakelaar en druk vervolgens
binnen vijf seconden op geheugentoets
(1). Het display in de instrumentengroep
geeft aan welke geheugenpositie wordt
ingesteld.
Indien gewenst kunt u een tweede geheugen-
profiel als volgt in het geheugen opslaan:
1. Zet het contact van het voertuig in de
stand ON.
2. Zet alle instellingen van het geheugenpro-
fiel op de gewenste voorkeuren (bijv. stoel
en voorkeurzenders van de radio).
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de
geheugenschakelaar en druk vervolgens
binnen vijf seconden op geheugentoets
(2). Het display in de instrumentengroep
geeft aan welke geheugenpositie wordt
ingesteld.
Geheugenstoelschakelaars
29

Page 32 of 400

OPMERKING:
• De auto hoeft niet in de stand PARK te
staan voor het instellen van geheugenposi-
ties, maar dit is wel vereist als u een geheu-
genpositie wilt oproepen.

Raadpleeg voor het instellen van een geheu-
genprofiel op uw sleutelhouder de paragraaf
"Sleutelhouder met afstandsbediening aan
geheugen koppelen en ontkoppelen" in dit
hoofdstuk.
Sleutelhouder met afstandsbediening aan
geheugen koppelen en ontkoppelen
U kunt uw sleutelhouder met afstandsbedie-
ning zodanig programmeren, dat één van de
twee vooraf ingestelde geheugenprofielen
wordt opgeroepen als op de ontgrendeltoets
van de sleutelhouder wordt gedrukt.
OPMERKING:
Voordat u de sleutelhouders programmeert dient
u de functie "Memory Linked To FOB" (geheugen
gekoppeld aan sleutelhouder) te selecteren via
het scherm van het Uconnect systeem. Raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van Uconnect"
in het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Ga als volgt te werk om uw sleutelhouder te
programmeren:
1. Zet het contact van het voertuig in de
stand OFF.
2. Selecteer het gewenste geheugenprofiel
(1) of (2).
OPMERKING:
Als nog geen geheugenprofiel is ingesteld,
raadpleeg dan de paragraaf "Geheugen-
functie programmeren" in dit hoofdstuk
voor informatie over het instellen van een
geheugenprofiel.
3. Druk kort op de insteltoets (S) op de
geheugenschakelaar en druk vervolgens
binnen vijf seconden kort op de toets met
het label (1) of (2). "Memory Profile Set"
(geheugenprofiel ingesteld) (1 of 2) wordt
weergegeven op het display in de
instrumentengroep.
4. Druk binnen 10 seconden kort op de ver-
grendelknop van de sleutelhouder.OPMERKING:
U kunt uw sleutelhouder met afstandsbedie-
ning loskoppelen van de geheugeninstellin-
gen door eerst op de insteltoets (S) te druk-
ken en daarna binnen 10 seconden op de
ontgrendeltoets van de afstandsbediening.
Geheugenpositie oproepen
OPMERKING:
De auto moet in de stand PARK staan om
geheugenposities op te kunnen roepen. Als u
een geheugenpositie probeert op te roepen
als het voertuig niet in de stand PARK staat,
verschijnt er een melding op het display in de
instrumentengroep.
• Druk op geheugentoets (1) of op de ont-
grendeltoets van de sleutelhouder die is
gekoppeld aan geheugenpositie 1, als u de
instellingen voor bestuurder 1 wilt oproe-
pen.

Druk op geheugentoets (2) of op de ontgren-
deltoets van de sleutelhouder die is gekoppeld
aan geheugenpositie 2, als u de instellingen
voor bestuurder 2 wilt oproepen.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
30

Page 33 of 400

U kunt het oproepen annuleren door tijdens
het oproepen op één van de geheugentoetsen
(S, 1 of 2) te drukken. Als het oproepen wordt
geannuleerd, stopt de beweging van de be-
stuurdersstoel. Na een vertraging van één
seconde kunt u een nieuwe geheugenpositie
oproepen.
Stoel met Easy Entry/Easy — indien aanwezig
Deze functie verstelt automatisch de bestuur-
dersstoel, zodat de bestuurder gemakkelijker
kan in- en uitstappen.
De afstand waarover de bestuurdersstoel zich
beweegt, is afhankelijk van de positie van de
stoel op het moment dat u de contactschake-
laar in de stand OFF zet.
Elke opgeslagen geheugeninstelling heeft
een bijbehorende positie voor Easy Entry en
Easy Exit.
OPMERKING:
De functie Easy Entry/Easy Exit is af-fabriek
niet ingeschakeld. De Easy Entry/Exit-functie
kan worden ingeschakeld (of later worden
uitgeschakeld) met de programmeerbare
functies van het Uconnect systeem.Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect/Door de klant te programmeren
functies" in het hoofdstuk "Multimedia" in de
gebruikershandleiding voor meer informatie.
Stoelverwarming voor — indien aanwezig
De schermtoetsen voor de stoelverwarming
vóór bevinden zich in het Uconnect systeem.
U vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedienings-
elementen).
• Kies éénmaal de schermtoets stoelverwar-
ming
om de HI-instelling in te schake-
len.
• Kies tweemaal de schermtoets stoelverwar-
ming
om de LO-instelling in te schake-
len.
• Kies driemaal de schermtoets stoelverwar-
ming
om de verwarmingselementen uit
te schakelen.
Als uw voertuig is uitgerust met automatische
temperatuurregeling met een geïntegreerd
centraal deel, of handmatige temperatuurre-
geling, vindt u de schakelaars voor stoelver-
warming in de rij schakelaars onder het radio-
scherm.Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, scha-
kelt het systeem na ongeveer 60 minuten
continue werking automatisch naar de lage
stand (LO). Op dat moment verandert het
display van HI (hoge stand) in LO (lage
stand). De lage stand (LO) wordt na ongeveer
45 minuten automatisch uitgeschakeld.
OPMERKING:
De stoelverwarming werkt uitsluitend wan-
neer de motor draait.
Voertuigen met starten op afstand — indien
aanwezig
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens het
starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
31

Page 34 of 400

WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kun-
nen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie, moe-
ten voorzichtig zijn bij het gebruik van
de stoelverwarming. Deze kan zelfs bij
lage temperaturen brandwonden veroor-
zaken, met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op de zitting of
de rugleuning die warmte-isolerend wer-
ken, zoals een deken of kussen. Hier-
door kan de stoelverwarming oververhit
raken. Een oververhitte stoel kan leiden
tot ernstige brandwonden als gevolg van
de verhoogde oppervlaktetemperatuur
van de zitting.
Stoelventilatie voor — indien aanwezig
Als uw voertuig is uitgerust met stoelventilatie,
bevinden zich in de stoelzitting en de rugleu-
ning ventilatoren die lucht uit het passagiers-
compartiment door kleine perforaties in de
stoelbekleding blazen, ter verkoeling van de
bestuurder en voorpassagier bij hoge omge-
vingstemperaturen. De ventilatoren werken bij
twee snelheden, HI (hoge snelheid) en LO (lage
snelheid).
De schermtoetsen voor de stoelventilatie vóór
bevinden zich in het Uconnect systeem. U vindt
de bedieningstoetsen via het scherm "Climate”
(klimaat) of "Controls" (bedieningselementen).
• Druk eenmaal op de toets van de stoelven-
tilatie
om HI (hoge stand) te kiezen.
• Druk een tweede keer op de toets van de
stoelventilatie
om LO (lage stand) te
kiezen.
• Druk een derde keer op de toets van de
stoelventilatie
om de stoelventilatie
UIT te schakelen.OPMERKING:
De stoelventilatie werkt uitsluitend wanneer
de motor draait.
Voertuigen met starten op afstand — indien
aanwezig
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens het
starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg het
instructieboekje voor meer informatie.
40/20/40 armsteun achter - indien
aanwezig
Het middengedeelte van de achterbank kan
ook worden gebruikt als armsteun achter met
bekerhouders. Trek aan de lip van de arm-
steun achter om deze uit de leuning te trek-
ken en naar voren te klappen.UW VOERTUIG LEREN KENNEN
32

Page 35 of 400

WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig is ver-
grendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de zitting onvoldoende
stabiliteit voor kinderzitjes en/of passa-
giers. Een instabiele zitting kan leiden tot
ernstig letsel.
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteunen zijn ontworpen om het risico
van letsel te verlagen door de bewegingsvrij-
heid van het hoofd te beperken tijdens aan-
rijdingen van achteren. De hoofdsteunen
moeten zodanig worden afgesteld, dat de
bovenkant van uw oor zich onder de boven-
kant van de hoofdsteun bevindt.
WAARSCHUWING!
•Alle inzittenden, inclusief de bestuurder,
mogen de auto niet besturen en niet in de
auto zitten totdat de hoofdsteunen in de
juiste stand staan om het risico op neklet-
sel bij een botsing te minimaliseren.
WAARSCHUWING!
• De hoofdsteunen mogen nooit worden
afgesteld tijdens het rijden. Rijden in
een auto zonder hoofdsteunen of met
onjuist afgestelde hoofdsteunen kan lei-
den tot ernstig of zelfs dodelijk letsel in
het geval van een aanrijding.
OPMERKING:
Draai de hoofdsteunen niet om (waardoor de
achterkant van de hoofdsteun naar voren
wordt gericht) in een poging om extra ruimte
te scheppen tussen de steun en de achter-
kant van uw hoofd.
Afstellen hoofdsteun voor
Uw voertuig is voorin aan de bestuurders- en
passagierskant uitgerust met hoofdsteunen
met vier standen.
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op
de verstelknop onder aan de hoofdsteun en
drukt u de hoofdsteun naar beneden.Als u de hoofdsteun naar voren wilt afstellen,
trekt u de top van de hoofdsteun richting de
voorkant van het voertuig tot de gewenste
stand is bereikt en laat u deze weer los. Als u
de hoofdsteun naar achteren wilt afstellen,
trekt u de top van de hoofdsteun zo ver
mogelijk naar voren en laat u deze weer los.
De hoofdsteun keert terug naar de achterste
positie.
Knop voor hoofdsteunafstelling
33

Page 36 of 400

OPMERKING:
De hoofdsteunen mogen uitsluitend door be-
voegde monteurs worden verwijderd en alleen
voor onderhoudswerkzaamheden. Als een
hoofdsteun verwijderd moet worden, neem
dan contact op met een erkende dealer.
WAARSCHUWING!
• Alle inzittenden, inclusief de bestuur-
der, mogen de auto niet besturen en niet
in de auto zitten totdat de hoofdsteunen
in de juiste stand staan om het risico op
nekletsel bij een botsing te minimalise-
ren.
• De hoofdsteunen mogen nooit worden
afgesteld tijdens het rijden. Rijden in
een auto zonder hoofdsteunen of met
onjuist afgestelde hoofdsteunen kan lei-
den tot ernstig of zelfs dodelijk letsel in
het geval van een aanrijding.
Hoofdsteunen achterin
De hoofdsteunen achterin hebben twee stan-
den: omhoog en omlaag. Als de middelste stoel
in gebruik is, moet de hoofdsteun in de hoge
stand staan. Als de middelste stoel niet in
gebruik is, kan de hoofdsteun worden verlaagd,
zodat de bestuurder maximaal zicht heeft.
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op
de verstelknop onder aan de hoofdsteun en
drukt u de hoofdsteun naar beneden.
Hoofdsteun (normale stand)
Hoofdsteun (aangepaste stand)
Knop voor afstelling buitenste hoofdsteun
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
34

Page 37 of 400

OPMERKING:
De hoofdsteunen mogen uitsluitend door be-
voegde monteurs worden verwijderd en alleen
voor onderhoudswerkzaamheden. Als een hoofd-
steun verwijderd moet worden, neem dan contact
op met een erkende dealer.
WAARSCHUWING!
ALLE hoofdsteunen MOETEN weer in het
voertuig worden aangebracht om de inzit-
tenden afdoende te beschermen.
STUURWIEL
Verstelbare stuurkolom
Met deze functie kunt u de stuurkolom in de
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom ook
in de lengte verstellen. De hendel voor de
lengte- en hoogteverstelling bevindt zich on-
der het stuur aan het einde van de stuurko-
lom.Duw de hendel omlaag (in de richting van de
vloer) om de stuurkolom te ontgrendelen. Om
de stuurkolom in de hoogte te verstellen be-
weegt u het stuur omhoog of omlaag naar de
gewenste positie. Om de stuurkolom in de
lengte te verstellen trekt u het stuur naar
buiten of duwt u het naar binnen naar de
gewenste positie. Om de stand van de stuur-
kolom te vergrendelen, drukt u de bedie-
ningshendel omhoog totdat deze volledig is
vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden.
Verstellen van de stuurkolom tijdens het
rijden of rijden als de stuurkolom niet is
vergrendeld, kan ertoe leiden dat de be-
stuurder de macht over het stuur verliest.
Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan
dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot ge-
volg hebben.Knop voor afstelling middelste hoofdsteun
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
35

Page 38 of 400

Stuurverwarming — indien aanwezig
Het stuurwiel is voorzien van een verwar-
mingselement dat bij koud weer uw handen
verwarmt. De stuurverwarming kent slechts
één temperatuurinstelling. Nadat de stuur-
verwarming is ingeschakeld, blijft deze aan
totdat de bestuurder deze uitschakelt. De
stuurverwarming wordt mogelijk niet inge-
schakeld als het stuur al warm is.
De bedieningsknop van de stuurverwarming
bevindt zich op het middelste instrumenten-
paneel onder het touchscreen. Er zijn ook
schermtoetsen in het scherm "Climate" (kli-
maat) of het scherm "Controls" (bedienings-
elementen) van het touchscreen.
• Druk één keer op de stuurverwarmingstoets
om het verwarmingselement in te scha-
kelen.
• Druk nogmaals op de stuurverwarmings-
toets
om het verwarmingselement uit te
schakelen.
OPMERKING:
De stuurverwarming werkt alleen als de motor
draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend startsysteem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stuurverwarming wordt ingeschakeld tijdens
het starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
•Personen die geen pijn op de huid kunnen
voelen als gevolg van ouderdom, chroni-
sche ziekte, diabetes, rugletsel, medicatie,
alcoholgebruik, uitputting of een andere
lichamelijke conditie, moeten voorzichtig
zijn bij het gebruik van de stuurverwar-
ming. Deze kan zelfs bij lage temperaturen
brandwonden veroorzaken, met name als
de verwarming langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op het stuur die
warmte-isolerend werken, zoals een de-
ken of stuurhoes. Hierdoor kan de stuur-
verwarming oververhit raken.
BUITENVERLICHTING
Multifunctionele hendel
Met multifunctionele hendel bedient u de
richtingaanwijzers, het dim- en grootlicht en
het lichtsignaal. De multifunctionele hendel
bevindt zich aan de linkerzijde van de stuur-
kolom.
Koplampschakelaar
De koplampschakelaar bevindt zich links van
het instrumentenpaneel. Met deze schake-
laar bedient u de koplampen, de automati-
sche koplampen (indien aanwezig), het dim-
men van de instrumentenpaneelverlichting,
het dimmen van de sfeerverlichting (indien
aanwezig), de interieurverlichting, de mist-
lampen vóór en achter (indien aanwezig) en
de koplamphoogte (indien aanwezig).
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
36

Page 39 of 400

Draai de koplampschakelaar rechtsom naar
de eerste klikstand om de parkeerlichten en
de instrumentenverlichting te bedienen.Draai de koplampschakelaar naar de tweede
klikstand om de koplampen, de parkeerlich-
ten en de instrumentenverlichting te bedie-
nen.
Daglichtlampen — Indien aanwezig
De daglichtlampen gaan branden wanneer de
motor wordt gestart en blijft aan tenzij de
koplampen zijn ingeschakeld of het contact
is uitgeschakeld.
OPMERKING:
Indien dit is toegestaan volgens de verkeers-
regels in het land waar het voertuig is aange-
schaft, kan de dagrijverlichting worden in- en
uitgeschakeld met het Uconnect systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Schakelaar dimlicht/grootlicht
Druk de multifunctionele hendel in de rich-
ting van het instrumentenpaneel om het
grootlicht in te schakelen. Door de multifunc-
tionele hendel richting het stuurwiel te trek-
ken, wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
Regeling automatisch grootlicht — indien
aanwezig
Het regelsysteem van het automatisch groot-
licht zorgt voor meer licht van de koplampen
in het donker door automatische regeling van
het grootlicht met behulp van een op de
achteruitkijkspiegel gemonteerde digitale ca-
mera. Deze camera detecteert de verlichting
van andere voertuigen en zorgt ervoor dat
automatisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende voertui-
gen uit het zicht van de camera zijn verdwe-
nen.
OPMERKING:
• De regeling automatisch grootlicht kan wor-
den in- en uitgeschakeld met het Uconnect
systeem. Raadpleeg de paragraaf "Instellin-
gen van Uconnect" in het hoofdstuk "Mul-
timedia" in het instructieboekje voor meer
informatie.
• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of ge-
deeltelijk aan het zicht worden onttrokken,
zal uw grootlicht langer blijven branden
(dichter bij het andere voertuig). Het sys-
Koplampschakelaar
1 — Draaien koplampen
2 — Bedieningsschakelaar voor hoogte-
verstelling van koplampen
3 — Dimschakelaar instrumentenpa-
neel
4 — Indrukken mistlampen achter
5 — Indrukken mistlampen voor
37

Page 40 of 400

teem zal ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn bedekt met vuil,
vet of andere obstakels.
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld
en blijft dit ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om het sys-
teem in te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar rechtsom naar de laatste stand
voor automatische bediening van de koplam-
pen. Als dit systeem is ingeschakeld, is ook
de uitschakelvertraging van de koplampen
ingeschakeld. Dit betekent dat de koplampen
nog maximaal 90 seconden lang blijven bran-
den nadat u de contactschakelaar in de standOFF hebt gezet. Om het automatische sys-
teem uit te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar naar een andere stand dan AUTO.
OPMERKING:
In de automatische modus gaan de koplam-
pen pas branden zodra de motor draait.
Vertragingsduur van de
koplampverlichting
Deze functie zorgt ervoor dat u gedurende
een programmeerbare tijd tot 90 seconden
het gemak hebt van het veilige licht van de
koplampen wanneer u de auto verlaat in een
onverlichte omgeving.
Om de vertragingsfunctie in te schakelen
draait u de contactschakelaar naar de stand
OFF terwijl de koplampen nog zijn ingescha-
keld. Schakel vervolgens binnen 45 secon-
den de koplampen uit. De vertragingstijd gaat
in zodra u de koplampen uitschakelt.
Als u de koplampen of parkeerlichten inscha-
kelt of de contactschakelaar in de stand ACC
of RUN zet, wordt de vertraging geannuleerd.Wanneer u de koplampen uitschakelt voordat
u de contactschakelaar in de stand OFF zet,
gaan de koplampen op de normale manier
uit.
OPMERKING:
• Als u deze functie wilt activeren, moeten de
koplampen binnen 45 seconden voordat u
de contactschakelaar in de stand OFF zet,
worden uitgeschakeld. Als de koplamp-
schakelaar op de stand AUTO staat voordat
u het contact op OFF zet, is het niet nodig
om de koplampschakelaar uit te zetten om
Headlight Delay (uitschakelvertraging van
de koplampen) te activeren.
• De uitschakelvertraging van de koplampen
is programmeerbaar met het Uconnect sys-
teem. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multime-
dia" in het instructieboekje voor meer
informatie.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
38

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 400 next >